Home | Archief | Componisten

 

Venetiaanse pracht in de Sint-Laurentius te Antwerpen

The Glorious Gabrieli

 

 

gloryVenice.jpg

 

 

Meerkorige muziek van Andrea en Giovanni Gabrieli

 

het programma

het programmaboekje [=pdf]

De toelichtingen gegeven tijdens het concert

 

 Een samenwerking tussen het

Antwerps Collegium Musicum o.l.v. Willem Ceuleers

en het vocaal ensemble Alegría uit Wijnegem o.l.v. Mannu Wuyts

 

 

zondag 10 mei 2015: 15u00, Sint-Laurentiuskerk Markgravelei 932018 Antwerpen

 

 

souvenir 1: Giovanni Gabrieli: intonatie & Andrea Gabrieli: Kyrie I (a 5 - orgel & alt )

souvenir 2: Giovanni Gabrieli: intonatie & Magnificat (4-koren a 17)

 

 

Achtergrond

 

De San Marco en de Sint Laurentius

Net als de byzantijnse San Marcobasiliek in Venetië leent de Sint-Laurentiuskerk in Antwerpen met z’n neo-byzantijnse architectuur zich perfect voor experimenten met klank en ruimte. Eind 16de, begin 17de eeuw waren de beide Gabrieli’s (Andrea en Giovanni) met hun meerkorige muziek hierin de absolute grootmeesters. Door de driekwart rondom lopende galerij biedt de Sint-Laurentiuskerk een ideale gelegenheid om koren en instrumentale groepen tegenover elkaar te plaatsen en met elkaar in gesprek te brengen, zoals de Gabrieli’s in Venetië deden.

Tijdens het concert zal er op bepaalde momenten zelfs van quadrofonie sprake zijn: vier-korige muziek die van vier galerijen over de toehoorders zal neerdalen. Instrumentisten en zangers van het Antwerps Collegium Musicum hebben voor de uitvoering van deze muziek de handen ineen geslagen met het vocaal ensemble Alegría uit Wijnegem. Dick Wursten verzorgt de toelichting.

 

Achtergrond: Venetiaanse pracht

De stadsstaat Venetië was - naast Antwerpen – in de 16de eeuw het handels- en cultuurcentrum van Europa. Feesten en ceremoniën hadden bijna altijd plaats in of om de San Marcobasiliek. Hierbij  speelde muziek steevast een hoofdrol. Muzikanten van internationale faam werden aangetrokken om aan het muziekgebeuren vorm en leiding te geven. Zo zien we in 1527 Adriaan Willaert in Venetië verschijnen als maestro di capella.

Kenmerkend voor de Venetiaanse stijl is de ‘meerkorigheid’. Koren worden op verschillende plaatsen in de ruimte neergezet en treden met elkaar in dialoog. Groepen zangers zongen elkaar toe vanaf de balkons, zodat een soort ‘stereo-effect’ bereikt wordt. Idem voor de instrumenten en de orgels.

De muziek bereikte de luisteraars van verschillende kanten tegelijk. De ontwikkeling van deze kleurrijke muziek was in overeenstemming met de groeiende behoefte aan pracht, praal en machtsvertoon. NB: de basiliek was niet de kathedraal, maar de 'privé-kapél' van de doge. Men musiceerde voor hem en zijn gasten. De ruimte die men gebruikte was dus het hoofdkoor, achter de altaarafscheiding. Het 'volk' hoorde dus geen quadrofonie, enkel de doge, zijn gasten en de clerus. Men moet het dus niet groot-schalig zien (zo is het in Duitsland later uitgewerkt, en in dat opzicht is de muziek die wij in de Sint Laurentius hebben gebracht niet te vergelijken met hoe het in San Marco heeft geklonken - waarschijnlijk).

 

Deze Venetiaanse stijl wordt verder ontwikkeld door Andrea Gabrieli (1533 ?-1585) en later door diens neef Giovanni Gabrieli (1553-1612). Beide brachten in hun jonge jaren trouwens enige tijd door in Bayern, zodat ook de invloed van Orlandus Lassus niet onderschat moet worden. Andrea Gabrieli, titulair nooit meer dan 'tweede organist' van de San Marco, werd componist-hofleverancier. Hij schreef naast missen, motetten en dubbelkorige psalmen ook instrumentale werken, waarbij hij ook groepen instrumenten tegenover elkaar stelde (meerkorigheid, maar dan instrumentaal). Giovanni Gabrieli zette de ontwikkeling voort door in de dubbelkorigheid niet enkel gelijkwaardige groepen tegenover elkaar te stellen, maar door ook te werken met contrasten tussen die groepen, bv. hoog-laag en klein-groot. Toen hij zijn eigen werken (en die van zijn oom) publiceerde, noemde hij die polyfone, meestal vierstemmige, instrumentale werken: Canzon of Sonata. Eind 16de, begin 17de eeuw was de faam van Venetië als muziekstad zo groot, dat men van heinde en verre hiernaartoe reisde om dit te beleven en te leren.  Met name benoorden de Alpen was Giovanni's faam zonder weerga. Eén van zijn laatste leerlingen was een jonge veelbelovende Duitse musicus, Heinrich Schütz.

 

Programma:

Claudio Merulo: Toccata settima dell’ ottavo tono

Giovanni Gabrieli: Canzon noni toni a 8

 

Giovanni Gabrieli: Intonatione d’organo dell’ primo tono

Andrea Gabrieli: Kyrie a 5, 8 & 12

Andrea Gabrieli: Gloria a 16

 

Giovanni Gabrieli: Ricercare dell’ ottavo tono

Andrea Gabrieli: Sanctus a 12

Giovanni Gabrieli: Canzon a 8

 

Giovanni Gabrieli: Intonatione d’organo dell’ quinto tono

Andrea Gabrieli: O sacrum convivium a 5

Giovanni Gabrieli: Canzon a 12

 

Andrea Gabrieli: Ricercare dell’ settimo tono

Giovanni Gabrieli: Exsultet jam angelica a 14

Jacob Buus: Recercar terzo
Giovanni Gabrieli: Intonatione d’organo dell’ nono tono (versie in d

Giovanni Gabrieli: Magnificat a 17

 

Toelichtingen (Dick Wursten)

Welkom in Venetië

Ricercare..

Heinrich Schütz in Venetië

 

 

1.      Welkom in Venetië

De Sint-Laurentius staat vandaag in Venetië, omgetoverd door de muziek. En wel Venetië ca. 1600. De San Marco (de leeuw van Venetie, nieuw Byzantium na 1453, de leeuw 1 van de 4 zuilen hier in de Laurentius). Venetië, la serenissima, was een trotse stad. Fier op z’n onafhankelijkheid, een republiek. De Doge was staatshoofd, maar toch voor primus inter pares der patriciërs. Zijn functie was vooral ceremonieel. De patriciërs bestuurden zelf de stad. Niemand, ook de paus niet, had zich te moeien met interne aangelegenheden. Zo weigerde men bijv. om na het concilie van Trente het Missale Romanum in te voeren. Zij hadden een eigen liturgieboek en ceremoniaal, dat voldeed prima, dat hielden ze zo.

 

De plek bij uitstek waar dit Venetië zichtbaar, voelbaar en hoorbaar werd was in en rond de San Marcobasiliek, feitelijk de privé kapel van de Doge. Zowel binnen als buiten deze kerk (op het plein) vonden geregeld manifestaties plaats, kerkelijke en andere, waarmee Venetië zichzelf in de kijker zette. De liturgie vond plaats bij het hoofdaltaar, waar de Doge en andere hoogwaardigheidsbekleders gezeten waren. (Zoals de auteur van het verslag van het bezoek van koning Henri III van Frankrijk (1574) uitdrukkelijk vermeldt. Tijdens die viering hebben de beide organisten samen gemusiceerd: Claudio Merulo en Andrea Gabrieli)

 

Thomaso Porcacchi da castiglione Arretino, Le attioni di Arrigo terzo re di Francia, et quarto di Polonia descritte in dialogo…, p. 32 (Venezia, Giorgio Angelieri, 1574)

Thomaso Porcacchi da castiglione Arretino, Le attioni di Arrigo terzo re di Francia, et quarto di Polonia descritte in dialogo…,

p. 32 (Venezia, Giorgio Angelieri, 1574)

 

Essentieel onderdeel van dit ceremonieel was dus de muziek. Toonaangevend waren in de tweede helft van de 16de eeuw: Andrea Gabrieli, en nadien zijn neef Giovanni. Andrea zal als geboren Venetiaan ongetwijfeld Adriaen Willaert (van Roeselare) hebben in actie gezien. Dat hij een directe leerling van Willaert zou zijn geweest, is door een radicale herziening van Andrea's geboortejaar: niet ca. 1510, zoals vroeger aangenomen, maar ca. 1533, minder aannemelijk. Er zijn ook geen sporen van hem te vinden in enig officieel stuk uit die tijd). Willaert had Venetië muzikaal op de kaart gezet in de periode dat hij kapelmeester van de San Marco was (1527-1561). Hij is de uitvinder van een geheel eigen muziekstijl, die vanuit Venetië de wereld heeft veroverd: de meerkorige muziek. Hierbij wordt de weergalm in de San Marco (eigenlijk een nadeel) geïntegreerd in de muziek (tot een voordeel) door de muziek in blokken te verdelen, zowel qua opstelling in de ruimte, als qua compositie. De ene muziekgroep (zangers en/of instrumenten) staat aan de ene kant van de ruimte en zingt en de andere zwijgt, tot groep 1 aan het eind van haar muzikale volzin is, dan haakt groep 2 in met de tweede zin, waardoor er een dialoog ontstaat, en een sterke dynamisering optreedt. Als het goed gedaan wordt is het overweldigend… precies wat de Doge wilde, wat Venetië wilde: indruk maken op z'n gasten.

 

Andrea, die na een periode in Zuid-Duitsland (met/bij Orlandus Lassus) te hebben gewerkt heeft deze vorm van samen musiceren op afstand verder ontwikkeld. Na zijn dood heeft zijn neef (oom-zegger) Giovanni Gabrieli deze vorm verdiept en vervolmaakt. De muzikanten van de San Marco (zangers, blazers, organisten) beheersten deze wijze van musiceren natuurlijk volkomen . Logisch, ze hebben ze zelf ontwikkeld. Dat is anders voor ons. Voor ons is dit zeer vreemd en aartsmoeilijk. Een experiment dus…

 

Vandaag beleeft u als het ware een Venetiaanse mis, maar dan teruggebracht tot z’n muzikale essentie. Alle onderdelen van de liturgie zijn  present en als toemaatje krijgt u aan het eind er ook nog de Paasjubel en het Magnificat bij, omdat het dan toch al bijna vespertijd is…


 

 

 

2.      Ricercare

 

Zoeken betekent dat. Een ricercare is een compositie waarbij de zanger of speler  op zoek gaat naar muziek. Hij begint te zingen, of pakt zijn instrument, en probeert wat uit, Tiento… of hij tokkelt wat op de toetsen: Toccata… en als het mee zit, dan geeft zijn instrument hem al musicerend iets terug, een melodie bijv. een harmonisch patroon, een beweging (trovare, trouvaille, trouvère, troubadour). Als de vondst aanslaat, een inventie blijkt, dan ga je door, eerst wat rapsodisch improviserend, maar na verloop van tijd vraagt de muzikale vondst zelf om een vorm, waarin hij z’n volle rijkdom kan laten horen. De muzikant houdt de melodie dan nog eens tegen het licht, voegt imitaties toe, laat een andere stem antwoord geven, versnelt, vertraagt, en dan heb je een ricercare. Doe je het heel streng contrapuntisch, dan wordt het een fuga, maar in de tijd waarin wij ons bevinden, bestaat die nog niet.

En zo preludeer je naar het volgende grote werk toe…

 

Wat ik maar zeggen wil: zo gaat dat:  muziek ontstaat al zoekend, ricercante. En zonder inventie wordt het nooit wat. Muziek ‘gebeurt’.

 

Sta mij toe om op dit moment in de muzikale liturgie een stukje heilige Schrift met u te lezen. Uit het boek der Wijsheid van Jezus Sirach, aka Ecclesiasticus, het 44ste kapitel. Het is een loflied op de ‘de grote mannen’ van weleer (aan vrouwen dacht men toen nog niet). En in het 5de vers worden de musici genoemd, en zelfs het woord ‘ricercare’.. valt, in het Latijn dan: requiro.

 

Laudemus viros gloriosos, et parentes nostros in generatione sua…

 

[1]       Laat ons de beroemde mannen prijzen, onze voorvaderen, vanaf het begin….

[3]       Heersers over koninkrijken, mannen vermaard om hun kracht,

            raadgevers vol inzicht, profetische geesten.. &cetera

            [En laat ons prijzen:]

[5]       zij die psalmodieën ontdekken volgens de regels der kunst
            en zij die spreuken voordragen op lyrische wijze*.

           

in peritia sua requirentes modos musicos, et narrantes carmina Scripturarum (Vulgata, vertaling Hieronymus)

εκζητουντες μελη μουσικων και διηγουμενοι επη εν γραφη (Griekse vertaling opgenomen in de Septuaginta)

Dit boek was lange tijd enkel bekend in de Griekse vertaling van de kleinzoon van de auteur שמעון בן ישוע בן אלעזר בן סירא - oftewel Shim‘on ben Yeshua‘ ben ’El‘azar ben Sira, kortweg Ben Sira, of Jezus Sirach.  Datering: ca. 180 vC in Jeruzalem. Toen in 1896 de 'genizah' (bewaarplaats van 'versleten heilige boeken') van de synagoge van Caïro werd ontdekt, bleek daarin ook grote delen van een Hebreeuwse versie van Jezus Sirach aanwezig. Later werden nog oudere fragmenten gevonden (bijv. in Massada). Dus nu weten we wat de schrijver heeft opgeschreven (Ms. B, fol. XIII verso, 8) - nu in de  Bodleian bibliotheek te Oxford) nl:

 

Niet eenvoudig te vertalen. Ik doe een poging.

[zeer letterlijk, woordstambetekenis:] zij die uitzoeken/onderzoeken psalmen volgens bepaling, meetsnoer >zijn bepaling, meetsnoer = variant vermeld in de marge van het Ms. <  en zij die aanheffen/nemen spreuken in geschrifte.

[vrijer:] zij die psalmen (liederen) componeren volgens de regels der kunst en zij die spreuken verzamelen in geschrift.

Tekstkritiek, m.n. op grond van de vondsten in Massada en Qumran hebben de mening versterkt dat het de uitdrukking 'l hq bij het psalmodiëren (NB, niet denken aan componisten, want dat beroep bestond nog niet) wel eens naar de versvoet of het metrum zou kunnen verwijzen. Het laatste woord 'bktb' (in geschrifte) is problematisch want doorbreekt het 'eindrijm' van vers 1-8: altijd: '-tam'.
* Lella/Skehan (Anchor Bible) stellen voor hier 'bemiktam' te lezen, een typisch woord uit de titel van psalmen (= genre aanduiding) waarvan overigens ook niemand de betekenis kent. Dus heel veel schiet je er niet mee op. Bij het eerste zinsdeel zou je dan aan David kunnen denken en bij het tweede aan Salomo (Hooglied bijv.).

Significant voor de inculturatie van de Joodse cultuur in de Griekse cultuur is dat de kleinzoon het woord 'psalm' (mizmor) met 'ode' heeft vertaald en 'wijsheidsspreuk' (mashal) met 'epos'. Gezien zijn keuze voor het Griekse 'diègeomai' (=vertellen) heeft hij in elk geval niet gedacht aan het 'verzamelen' van spreuken, maar aan 'verhalenvertellers'. Hij woonde overigens niet in Jeruzalem, maar in de metropool Alexandrië... En het is 60 jaar later.

 

[7]       Ze werden allen door hun tijdgenoten geroemd,

            ze waren de trots van hun tijd.

 [8]      Sommigen van hen lieten een naam na,

            zodat hun lof nog steeds verkondigd wordt.

 [9]      Aan anderen wordt niet meer gedacht,

            ze zijn verdwenen alsof ze nooit hadden bestaan,

 [10]   Maar de eerste werden niet vergeten.

 [11]   Hun naam leeft voort van geslacht op geslacht…

 [15]   Over hun wijsheid zullen de volken vertellen,

            de gemeenschap zal hun lof verkondigen.


 

 

3.      Heinrich Schütz in Venetië

In 1609 verschijnt plots landgraaf Moritz van Hessen aan de universiteit van Marburg. Hij is op zoek naar zijn voormalige koorzanger, Heinrich Schütz, die daar rechten studeert. Ik heb een voorstel, zegt hij, als hij hem vindt. Jij moet naar Venetië gaan. Ja ik weet het, het is niet naast de deur, en je ouders zullen niet blij zijn, maar de tijd dringt. Hoezo? vraag Schütz, die zich net aan het voorbereiden was op de examens.

 Wel, antwoordde de landgraaf. Dat is simpel. Jij moet naar Venetië omdat Giovanni Gabrieli nu nog leeft. Jij moet bij hem in de leer. Hij zag dat Schütz aarzelde. Zijn ouders waren als de dood dat hun zoon zijn carrière op de helling zou zetten omwille van de muziek. Nonsens, zei de landgraaf. Het is precies andersom: Iemand met jouw muzikaal talent Heinrich, moet de beste leraar hebben die er is, Gabrieli dus. En: ik heb het allemaal al voor je geregeld: hier is een beurs met 400 thaler, goed voor één, misschien wel twee jaar…

 

En zo zien we dan, enkele maanden later, de Lutherse student rechten, Heinrich Schütz, 23 jaar jong, arriveren in Venetië om les te gaan volgen bij de organist van de San Marco. In Europa woedt een godsdienstoorlog. in Venetië trekt men zich daar niets van aan!

 

Het was hard werken, zo vertelt Schütz, vooral omdat hij een degelijke basis in contrapunt ontbeerde. En Gabrieli was een veeleisende leraar. Toch moet hij indruk hebben gemaakt, want als het jaar om is, laat Gabrieli via de Duitse gezant aan Moritz van Hessen weten dat hij graag zou hebben dat Schütz nog wat langer zou kunnen blijven, omdat hij grote vorderingen maakt, niet alleen in compositie, maar ook in orgelspel.

 

In 1611, aan het einde van zijn 2-jarige studieverblijf, legt Schütz zijn masterproof af : 19 vijfstemmige italiaanse madrigalen. Trots meldt hij dat niet alleen zijn leraar ‘praeceptor’, zoals Schütz Gabrieli noemt,  er tevreden over was, maar ‘dat vele toenmalige vooraanstaande musici erop aandrongen dat ze gepubliceerd zouden worden. En zo geschiedt. Zijn opus 1 wordt gedrukt bij de beste muziekdrukker van Venetie: Angelo Gardano: Il primo libro de madrigali di henrico sagittariio allemanno.

 

Nu was het tijd om terug te keren naar Duitsland, en de draad van de rechtenstudie weer op te nemen. Dat had hij zijn ouders beloofd. Dat was echter buiten de waard gerekend. Gabrieli roept de kapelmeester van de San Marco bij zich en samen met een aantal collega’s trekken ze naar Schütz en zetten hem onder druk om nog een jaar te blijven om zich in de studie van de muziek te vervolmaken. Het lukt. Ontroerend is wat Schütz 40 jaar later over dat laatste jaar schrijft:

‘In dat jaar waarin ik mij (nu op kosten van mijn ouders) nog meer toelegde op de studie van de muziek, gebeurde het dat mijn geliefde leraar stierf. Ik liep mee in de cortège die hem naar zijn laatste rustplaats begeleidde. Kort nadien klopte een Augustijnse monnik bij mij aan. Het was Gabrieli’s biechtvader [ik vermoed: frate Taddeo dal Guasto Venetiano, tevens leerling en later organist van het klooster van Santo Stefano, die als  executeur testamentair optrad en die naast de materiële ook de muzikale nalatenschap verzorgde. Hij ligt aan de basis van de postume publicaties van Giovanni's werken in 1615, dw]. Hij vertelde dat op zijn sterfbed mijn geliefde leraar zijn bijzondere genegenheid voor mij heeft laten blijken en verordineerd heeft dat één van zijn ringen aan mij moest worden geschonken als aandenken. Hij kwam die nu brengen.’

 

17 jaar later, in de inleiding op zijn eerste boek met Symphoniae sacrae (1629) zingt Schütz  – conform de oproep van Ecclesiasticus – de lof van zijn vader in musicis, Giovanni Gabrieli ( in prachtig humanisten Latijn). Hij keert dan net terug uit Venetië na een tweede bezoek (het was toen al Monteverdi wat de klok sloeg in de San Marco) en hij doet verslag aan de keurvorst….  

‘Quum Venetias appulissem, hinc anchoram ieci, ubi adolescens sub magno Gabrielio meae artis posueram Tyrocinia. At Grabrielius, Dij immortales, quantus vir; illum si garrula vidisset antiquitas, (dicam verbo) Amphionibus praetulisset, aut si connubia amarent musae, praeter ipsum non alio Melpomene gauderet marito, tantus erat arte ciendi modos’.

 Toen ik in Venetië aanmeerde, wierp ik daar het anker uit, waar ik in mijn jonge jaren onder de grote Gabrieli mijn eerste vingeroefeningen in de muziek heb gemaakt. O, Gabrieli, onsterfelijke goden, wat een man was dat… At Gabrielus, Dii Immortales, Quantus vir ! Als hij in de klassieke oudheid (waar men gek was op discussies over wie de beste was, garrula = praatgraag) zou hebben geleefd, dan zou hij – ik zal maar zeggen – zelfs Amphion naar de kroon gestoken hebben, of: mochten de muzen minnaars hebben gehad, dan zou Melpomene niemand anders gekozen hebben dan hem, zo bekwaam was hij in de kunst van het vinden van melodieën.

 Met een lange ricercare, nu van Jacques Buus, organist in de San Marco, maar geboortig van Gent, komen we bij het klapstuk van de avond: het 4-korige en 17-stemmige magnificat van Giovanni Gabrieli…

Inderdaad: Quantus Vir ! Wat een man ! Wat een muziek !