Philipp
Nicolai (1556-1608) was een strijdbare orthodox-Lutherse predikant, wiens
leven vooral bestond uit het verdedigen van de ‘ware’ leer tegen de
calvinisten. Eén periode van zijn leven had hij echter andere dingen aan
zijn hoofd. Dat was toen in 1597 de pest uitbrak en er tegenover de pastorie
in Unna dagelijks tegen de 30 graven werden gedolven. “Ik woon alhaast op
het kerkhof”, schrijft Nicolai. Door de nabijheid van de dood kregen alle
dingen een andere geldigheid, een ander gewicht. Polemiek moest – tijdelijk
– wijken voor intens pastoraat en overdenking van het toekomende leven. Een
jaar na het uitwoeden van de pestepidemie publiceerde hij zijn
Freudenspiegel des ewigen Lebens (1599) waarin tussen allerlei stichtelijke
overdenkingen twee van de mooiste kerkliederen aller tijden staan: Wachet
auf, ruft uns die Stimme en Wie schön leuchtet der Morgenstern. De dominee
was onder de druk van de dood een ingekeerd dichter geworden. Hij had zich
in de vele angstige uren gelaafd aan de heilige Schrift en had met
Augustinus en Bernardus van Clairvaux meegebeden. (een ‘geestelijk reukwerk
tegen de pest’, noemde hij zijn onafgebroken gebeden). Een bijna
Middeleeuwse mystieke gloed ligt over deze liederen. Het opschrift boven
het lied over ‘de morgenster’ spreekt boekdelen: Ein geistlich Brautlied
der gläubigen Seelen von Jesu Christo ihrem himmlischen Bräutigam, gestellet
über den 45. Psalm des Propheten Davids. Naast de bijna overvolle lading
met traditie is het ook nog een kunstig lied: in de beginletters van de
strofen eert hij een net gestorven leerling (Wilhelm Ernst Graf Und Herr Zu
Waldeck) en het geheel zelf is een ‘beeldgedicht’, d.w.z. gecentreerd
gedrukt verschijnt de eucharistische beker, de beker van het Laatste
Avondmaal: de ‘kelk des heils’, voorafschaduwing van het ‘hemels
bruiloftsmaal’. De melodie is door de dichter zelf gemaakt in de traditie
van de ‘Meesterzangers’. Klassiek en monumentaal van vorm, passend bij de
tekst, want geboren tegelijk met en vanuit de tekst (of andersom, wie zal
het zeggen).
2. Heer, stuur zelf het schip der
kerk, motet voor koor en bc, opus 540
melodie: Psalmen und geystliche
Lieder, Straatsburg 1537 / Nüw gsangbüchle, Zürich 1540
tekst: Huldrych Zwingli (1484-1531): Herr, nun
heb den Wagen selb
vertaling: Jan Wit (1914-1980)
bewerking: Willem Ceuleers (1962)
bron: Liedboek voor de Kerken, gezang 306
[1] Heer, stuur zelf het schip der kerk.
Herr, nun heb den Wagen selb.
Sterk is wind en tegenstroom
Schelb wird sust all unser Fahrt,
en dat vindt de vijand schoon,
das brächt Lust der Widerpart,
die spot met U en uw gebod.
die Dich veracht so freventlich.
[2]“Recht is het woord van God
en louter zijn gebod,
een licht voor onze ogen.”
ps 19: 9b (uit berijming
1968, F. Schurer, Liedboek voor de Kerken)
[3] God, houd zelf uw naam in eer.
Gott, erhoch den Namen dyn
Weer met macht de wolf die
snood
in der Straf der bösen Böck!
in de nacht uw schapen doodt.
Dyne Schaaf wiedrum erweck,
Vergaar uw kudde bij
elkaar. die dich
lieb haben inniglich !
[4] “Hij zal
gebrokenen van hart
in gunst terzijde staan.”
ps 34:19a (uit berijming
1968, J. Wit, Liedboek voor de Kerken)
[5] Help dat hoogmoed ons niet
scheidt. Hilf, daß alle
Bitterkeit
Leid ons naar elkander
heen,
scheide feer und alte Trüw
maak ons waar en maak ons
één: widerkeer und
werde nüw:
dan stijgt een lied dat nooit meer zwijgt.
daß wir ewig lobsingen Dir.
Huldrych Zwingli (1484-1531)
belichaamt de paradox van de reformatie wat de kunst betreft. Artistiek was
hij de meest begaafde van allemaal (naar men zegt bespeelde hij 12
muziekinstrumenten). Ook zijn universitaire studies verliepen voorspoedig.
Hij leek voorbestemd om één van de grote humanistische geleerden/kunstenaars
van zijn tijd te worden: een ‘homo universalis’.
Theologische interesse en een heftig temperament kwamen roet
in het eten gooien. Hij werd pastoor in Glarus (1506). Vandaaruit bemoeide
hij zich echter wel met alles, van de ‘schone letteren’ tot de politiek (Hij
schreef o.a. enkele satirische strijdgedichten tegen Zwitserse francofielen
en trok op veldtocht met de paus in verband met het ronselen van de soldaten
voor de ‘Zwitserse wacht’). In 1516 trok hij zich terug in een Mariaklooster
bij Einsiedeln. Daar ontwikkelde hij een enorme weerzin tegen
heiligenverering (“Puppenspil”) en werd onder invloed van Erasmus pacifist.
Hij bestudeerde de bijbel, preekte veel, las kerkvaders en klassieken naast
en door elkaar (alles in de grondtalen natuurlijk). Zijn opvattingen werden
steeds radicaler en na zijn aanstelling in Zürich als ‘Leutpriester’
(=predikant) verliet hij het Erasmiaanse pad van de geleidelijke
kerkhervorming en koos voor de confrontatie. Vanaf 1522 begon hij met een
stapsgewijze zuivering van de kerkelijk eredienst op grond van de
Heilige Schrift, culminerend in het afschaffen van de ‘mis’ in 1525 gevolgd
door een viering van het laatste avondmaal onder beide gedaanten met
eenvoudig houten tafelgerei.
Omdat Zwingli er erg geestelijke (bijna spiritualistische)
opvattingen op nahield omtrent de ware godsdienst was alles wat de ‘zinnen’
prikkelde taboe voor kerkelijke samenkomsten: dat zou alleen maar afleiden
van de ware devotie. Zwingli zit hier duidelijk op het spoor van
Augustinus (die op zijn beurt Plato echoot), die ruim een
millennium eerder met hetzelfde probleem worstelde, maar het in
tegenstelling tot Zwingli niet over zijn hart kon krijgen om dáárom alle
kunst uit de kerk te bannen; Zwingli dus wel: hij is consequent, ook als het
in eigen vlees snijdt: en daar ging de polyfonie, daar gingen de orgels, ja
daar ging zelfs de gemeentezang.
[Tussen haakjes: dat het wel tot een breuk tussen Zwingli en
Luther mòest komen is duidelijk voor iedereen die iets van Luthers hoge, ook
theologische, waardering voor het zintuiglijke leven, de kunst
(en m.n. de muziek) afweet !]
Onderwijl
bleef Zwingli’s huis in Zürich een trefpunt van muziek en poëzie en het is
voor die huiselijke bijeenkomsten dat hij o.a. dit lied schreef en de
bijbehorende melodie componeerde. Zowel tekst als melodie is behoorlijk
vernuftig gecomponeerd, kunstig, geheel in de traditie van de ‘geleerde
kunst’ van de renaissance-musici en de ‘rederijkers’. De inhoud van het lied
wordt over het algemeen verbonden met de eerste Kappelse veldtocht
tegen de roomsgebleven kantons (1529), wat echter historisch gezien
twijfelachtig is. De ironie (tragiek?) van de geschiedenis is dat na
Zwingli’s dood op het slagveld tijdens de tweede slag bij Kappel
(1531) dit lied al vrij snel wordt opgenomen in een protestants Zwitsers
gezangboek (gedrukt NB in Zürich!, zie afbeelding). Dit gezangboek
wordt vervolgens in veel protestantse kerken van Zwitserland duchtig
gebruikt... tijdens de eredienst.
De 3 coupletten van dit lied worden in het motet
onderbroken door psalmteksten, die a.h.w. bezinnend inhaken op de
liedtekst. De muzikale vormgeving (fugatisch) van deze psalmwoorden staat
in sterk contrast met de woordgerichte en expressieve bewerking van – met
name – de eerste strofe van het lied (let op de tegenwind en het
leedvermaak van de vijand in de eerste strofe). In de bewerking van de
tweede strofe verschijnt de melodie van Zwingli’s lied meteen en wordt door
de sopraan in lange noten gezongen. De derde strofe is een 4 stemmige
zetting van het koraal.
Zwingli’s lied werkt trouwens (zoals u zelf kunt zien)
helemaal niet met het beeld van ‘het schip’ in nood, maar met het
oer-zwitsere beeld van de ‘wagen die van de bergweg dreigt te raken’. Een
vrije Franse nadichting uit de 19de eeuw heeft eveneens deze –
door het landschap bepaalde ? – vertaal‘shift’: notre barque est en
danger (Louange et Prière, nr. 310).
3. Concerto grosso nr. 2,
opus 532
-
Allegro
-
Andante
-
Vivace
4. Meester, men zoekt U wijd en
zijd, cantate voor bassolo, koor, orkest en bc,
opus 535
melodie: naar een melodie van L.M. Lindeman
(1812-1887)
tekst: Emil Liedgren (1879-1963): Mästare, alla
söka dig
vertaling: C.B. Burger (1897-1983)
bewerking: Willem Ceuleers (1962)
bron: Liedboek voor de Kerken, gezang 170
Dit Zweedse lied is in het Nederlandse taalgebied terecht
gekomen via één van de meest invloedrijke (zij het informele) oecumenische
bewegingen die er is: de internationale christelijke studentenbeweging. Het
stond in de bundel Cantate Domino van de Wereldfederatie van
studenten. De dichter, Emil Liedgren (1879-1963), was één van
Zwedens vooraanstaande hymnologen en dichters. In dit lied komt zijn visie
op het geloofsleven duidelijk tot uiting: de levensweg (en dus ook de
geloofsweg) van een mens is een levenslang ‘onderweg zijn’. In ‘trial and
error’ groeit een mens naar zijn bestemming, waarbij datgene wat een mens
‘overkomt’ minstens even belangrijk is als datgene wat een mens bewust
‘doet’: ‘zelf zoeken’ en ‘gevonden worden’ tegelijk, actie(f) en passie(f).
De aanzet tot dit lied is te vinden in de bijbel. “Allen
zoeken U”, zo melden de discipelen aan hun ‘meester’, rabbi Jezus van
Nazareth (Markus 1:37). De differentiatie die vervolgens optreedt als
allen naar Jezus op zoek blijken te zijn is het thema dat strofe per
strofe wordt uitgewerkt. Zoeken brengt ook ‘twijfel’ mee, of men wel op de
juiste weg zit, of de speurtocht wel tot iets leidt en of men het wel zal
volhouden. Bijzonder elegant – maar door de verwisseling van subject en
object, van zoeken en gevonden worden in de voorlaatste regel beslist niet
oppervlakkig – wordt de zoektocht beëindigd in het laatste couplet. In de
protestantse kerken is dit lied sinds de gezangenbundel van 1938 zeer
populair. Het 5de couplet lijkt trouwens wel voor de ‘gebedsweek
voor de eenheid’ geschreven.
De componist van de zeer zangerige melodie (Ludvig Matias
Lindeman, 1812-1887) stamt uit een Noors organistengeslacht, was vanaf 1839
cantor-organist van de “Vår Frelsers kirke” in Oslo en vanaf 1849 o.a.
docent kerkzang aan Det praktisk-teologiske Seminar te Oslo. Hij
stichtte er een eigen organistenschool, die al snel uitgroeide tot het meest
vooraanstaande muziekconservatorium van Noorwegen (1883). Op de praktijk van
de volksmuziek en het muziekonderwijs op scholen heeft hij grote invloed
gehad, niet in het minst door het verzamelen, arrangeren en uitgeven van
bundels met volksmuziek. Hierover schreef hij ook enige monumentale werken,
o.a. “Ældre og nyere norske Fjeldmelodier” (bron:
Steinar Nordlie, pastor van de Noorse zeemansmissie te Antwerpen)
De cantate is een koraalcantate, d.w.z. dat de tekst van de
strofen niet alleen wordt gebruikt voor koorzettingen, maar ook voor aria’s
en recitatieven. In het groots opgevatte beginkoor (1) zingen de sopranen na
uitgebreid voorbereidend werk van orkest en zangstemmen de melodie in lange
noten; op een expressief recitatief (2) volgt een lang uitgesponnen ‘da capo
aria’ met vioolbegeleiding (3). Na een nieuw recitatief (4) zingt de bas
zijn tweede aria, dit keer samen met twee traverso’s en oboe d’amore (5). In
beide aria’s kunnen we de zanger volgen als hij zich – relatief
onafhankelijk van de melodie – een muzikale weg zoekt doorheen de (betekenis
van de) tekst. De cantate eindigt met een eenvoudige koorzetting van het
laatste vers (6).
5. samenzang: O Jezus Christus, licht ze bij
melodie: Veni creator spiritus / Komm, Gott
Schöpfer, heilger Geist Wittenberg 1533
tekst: Johann Heermann (1585-1647): O Jesu
Christe, wahres Licht
vertaling: Muus Jacobse(1909-1972)
bron: Liedboek voor de Kerken, gezang 168
orgelvoorspel: Nicolas de Grigny (1672-1703)
zetting: Willem Ceuleers (1962)
coupletten 1, 5 (koor) en 6
1. O Jezus Christus, licht ze bij
die leven aan uw licht voorbij.
Voeg ze met uwe kudde saam,
opdat zij niet verloren gaan.
2. Vervul met uw genadeschijn,
die op verkeerde paden zijn.
Sta bij, die heimlijk in zijn hart
verlokt en aangevochten wordt.
3. Breng, die aan uw gebod ontkwam,
terug als uw verloren lam.
Maak de gewonde zielen heel
en geef ze aan de hemel deel.
4. Open de doven het gehoor,
de stomme lippen, spreek ze voor,
dat zij belijden hun geloof,
niet langer stom, niet langer doof.
koor:
5. Verlicht het oog dat U niet ziet.
Leid hem weerom die U verliet.
Verzamel, die verwijderd staan.
Versterk ze die in twijfel staan.
allen: 6 Dan zullen zij, niet meer vervreemd,
voor tijd en eeuwigheid vereend,
in aarde en hemel, dan en nu,
allen tezamen danken U.
Vertaling van een lied van Johann Heermann
(1585-1647), voor het eerst gepubliceerd in 1630. De ‘oorlog der oorlogen’,
de 30-jarige oorlog (1618-1648) die grote delen van Duitsland heeft verwoest
en de bevolking meer dan gedecimeerd, woedde toen volop. De strijd tussen
protestant en rooms-katholiek, reformatie en contra-reformatie (maar dat was
natuurlijk niet de enige drijfveer achter deze oorlog) woedde echter niet
enkel op het slagveld, maar werd ook uitgevochten tussen theologen en
dichters.
Heermann
(predikant, die na z’n 35ste bijna niet meer is kunnen voorgaan in de
eredienst wegens te groot lichamelijk lijden en bijna-blindheid) deed hier
niet aan mee. Sterker nog: De protestant Heermann liet zich voor dit lied
inspireren door een gebed voor ‘dwalende protestanten’ van een Jezuïet uit
Hamburg. In zijn stofische berijming van dit gebed voor ‘dwalende broeders’
valt op dat iedere verwijzing naar een specifieke dwaling (en impliciet dus
naar een daartegenover natuurlijk gelijkhebbende confessie) afwezig is. Dat
is in het licht van zijn tijd buitengewoon. Heermann was dan ook geen
doorsnee protestant. Hij is eigenlijk de grote Duitse kerklieddichter van
de generatie tussen Martin Luther en Paul Gerhardt. Hij leefde – net als
Luther – met de klassieken en veel van zijn liederen zijn ook ‘hertalingen’
van oudkerkelijke Latijnse gebeden of gezangen, echter zo toegeëigend dat ze
enkel voor ‘kenners’ nog herkenbaar zijn. Zijn aandacht was gericht op de
‘hervorming’ van het hart. De verzamelbundel waaruit dit lied stamt heette
dan ook: Devoti Musica Cordis, Haus- und Hertz-Musica (Breslau
1630). Klaas Heeroma (bekender onder zijn dichternaam Muus Jacobse) heeft
in zijn herdichting al vertalend de weg naar binnen voltooid: de dwalenden
zijn ‘zoekenden’, ‘aangevochtenen’ en ‘vervreemden’ in algemene zin
geworden.
De oorspronkelijke melodie van het lied is onbekend. De
strofische wijs uit Luthers direkte omgeving, gebaseerd op de
eerbiedwaardige middeleeuwse hymne Veni Creator Spiritus is onze
oecumenische keuze voor dit ècht oecumenische lied. Gewoonlijk wordt dit
lied echter gezongen op een laat 17de eeuwse melodie (zie:
Liedboek gez. 168, EKG nr. 50).
Antwerpse Raad van
Kerken
Opgericht 18. 10. 1972
GRONDSLAG
De Antwerpse Raad van Kerken (A.R.K.) is een gemeenschap van
Kerken, die Jezus Christus als Heer en Verlosser belijden in overeenstemming
met de Heilige Schrift. Ze tracht haar roeping ter ere van de ene God,
Vader, Zoon en Heilige Geest gezamenlijk te vervullen.
DOELSTELLING
De Raad wil in getuigenis en dienst gestalte geven aan het
gebed van Jezus Christus “opdat allen één zijn” (evangelie naar Johannes:
17, 21).
Naar de Kerken toe tracht ze
dit doel te bereiken door een consequente gezamenlijke bezinning op vragen
aangaande geloof en leven, door onderlinge uitwisseling om elkaar beter te
leren kennen en respecteren en door samen te vieren. De ‘gebedsweek voor de
eenheid’ van 18-25 januari (sinds 1908) is hiervoor één van de sterke
tijden.
Naar de ‘wereld’ toe wil zij
in een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de medemens van het
evangelie getuigen. Dit gebeurt door gezamenlijk dienstbetoon en door de
organisatie van lezingen, forumgesprekken of andere initiatieven rond
belangrijk geachte maatschappelijke thema’s.
Zo waren er recentelijk een forumavond over het ‘ambt’, een
gespreksavond over de ‘plaats van het kerkgebouw in de stad’, ‘Antwerpen
Zingt’ (I-II) en werd ook de actie ‘Kerkasiel’ mede door de A.R.K.
ondersteund.
Voorzitter: Z.E.H. Paul Smets
Vicevoorzitter-Moderator: Ds. Ineke De Feijter
Secretariaat: Herentalsebaan 57, 2150 Borsbeek 03/321.76.91
(W. Gommeren)
Bankrekening: 789-5092602-23
Antwerps Collegium
Musicum (A.C.M.)
1. ontstaan
Het Antwerps Collegium Musicum is in het jaar 2000 opgericht
en groepeert instrumentalisten en zangers die geïnteresseerd en
gespecialiseerd zijn in de beoefening van oude(re) muziek, m.n uit de
periode van de Renaissance en Barok. Niet een puristische opvatting omtrent
een authentieke uitvoering is hun uitgangspunt, maar het verlangen om samen
‘goede’ muziek te maken en uit te voeren, liefst in een zo optimaal
mogelijke context. De figuur van Willem Ceuleers (zanger, organist en
componist) speelt in deze groep een belangrijke rol. Hij zet de muzikale
koers uit en bewaakt de kwaliteit.
2. meditatieve concerten
Het Antwerps Collegium Musicum wil zich specialiseren in
concerten met een meerwaarde: concerten waar de muziek geplaatst en
geduid wordt. Voor religieuze muziek betekent dit dat men streeft naar
meditatieve concerten, waar iets van de oorspronkelijke bedoeling en/of
liturgische setting van de muziek weer tot z’n recht kan komen. Ook hier is
het niet de bedoeling om letterlijke historische reconstructies te maken.
Dat is toch onmogelijk en eerder voer voor religieuze archeologen. Als iets
van de ‘geest’ van de oorspronkelijke muziek kan worden ‘gered’ door ze in
het heden op te roepen, is de doelstelling al meer dan bereikt. Voor de
invulling van deze concerten staan Willem Ceuleers en Dick Wursten
gezamenlijk in. Naast deze specifieke concerten blijft de mogelijkheid open
ook ‘gewone’ concerten te geven als de gelegenheid zich voordoet.
3. volgende activiteiten van het A.C.M.
§
6 & 8 april: koor van het A.C.M. + orkest van René Van Laken;
geestelijke muziek van Willem Ceuleers (motet: Heer stuur zelf het schip
der kerk en cantate: Ad regias agni dapes); een concerto van J.S.
Bach.
§
26 & 27 mei: koor en renaissance orkest van het A.C.M: geestelijke
madrigalen van J. H. Schein uit ‘Israelsbrünnlein’ (1623),
afgewisseld met suites uit het ‘Banchetto Musicale’
§
Voor het najaar en winter 2001 staan op stapel:
o
soli en barokorkest van het A.C.M.: cantates van J.S. Bach
o
koor van het A.C.M. en 2 orgels: Franse romantiek: Franck, D’Indy,
Vierne
o
soli, koor en renaissanceorkest van het A.C.M.: muziek voor de
Kerstmis van Michael Praetorius
Wenst u op de hoogte gehouden te worden van deze en
toekomstige activiteiten van het A.C.M. geef uw adres dan door aan:
Willem Ceuleers
Leebrugstraat 11
9112 Sinaai
tel/fax: 03/772.44.81
of mail uw gegevens naar:
d.wursten@wol.be
4. financiën
Omdat het Antwerps Collegium Musicum werkt zonder subsidie
of sponsoring, wordt u een vrije bijdrage gevraagd ter bestrijding van de
onkosten, die aan het organiseren van deze concerten verbonden zijn.
toelichting (Sinaai)
BIJ HET BEGIN
Een concert met een ‘plus’... d.w.z. u zult wat toelichting
tussendoor krijgen van mij, niet om u af te leiden van de muziek, maar om u
toe te leiden naar de muziek, want om de muziek gaat het, ook in een
meditatief concert. Die muziek leidt u – als het goed is – vanzelf naar de
kern van de zaak. En wat is dan de kern van de zaak ? tsja, net als het met
zoveel andere echt belangrijke dingen het geval is, is dat moeilijk onder
woorden te brengen.
God, zou ik nu kunnen zeggen... maar wat zeg je dan ? Voor
de een zegt het alles, voor de ander niets... En sowieso: ‘wat zeg je
eigenlijk als je ‘god’ zegt.. Dat is op z’n minst een ‘begrip’ dat zich aan
ons begrijpen onttrekt.
En – zoals Ludwig Wittgenstein al zei – : Waarover men
niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.. om te vervolgen met een zo
mogelijk nog meer lapidaire zin: ‘dat toont zich’ vanavond te
vertalen met: dat ver-toon-t zich, dat laat zich ‘horen’.
MORGENSTER
Om ‘in the mood’ te komen, heffen we eerst zèlf een lied
aan, een èchte klassieker in alle betekenissen van dat woord, het lied van
de morgenster van Philipp Nicolai.
Deze Lutherse predikant had een hekel aan Calvinisten. Met
een scherp intellect en zo mogelijk nog scherpere pen trok hij tegen hen ten
strijde. Waarom ? Omdat zij, die verderfelijke calvinisten het waagden om de
‘fysieke alomtegenwoordigheid van Christus’ te loochenen. De ubiquiteitsleer
heet dat.. Dat heeft ergens te maken met de opvatting omtrent de presentie
van Christus in brood en wijn.. ..dingen die wij vandaag in hun subtiliteit
nauwelijks nog kunnen begrijpen.
Toch, toen ik dit lied zo las, begon me plots te dagen
waarom Nicolai zo aan die fysieke alomtegenwoordigheid van Christus
verknocht was. Hij komt nl. in dit lied zèlf naar voren als een ongelooflijk
fysiek gelovend mens. Dat is vreemd: Geloof associëren wij meestal met het
hoofd en dan met ons hart... of met onze handen.. iets doen.
Uit dit lied blijkt zonneklaar dat Nicolai met zijn
zintuigen wilde geloven..
2de couplet r.4: hij ruikt de lelie en
proeft de zoete melk en honing...
3de couplet: je ziet de edelstenen
schiteren
In het 4de couplet beeft hij als zijn geliefde
hem ziet en wordt hij NB (laatste regel) door zijn geliefde Heer in de
armen genomen en in het 6de (dat we zingen) hoort hij
alle instrumenten jubileren, triomferen tot Gods ere. En aan het einde van
het 7de klapt hij in de handen !
En ik kan u verzekeren het Duitse origineel heeft soms
andere aacenten maar is beslist niet minder plastisch en concreet de
vertaling. Integendeel !
Het beeld achter dit hele lied (en ook achter dat andere
lied van hem: wachet auf ruft uns die Stimme de rest van zijn poëzie
is vergeten ...) is dat van de geestelijke bruiloft. Het is een
liefdesverklaring van de bruid aan de bruidegom... De bruid is de ziel van
de gelovige, de bruidegom is Christus.
Zoals ik in het boekje heb geschreven heeft Nicolai dit lied
geschreven tijdens of vlak na een vreselijke pestepidemie, waardoor zijn
parochianen - de een na de ander - door de dood werden weggemaaid en hij
a.h.w. meer óp dan buiten het kerkhof vertoefde.
Zoiets is toch veelzeggend: Dit lied wordt zo een
geloofsbelijdenis van formaat: Noch hoogte noch diepte, noch dood noch
leven, noch hongersnood, vervolging of de pest kan zijn diepste ‘ik’, zijn
ziel, scheiden van zijn bruidegom, Christus.
Hij staat voor altijd aan mijn zij, mijn schone liefste is
van mij
Dàt hield Nicolai op de been tijdens die pestepidemie ruim
400 jaar geleden. En over die geestelijke bruiloft zat hij bij kaarslicht te
lezen bij Augustinus, bij Bernardus van Clairvaux, bij Hugo van St. Victor,
bij Luther en – als hij het had kunnen opbrengen – had hij ook kunnen lezen
bij de door hem zozeer verguisde Calvijn...
Bovenal echter las hij daarover in de bijbel: in een oude
psalm (psalm 45) een lied voor de bruiloft van de koning en tenslotte
las hij over de ‘bruiloft van het lam’ in de Apocalyps van Johannes.... een
boek waarin de wereld weliswaar vergaat, gruwelijk is het... net als die
pestepidemie, apocalyptische toestanden – maar waar de morgenster nog
straalt als alle andere sterren al lang verdofd en gedoofd zijn.
Dat lied, Wie schön leuchtet der Morgenstern, daarvan
zingen wij twee coupletten, na het koraalvoorspel van Johann Pachelbel.
ZWINGLI
Zonder dat ik er erg in had heeft één persoon zich
nadrukkelijk met het programma van dit concert gaan bemoeien: ‘Augustinus’,
de Noord-afrikaanse bisschop van Hippo, kerkvader voor eeuwen.
De man die gezegd heeft: ons hart is onrustig in ons,
totdat het rust vindt in U’
De zoektocht begint vanuit de vage ‘onrust’ in ons hart, in
ons leven... het gevoel dat ‘er toch nog iets meer moet zijn’... dat de
‘dingen zo zoals ze zijn, nog niet ‘af’ zijn..’ enz. Ieder zal dat op zijn
eigen wijze aanvoelen en invullen. Het geluksverlangen en het Godsverlangen:
Volgens Augustinus zijn zee zeer aan elkaar verwant, om niet te zeggen
ident...
Net als Augustinus had ook Zwingli, de dichter van het
volgende lied een haat-liefdeverhouding met de kunst. Beiden hadden een
heftig temperament en tegelijk een fijnbesnaarde ziel.. Hun beider werk
getuigt vooral van een grote taalgevoeligheid, dichters, zijn ze zonder
meer. Ook grote ontvankelijkheid voor muziek...
Hoe weende ik bij uw lofliederen en gezangen,
schrijft Augustinus, heftig geroerd door de liefelijke klinkende stemmen
uwer kerk. Die stemmen, ze stroomden mijn oren binnen en zo druppelde, o
God, uw waarheid in mijn hart en een innige aandoening van vroomheid welde
daaruit opwaarts, zodat mijn tranen onweerhoudbaar begonnen te stromen en
ach... ik voelde mij zo goed daarbij, Confessiones, boek 9, VI, 14
(verslag van zijn bekering)
...om zich even later af te vragen of dat eigenlijk wel
‘helemaal kosjer was’ die enorme overweldiging door de zinnen. Hoe
bedrieglijk kunnen je zintuigen zijn, hoe kunnen ze je in vervoering
brengen, vervoeren, verleiden, misleiden.. Dat baarde Augustinus zorgen,
m.n. voor het gebruik van muziek in de eredienst. Toch zo schrijft hij
meteen daarna, wil hij ook niet ‘overdreven streng zijn’ of
‘overmatig beducht voor onbewuste beïnvloeding’..
Zwingli is hier roomser dan de
paus: wantrouwiger dan Augustinus en hij kiest het zekere voor het onzekere:
al het zintuiglijke weg uit de kerk: alleen het duidelijk verstaanbare
gesproken woord en het even klare antwoord mag klinken.
Even tussendoor: die argwaan voor alles wat met het lichaam
en de zinnen te maken heeft is een Grieks geschenk aan de kerk. M.n. Plato
moet hier genoemd worden... met z’n verheerlijking van de geestelijke wereld
van de volmaakte ideeën en zijn wantrouwen ten op zichte van de hele
zintuiglijke wereld. Het Joodse - en dus christelijke denkspoor - is anders
geörienteerd: geen opstijging uit het aardse tot in hogere sferen, maar het
omgekeerde: Nederdaling uit den hoge: Het woord is vlees geworden
en heeft onder ons gewoond, zegt Johannes niet voor niets.
Wantrouw de grieken als ze met geschenken komen, weten we
sinds de val van Troje..
Over het onderhavige lied nog dit: Het is een knap gedicht.
Rederijkersrijk aan binnen- en buitenrijm.. Bijzonder origineel is ook het
beeld dat Zwingli kiest voor de ‘kerk’... helaas wegvertaald. Eigenlijk zou
er moeten staan: Heer trek gij zelf de kar van uw kerk, want als wij het
doen, dan begint alles meteen te wankelen en is het gauw gedaan met ‘gods
volk onderweg’. De kar ligt voor je het weet beneden in het ravijn...
Voorwaar een veel origineler beeld dan dat van het klassieke
beeld van het ‘bootje in de storm, het schip der kerk’.
Trouwens: bijzonder waar, wat Zwingli hier zegt ! God moet
de kar trekken... Wij zijn – hoe hoog geplaatst en invloedrijk – nooit meer
dan zijn ‘hulpjes’.. Had hij zelf ook maar wat meer distantie opgebracht ten
opzichte van zijn eigen voortrekkersrol in Zürich, kan ik dan niet nalaten
te denken.
De 3 coupletten van dit lied worden in het motet onderbroken
door psalmteksten, die verduidelijkend of bezinnend inhaken op de liedtekst.
De muzikale vormgeving van deze psalmwoorden, streng fugatisch, staat in
sterk contrast met de woordgerichte en expressieve bewerking van – met name
– de eerste strofe van het lied (let op de tegenwind en het verdriet
over het leedvermaak van de vijand in de eerste strofe). In de
bewerking van de tweede strofe verschijnt de melodie van Zwingli’s lied
meteen en wordt door de sopraan in lange noten gezongen. De derde strofe is
een 4 stemmige zetting van het koraal.
---
hebt u het ook gemerkt. Niet alleen heeft de vertaler de kar
vervangen door het schip ook de wolf blijkt helemaal geen wolf te zijn, maar
gewoon een ‘bok’ 2de couplet... Niet alles was als wolf
verschijnt is een wolf, afin, daar weet u in het waasland inmiddels alles
van !
CONCERTO GROSSO
Een instrumentaal intermezzo..
concerto grosso, d.w.z. (letterlijk) een grote wedstrijd..
concertare betekent namelijk niets anders dan ‘wedijveren’..
In een ‘concert’ wedijveren de instrumenten met elkaar. In
een concerto grosso wedijveren m.n. het basisorkest (zal ik maar zeggen) met
een solistengroep., meestal per instrumentensoort verdeeld: Bijv. de
blazersgroep tegen de rest, of de strijkers tegen de rest... Alles is
mogelijk. In dit concerto grosso zijn de buitenste delen wat ‘grootser’
opgevat, symfonisch zal ik maar zeggen en het middendeel meer
kamermuziek-achtig.
Afin. wat vertel ik u allemaal. Haal u de brandenburgse
concerten van Bach maar even voor de geest... en als u zometeen luistert:
echt Bach heeft er geen 7 maar 6 geschreven.
MEESTER MEN ZOEKT U
‘Veel te laat heb ik je liefgekregen
schoonheid zo oud en zo nieuw,
veel te laat heb ik je liefgekregen.
Binnen in mij was je en ik was buiten
en dáár zocht ik jou, ziende blind,
en ik rende van je weg en liep verloren
tussen zoveel schoonheid, die wel door jou bestaat maar die
jij niet bent. [...]
Toen heb jij geroepen en geschreeuwd,
door mijn doofheid ben je heengebroken.
Oogverblindend ben je opgedaagd,
stralend heb jij mijn blindheid verjaagd.
Geuren deed jij en ik haalde adem,
en nog snak ik naar adem, snak ik naar jou.
Proeven deed ik jou en sinsdien dorst ik,
honger ik naar jou.
Aangeraakt heb jij mij en mij doen ontbranden.
En nu ben ik ontvlamd naar jou toe, om vrede...’
Dit was opnieuw Augustinus als hij terugkijkt op zijn leven.
veel te laat heb ik je liefgekregen.. En ook hij heeft hij over
‘God’. Die hij zijn levenlang gezocht heeft en gemeden tegelijk...
Meester, allen zoeken u, zeggen
de leerlingen van Jezus tot hem, helemaal aan het begin van zijn carrière.
En deze zin bleef haken in het hoofd van Emil Liegren en inspireerde hem tot
zijn mooie lied: ‘Mästare, alla söka dig, in het Nederlandse vertaald
met: Meester men zoekt u wijd en zijd... komend langs velerlei wegen...
En het blijkt niet zo eenvoudig te zijn om Hem te vinden.
Sommigen worden moe, geven het op, anderen krijgen zoveel klappen onderweg
dat ze het spoor helemaal bijster raken. Weer anderen schamen zich om toe
te geven dat ze ‘iets zoeken’... want als je toegeeft dat ‘je nog iets
zoekt’ belijdt je impliciet dat je ‘het allemaal nog niet hebt’, dat je
‘onaf’ bent... en dat is moeilijk voor een geslaagd modern mens.
En dan zijn er ook nog al die verschillende kerken die
elkaar in naam van die ene ‘meester’ te vuur en te zwaard hebben bestreden,
en later beconconcurreerd. Je zou voor minder in verwarring raken... Het 5de
couplet lijkt trouwens wel speciaal voor de ‘gebedsweek voor de eenheid’
geschreven...
Optimistisch is het lied eigenlijk niet. Alleen de ouderen
in vers 1 lijken rustig hun doel te bereiken, de rest tobt wat af. En zelfs
dat is maar schijn. De vertaler van dit lied (die geen Zweeds kon en die een
Duitse versie heeft vertaald in de jaren ’30 ) heeft laten optekenen, dat in
het Zweedse origineel de rust en de bereidwilligheid van de ‘ouderen’ ook
problematisch is doordat zij in het originieel de bijklank heeft van
starheid heeft.... en juist daarom staat er in de volgende zin, dat de
jongeren aarzelen om Hem tegemoet te gaan. Hun aanvankelijke
enthousiasme voor ‘de meester’ wordt gefrustreerd door het beeld dat de
ouderen hun van hem soms voorspiegelen. Voorwaar ook geen onbekend
verschijnsel.
Goed, bijzonder elegant en diepzinnig tegelijk wordt de
zoektocht beëindigd in het laatste couplet: de zoekende wordt gevonden door
degene die hij aan het zoeken was... of in elk geval komt tot het inzicht
dat het daar van af zal hangen of er überhaupt nog iets gevonden zal
worden... Wij zouden u niet zoeken, zegt Augustinus, als gij ons
niet reeds gevonden hadt...
Ik zou zeggen: genoeg gefilosofeerd.
Luister naar deze cantate. Als een echte cantate is zij een
deel van de preek... De preek bespaar ik u. Volg het koor als zij uitgebreid
de tijd neemt om zich voor te bereiden op de zoektocht en volg daarna vooral
de bas als hij in beide recitatief-aria’s zich een weg zoekt doorheen de
tekst, verwijlt bij bepaalde woorden, smeekt om één woord, een woord met
macht... Volg hem ook als hij vertwijfeld, benauwd wordt en bijna vast komt
te zitten...
Volg hem op zijn zoektocht naar de meester en volg hem als
hij hem vindt, de stralende held... Volg hem, laat u meenemen door de muziek
de tekst in.
O JEZUS WAARACHTIG LICHT: ten bewijze dat de oecumene toch
wel vooruit is gegaan.
Een gebed van de jezuïet Brillmachter uit 1592
O Jezus Christus, licht der wereld,
verlicht de duisternis van alle mensen
verlicht de duisternis van joden en heidenen die u niet
kennen
verlicht de duisternis van christenen, die vanuit uw kerk in
allerlei sekten en dwalingen zijn terecht gekomen en als dolende schapen een
prooi worden van de wolf
Brillmacher bedoelt hier natuurlijk de
protestanten..
Dan volgt een gebed dat deze dwalende schapen weer naar de
kudde mogen worden teruggebracht en dat zij die heimelijk allerlei
ketterijen geloven verlicht mogen worden door de ware genade etc..
Verbluffend is nu, dat de protestantse predikant, Johann
Heermann, zich door dit gebed (dat eigenlijk tegen hem was gericht)
liet inspireren tot een lied. Zelfs zo volkomen, dat hij eigenlijk niets
anders doet dan het gebed voor ‘dwalende schapen’ van Brillmacher op rijm
zetten in 6 strofen.
Nog verbluffender is dat hij in al berijmend zo goed als
iedere verwijzing naar een specifieke dwaling (en impliciet dus naar een
daartegenover natuurlijk gelijkhebbende confessie) achterwege laat. Dat is
in het licht van zijn tijd buitengewoon.
Johann Heermann was dan ook geen doorsnee protestant. Hij is
eigenlijk de grote Duitse kerklieddichter van de generatie tussen Martin
Luther en Paul Gerhardt. Hij leefde – net als Luther, net als Zwingli, net
als Nicolai – met de bijbel en de katholieke kerkvaders en veel van zijn
liederen zijn ook ‘hertalingen’ van oudkerkelijke Latijnse gebeden of
gezangen, echter al bewerkend en herdichtend zo ‘eigen’ gemaakt, dat je het
origineel al moet kennen, anders zou je zeggen dat hij het ter plekke zelf
gedicht en gedacht heeft.
Zijn aandacht was dan ook niet gericht op de strijd tussen
de kerken, de instituten, over de leer of de orde... neen: hij hield zich
enkel bezig met ‘de ziel’ en die moet ‘hervormd’ worden. De verzamelbundel
waaruit dit lied stamt heet niet voor niets: Devoti Musica Cordis, Haus-
und Hertz-Musica (Breslau 1630): muziek voor huis en hart.
Klaas Heeroma (bekender onder zijn dichternaam Muus Jacobse)
heeft in zijn herdichting al vertalend de weg naar binnen voltooid: de
dwalenden zijn ‘zoekenden’, ‘aangevochtenen’ en ‘vervreemden’ in algemene
zin geworden...
De oorspronkelijke melodie van het lied is onbekend. De
strofische wijs uit Luthers direkte omgeving, gebaseerd op de
eerbiedwaardige middeleeuwse hymne Veni Creator Spiritus is onze
oecumenische keuze voor dit ècht oecumenische lied, waarmee we dit concert
besluiten.
BIJ HET EINDE: een klein kadootje: Willem Barnard: de
Kiezelstenen van Klein Duimpje
Ik was de weg kwijt, het waarom en hoe
Waar kwam ik uit ? Ik werd het zoeken moe.
Toen dacht ik aan de kiezels van Klein Duimpje:
zo wist hij waarvandaan. Maar waarnaartoe?