nabetrachting op de kathedrale mis (27/7/2003) Soms gebeurt het, zomaar; dat alle dingen op hun plaats vallen, dat alles klopt, éven. Dat gevoel had ik afgelopen zomer tijdens de mis in de St. Goedele (St. Michiels) in Brussel. Dat is het, zo moet het. Wat was er dan zo bijzonder ? Eigenlijk niets. Het was een ‘gewone’ zondag doorheen het jaar. De orde van de dienst was ook ‘gewoon’ die van de klassieke mis, niets bijzonders (behalve dat ze grotendeels in het Latijn werd gehouden). Of zou het bijzondere misschien juist die combinatie zijn: het ‘gewone’ en het ‘klassieke’. En dat het allemaal voor de variatie eens ‘goed’ gebeurde. Heel ouderwets inderdaad: drie ‘heren’ en veel Latijn... maar waar het om ging verstond iedereen, zelfs iemand die er geen woord van verstaan heeft. Volgens mij komt dat omdat alle elementen van de mis tot elkaar in de juiste verhouding stonden en dus a.h.w. vanzelf met elkaar correspondeerden èn communiceerden, d.w.z. hun boodschap overbrachten gedragen door 15 eeuwen christelijk-religieuze ervaring. Juist in al z’n afwisseling was het één geheel en het ritme (opeenvolging èn timing van de onderdelen) was het op maat van wat een ere-dienst volgens mij moet zijn: nl. het mogelijk maken van de ontmoeting van het ‘goddelijke en het menselijke’. Verklaren kun je zoiets niet (natuurlijk niet. Wat is onze ratio toch beperkt !). Je moet het meemaken, met al je faculteiten en zintuigen. Wel kun je een aantal factoren, elementen van een verklaring noemen: Zo zal de ruimte er wel voor iets tussen zitten.. Zo’n gothische kathedraal, eigenlijk zonder veel opschik, geeft toch vooral een gevoel van ‘ruimte’ en schept verwachtingen. Als je zo’n lege kerk binnenkomt dan verwacht je dat er iets zal gebeuren dat die ruimte vervuld op zo’n manier, dat die ruimte ‘recht wordt gedaan’. Soms denk ik wel eens - heel paradoxaal, dat geef ik toe - dat de immense omvang van een kathedraal nodig is om ‘stilte’ hoorbaar te maken. En stilte was er toen er nog bijna niemand was, maar ook toen de kathedraal vol was van geluid, was er nog stilte over. En dat kwam natuurlijk vooral door de prachtige muziek van Andrea & Giovanni Gabrieli in de ‘weder-tot-leven-wekking’ door het muzikale genie van Willem Ceuleers (ja, Willem, soms moet je de dingen even bij name noemen). Tijdens de repetities hadden we het al gemerkt: hier gebeurt iets bijzonders, en wij mogen er getuige van zijn, terwijl we het tot stand brengen. Wat een voorrecht ! Magistrale muziek, volledig afgestemd op de ruimte van een kathedraal. Verrast waren we, dat wij als ACM met onze instrumenten en stemmen de hele ruimte konden vullen, zonder lawaai te maken, zonder forceren, zonder kunstgrepen. De muziek eens herschapen bleek zelf-dragend tot in de verste uithoeken van de kathedraal. En zat ik me daar als protestant te luisteren naar mijn collega-predikant (pastoor Böker) werd ik zowaar gesticht (zoals we dat vroeger zo mooi zeiden) door zijn Schriftuitleg. Hoe effectief wist hij de gedachten te vermenigvuldigen rond dat jongetje met het brood en de vissen. En je begreep opeens dat alle grote werken beginnen met het kleine gebaar van… ja, hoe moet je dast nou zeggen, in het Duits misschien: ‘Zuversicht’. Leer het van die kleine jongen die z’n lunchpakket aanbiedt aan de Heer als die de menigte wil te eten geven. Kinderen gaan ons voor in het koninkrijk der hemelen. Dat is wel duidelijk. Afin, voor ik ga preken, rond ik af. Deze ere-dienst zette voor mij de toon voor de hele zomer, namelijk die van de verwondering: “Ach, God, ik wist niet dat ook in onze tijd het leven (in de meest ruimte zin) nog zo goed kon zijn, de dingen zo in harmonie!” En – donum superadditum – achteraf bezien bleek zelfs de vrij pragmatische muziekkeuze van Willem profetisch, want het eerste motet van Giovanni Gabrieli (Deus meus) maakte van dorst tijdens de long hot summer een symbool van het godsverlangen... weet u nog, beste collega-zangers: et in terra deserta... inaquosa... En wat is er 'zoeter' dan een dorst die vervuld wordt... quoniam melior est... Lechaim, Salut ! psalm 62 (63) Deus Deus meus ad te de luce vigilo. sitivit in te anima mea quam multipliciter tibi caro mea in terra deserta et invia et inaquosa. sic in sancto apparui tibi ut viderem virtutem tuam et gloriam tuam quoniam melior est misericordia tua super vitas labia mea laudabunt te sic benedicam te in vita mea in nomine tuo levabo manus meas. | God, mijn God, tot U waak ik op bij het morgenlicht. Naar u dorstte mijn ziel, hoe menigvuldig [dorst] mijn vlees naar U in een verlaten land, ongebaand en zonder water. Zo verschijn ik voor U in het heiligdom om uw macht en uw heerlijkheid te zien Want uw barmhartigheid is beter dan het leven. Mijn lippen zullen u prijzen. zo zal ik u loven in mijn leven in uw naam mijn handen opheffen. |
Voetnoot: Als echt kind van de Geneefse reformatie (Calvijn) ben ik groot geworden met de psalmen in wat wij nu noemen de ‘oude berijming’. Als kind moest ik de psalmversjes uit mijn hoofd leren, elke week twee (d.w.z. één voor school en dan nog één voor de zondagsschool, waar ik gelukkig vrij snel af mocht, maar dat is een ander verhaal). Deze psalm (psalm 63) was één van mijn favorieten. Het begon al met die eerste regel: O God, Gij zijt mijn toeverlaat... (daar is dat woord Zuversicht weer !) En dat op een prachtige phrygische melodie, maar daarvan was ik mij toen nog nauwelijks bewust. Mij sprak één regel uit deze psalm echter in het bijzonder aan. Het was de zeer plastische berijming van de tweede zin, die in mijn geheugen is blijven haken tot op de dag van vandaag: O Heer, mijn ziel en lichaam hijgen en dorsten naar u in een land, dat dor en mat van droogte brandt, waar niemand lafenis kan krijgen. Achteraf vermoed ik zelfs dat het dit soort zinnen zijn geweest, die mij ‘dienaar des woords’ hebben doen worden. De kathedrale mis had– dat hebt u al begrepen – op een heel andere wijze hetzelfde effect. Dick Wursten, 7 oktober 2003 |