Meester men zoekt u


Home | Vorig niveau | Componisten

 

 

 

 

  • Op het programma staat werk van Willem Ceuleers

  • Teksten en achtergrondinformatie vindt u in het programmaboekje (zie hieronder).

  • Nadere toelichting krijgt u tijdens het concert.

Vrijdag 19 januari 2001 te 20u00 St.-Walburgiskerk Volksstraat, Antwerpen-Zuid

Zaterdag 20 januari 2001 te 20u30 St.-Catharinakerk Dries, Sinaai

 

organisatie:

        Antwerpse Raad van Kerken (A.R.K.)

        Antwerps Collegium Musicum

muzikanten:

        Koor en Barokorkest van het Antwerps Collegium Musicum o.l.v. Willem Ceuleers.

spreker: 

        ds. Dick Wursten, predikant van de Christusgemeente te Antwerpen, [onderdeel van bij de Verenigde Protestantse Kerk in België (vpkb)] en lid van het moderamen van de A.R.K.

 

orkest

         Trompet: Marc Van Wolvelaer
Blokfluit: Veronica Joris, Liesbeth Wolfs, Ann Wyenberg, Willem Ceuleers
Traverso: Marcel Ketels, Axel De Schrijver
Hobo: Joost Pollet, Andre Deboeure
Oboe d’amore: Aline Hopchet
Oboe da caccia: Aline Hopchet
Viool 1: Hermelinde De Smet (ook solo), Karolien Selhorst, Catou Pecher
Viool 2: Christine Roland, Ann Holthof,
Altviool: Stefaan Verbeure, Veerle Roggeman
Cello: Caroline Courtois (ook solo), Tom Van de Peer
Orgel: Ben Van Nespen

koor
sopraan: Frieda Vermeulen, Katrien Janssens, Gertie Lindemans, Kristien De Neef, Hilde De Bleser
alt: Helleke Van Leemputten, Rita Robyn, Els Caremans, Wina Boey, Liesbet Derese
tenor: Milo Tulkens, Luc Weyts, Hans Van den Broeck, Armand Somers, Hugo Martens
bas: Werner Geysemans, Piet Van Steenbergen, Bart Schoukens, Charles King
 

dirigent en bassolo: Willem Ceuleers

verbindende teksten: Dick Wursten

omslagontwerp: Jetty Janssen
Gastvrijheid werd verleend door de kerkfabriek van St. Walburgis
waar u zondag 21/01/2001, om 15.00 uur ook welkom bent bij de centrale oecumenische viering ter gelegenheid van de gebedsweek voor de eenheid.
 

 

 

overzicht van het programma:

 

welkom en inleiding

1.           samenzang: Hoe helder staat de morgenster

2.           Heer, stuur zelf het schip der kerk, motet voor koor en bc, opus 540

3.           Concerto grosso nr. 2, opus 532

4.           Meester, men zoekt U wijd en zijd, cantate voor bassolo, koor, orkest en bc, opus 535

5.           samenzang: O Jezus Christus, licht ze bij

 

1. samenzang: Hoe helder staat de morgenster

 

melodie en tekst: Philipp Nicolai (1556-1608): Wie schön leuchtet der Morgenstern

            vertaling: J.W. Schulte Nordholt (1920-1995)

            bron: Liedboek voor de Kerken, gezang 157 &  Zingt Jubilate, lied 706

            orgelvoorspel: Johann Pachelbel (1653-1706)

            zetting: Willem Ceuleers (1962)

Text Box: Venus (19 januari  2001)
op: 10h 20m 19s
onder: 21h 34m 53s 
 


            coupletten 1 en 6

 

1. Hoe helder staat de morgenster,
en straalt mij tegen van zo ver,
de luister van mijn leven.
Komt tot mij, zoon van David, kom,
mijn Koning en mijn Bruidegom,
mijn hart wil ik U geven.
Lieflijk,
vriendlijk,
schoon en heerlijk,
zo begeerlijk,
mild in 't geven,
stralend, vorstelijk verheven.
 

 

6. Laat al het vrolijke geluid

van stemmen, van viool en fluit,

te zijner ere klinken.

Hij staat voor altijd aan mijn zij.

Mijn schone liefste is van mij,

in Hem wil ik verzinken.

Laat ons samen spelen, zingen,

dansen, springen voor den Here,

die de Koning is der ere.


 

2. Gij zijt mijn parel en mijn kroon,

o Zoon van God, Maria's zoon,

een hooggeboren Koning.

O lelie die mijn hart bekoort,

uw zoete evangeliewoord

is louter melk en honing.

Gij zijt

altijd,

hosianna,

hemels manna,

dat wij eten,

nooit meer kan ik U vergeten.

 

3. Gij schittert als een edelsteen,

mijn hart is vol van U alleen,

uw liefde doet mij leven.

Hoe groei ik in uw lichte schijn,

hoe bloei ik op, daar ik mag zijn

een rank met U verweven.

Aan U

blijft nu

heel mijn leven

weggegeven,

om te ontvangen

U, mijn liefde, mijn verlangen.

 

4. Hoe liefelijk is uw gelaat;

als Gij uw ogen op mij slaat,

dan doet de vreugd mij beven.

Gij Jezus, zijt zo trouw en goed;

uw woord en geest, uw vlees en bloed,

zij zijn mijn ziel, mijn leven.

Heer des

hemels

laat, getrouwe,

mij aanschouwen

uw erbarmen.

Herder neemt mij in uw armen.


 

5. Voor Gij de wereld hebt gemaakt,

heeft mij uw liefde aangeraakt,

mijn sterke held, mijn Vader.

Uw Zoon komt tot mij, kiest mij uit,

Hij is mijn liefste, ik zijn bruid,

ik treed Hem zingend nader.

Hij de

mijne,

die het leven

mij zal geven

hoog daarboven,

eeuwig zal mijn hart Hem loven.

 

6. Zwingt die Saiten in Cythara

und laßt die süße Musika

ganz freudenreich erschallen,

daß ich möge mit Jesulein,

dem wunderschönen Bräut'gam mein,

In steter Liebe wallen!

Singet,

springet,

jubilieret,

triumphieret,

dankt dem Herren!

Groß ist der König der Ehren!

 

7. Hoe is Hij mij zo innig na,

de Alfa en de Omega,

mijn hart doet Hij ontbranden.

Hij zal mij tot zijn lof en prijs

opnemen in zijn paradijs,

dan klap ik in de handen.

Amen,

amen,

kom mij troosten

allerschoonste,

mijn begeren,

toef niet langer, kom o Here.


 

 

Philipp Nicolai (1556-1608) was een strijdbare orthodox-Lutherse predikant, wiens leven vooral bestond uit het verdedigen van de ‘ware’ leer tegen de calvinisten. Eén periode van zijn leven had hij echter andere dingen aan zijn hoofd. Dat was toen in 1597 de pest uitbrak en er tegenover de pastorie in Unna dagelijks tegen de 30 graven werden gedolven. “Ik woon alhaast op het kerkhof”, schrijft Nicolai. Door de nabijheid van de dood kregen alle dingen een andere geldigheid, een ander gewicht. Polemiek moest – tijdelijk – wijken voor intens pastoraat en overdenking van het toekomende leven. Een jaar na het uitwoeden van de pestepidemie publiceerde hij zijn Freudenspiegel des ewigen Lebens (1599) waarin tussen allerlei stichtelijke overdenkingen twee van de mooiste kerkliederen aller tijden staan: Wachet auf, ruft uns die Stimme en Wie schön leuchtet der Morgenstern. De dominee was onder de druk van de dood een ingekeerd dichter geworden. Hij had zich in de vele angstige uren gelaafd aan de heilige Schrift en had met Augustinus en Bernardus van Clairvaux meegebeden. (een ‘geestelijk reukwerk tegen de pest’, noemde hij zijn onafgebroken gebeden). Een bijna Middel­eeuwse mystieke gloed ligt over deze liederen. Het opschrift boven het lied over ‘de morgenster’ spreekt boekdelen: Ein geistlich Brautlied der gläubigen Seelen von Jesu Christo ihrem himmlischen Bräutigam, gestellet über den 45. Psalm des Propheten Davids. Naast de bijna overvolle lading met traditie is het ook nog een kunstig lied: in de beginletters van de strofen eert hij een net gestorven leerling (Wilhelm Ernst Graf Und Herr Zu Waldeck) en het geheel zelf is een ‘beeldgedicht’, d.w.z. gecentreerd gedrukt verschijnt de eucharistische beker, de beker van het Laatste Avondmaal: de ‘kelk des heils’, voorafschaduwing van het ‘hemels bruiloftsmaal’. De melodie is door de dichter zelf gemaakt in de traditie van de ‘Meesterzangers’. Klassiek en monumen­taal van vorm, passend bij de tekst, want geboren tegelijk met en vanuit de tekst (of andersom, wie zal het zeggen). 

 

2. Heer, stuur zelf het schip der kerk, motet voor koor en bc, opus 540

 

melodie: Psalmen und geystliche Lieder, Straatsburg 1537 / Nüw gsangbüchle, Zürich 1540

          tekst: Huldrych Zwingli (1484-1531): Herr, nun heb den Wagen selb

          vertaling: Jan Wit (1914-1980)

          bewerking: Willem Ceuleers (1962)

          bron: Liedboek voor de Kerken, gezang 306

 

 

[1] Heer, stuur zelf het schip der kerk.                Herr, nun heb den Wagen selb.

Sterk is wind en tegenstroom                             Schelb wird sust all unser Fahrt,

en dat vindt de vijand schoon,                              das brächt Lust der Widerpart,

die spot met U en uw gebod.                                 die Dich veracht so freventlich.

                   [2]“Recht is het woord van God

                   en louter zijn gebod,

                   een licht voor onze ogen.”

                               ps 19: 9b (uit berijming 1968, F. Schurer, Liedboek voor de Kerken)

 

[3] God, houd zelf uw naam in eer.                         Gott, erhoch den Namen dyn

Weer met macht de wolf die snood                           in der Straf der bösen Böck!

in de nacht uw schapen doodt.                               Dyne Schaaf wiedrum erweck,

Vergaar uw kudde bij elkaar.                                  die dich lieb haben inniglich !

 

                   [4] “Hij zal gebrokenen van hart

                   in gunst terzijde staan.”

                               ps 34:19a (uit berijming 1968, J. Wit, Liedboek voor de Kerken)

 

[5] Help dat hoogmoed ons niet scheidt.                          Hilf, daß alle Bitterkeit

Leid ons naar elkander heen,                                        scheide feer und alte Trüw

maak ons waar en maak ons één:                                 widerkeer und werde nüw:

dan stijgt een lied dat nooit meer zwijgt.                    daß wir ewig lobsingen Dir.

 

 

Huldrych Zwingli (1484-1531) belichaamt de paradox van de reformatie wat de kunst betreft. Artistiek was hij de meest begaafde van allemaal (naar men zegt bespeelde hij 12 muziekinstrumenten). Ook zijn universitaire studies verliepen voorspoedig. Hij leek voorbestemd om één van de grote humanistische geleerden/kunstenaars van zijn tijd te worden: een ‘homo universalis’.

Theologische interesse en een heftig temperament kwamen roet in het eten gooien. Hij werd pastoor in Glarus (1506). Vandaaruit bemoeide hij zich echter wel met alles, van de ‘schone letteren’ tot de politiek (Hij schreef o.a. enkele satirische strijdgedichten tegen Zwitserse francofielen en trok op veldtocht met de paus in verband met het ronselen van de soldaten voor de ‘Zwitserse wacht’). In 1516 trok hij zich terug in een Mariaklooster bij Einsiedeln. Daar ontwikkelde hij een enorme weerzin tegen heiligen­verering (“Puppenspil”) en werd onder invloed van Erasmus pacifist. Hij bestudeerde de bijbel, preekte veel, las kerkvaders en klassieken naast en door elkaar (alles in de grondtalen natuurlijk). Zijn opvattingen werden steeds radicaler en na zijn aanstelling in Zürich als ‘Leutpriester’ (=predikant) verliet hij het Erasmiaanse pad van de geleidelijke kerkhervorming en koos voor de confrontatie. Vanaf 1522 begon hij met een stapsgewijze zuivering van de kerkelijk eredienst op grond van de Heilige Schrift, culminerend in het afschaffen van de ‘mis’ in 1525 gevolgd door een viering van het laatste avondmaal onder beide gedaanten met eenvoudig houten tafelgerei.

Omdat Zwingli er erg geestelijke (bijna spiritualistische) opvattingen op nahield omtrent de ware godsdienst was alles wat de ‘zinnen’ prikkelde taboe voor kerkelijke samenkomsten: dat zou alleen maar afleiden van de ware devotie. Zwingli zit hier duidelijk op het spoor van Augustinus (die op zijn beurt Plato echoot), die ruim een millennium eerder met hetzelfde probleem worstelde, maar het in tegenstelling tot Zwingli niet over zijn hart kon krijgen om dáárom alle kunst uit de kerk te bannen; Zwingli dus wel: hij is consequent, ook als het in eigen vlees snijdt: en daar ging de polyfonie, daar gingen de orgels, ja daar ging zelfs de gemeentezang.

[Tussen haakjes: dat het wel tot een breuk tussen Zwingli en Luther mòest komen is duidelijk voor iedereen die iets van Luthers hoge, ook theologische, waardering voor het zintuiglijke leven, de kunst (en m.n. de muziek) afweet !]

Onderwijl bleef Zwingli’s huis in Zürich een trefpunt van muziek en poëzie en het is voor die huiselijke bijeenkom­sten dat hij o.a. dit lied schreef en de bijbehorende melodie componeerde. Zowel tekst als melodie is behoorlijk vernuftig gecomponeerd, kunstig, geheel in de traditie van de ‘geleerde kunst’ van de renaissance-musici en de ‘rederijkers’. De inhoud van het lied wordt over het algemeen verbonden met de eerste Kappelse veldtocht tegen de roomsgebleven kantons (1529), wat echter historisch gezien twijfelachtig is. De ironie (tragiek?) van de geschiedenis is dat na Zwingli’s dood op het slagveld tijdens de tweede slag bij Kappel (1531) dit lied al vrij snel wordt opgenomen in een protestants Zwitsers gezangboek (gedrukt NB in Zürich!, zie afbeelding). Dit gezangboek wordt vervolgens in veel protestantse kerken van Zwitserland duchtig gebruikt... tijdens de eredienst.

De 3 coupletten van dit lied worden in het motet onderbroken door psalm­teksten, die a.h.w. bezinnend inhaken op de liedtekst. De muzikale vorm­geving (fugatisch) van deze psalmwoorden staat in sterk contrast met de woord­gerichte en expressieve bewerking van – met name – de eerste strofe van het lied (let op de tegenwind en het leedvermaak van de vijand in de eerste strofe). In de bewerking van de tweede strofe verschijnt de melodie van Zwingli’s lied meteen en wordt door de sopraan in lange noten gezongen. De derde strofe is een 4 stemmige zetting van het koraal.

Zwingli’s lied werkt trouwens (zoals u zelf kunt zien) helemaal niet met het beeld van ‘het schip’ in nood, maar met het oer-zwitsere beeld van de ‘wagen die van de bergweg dreigt te raken’. Een vrije Franse nadichting uit de 19de eeuw heeft eveneens deze – door  het landschap bepaalde ? – vertaal‘shift’: notre barque est en danger (Louange et Prière, nr. 310).

 

3.  Concerto grosso nr. 2, opus 532

-         Allegro

-         Andante

-         Vivace

 

 

4. Meester, men zoekt U wijd en zijd, cantate voor bassolo, koor, orkest en bc, opus 535

 

          melodie: naar een melodie van L.M. Lindeman (1812-1887)

          tekst: Emil Liedgren (1879-1963): Mästare, alla söka dig

          vertaling: C.B. Burger (1897-1983)

          bewerking: Willem Ceuleers (1962)

          bron: Liedboek voor de Kerken, gezang 170

 

 


 

1. openingskoor

Meester, men zoekt U wijd en zijd,

komend langs velerlei wegen.

Oudren gaan rustig welbereid

jongeren aarzlend U tegen.

Maar vroeg of laat, 't zij dag of nacht,

eens vindt G’ons moe en zonder kracht,

hunkerend naar uwe zegen.

 

2. recitatief

Arts aller zielen,

't is genoeg,

als Gij ons neemt in uw hoede.

Heel toch de wond, die 't leven sloeg,

laat ons niet hooploos verbloeden.

Spreek slechts één woord,

één woord met macht,

dan krijgt ons leven nieuwe kracht.

Spreek, dan keert alles ten goede.

 

3. aria

Heiland, Gij weet, hoe dikwijls zorg,

twijfel en angst ons benauwen.

Van uw belofte zelf de borg,

schraagt Gij ons wanklend vertrouwen.

Licht wordt ons levens doel en grond,

als Ge ons vergunt de zaalge stond,

dat wij uw aanschijn aanschouwen.


 

4. recitatief

Heer, onze mond heeft U gesmaad,

toch heeft ons hart U gebeden.

Wijzen der wereld zag men laat

heimlijk uw drempel betreden.

Hoogmoed,

die voor geen wet zich buigt,

heeft door uw ootmoed overtuigd,

U als zijn meester beleden.

 

5. aria

Opperste Leidsman, geef ons raad,

wij zijn door tweedracht gescheiden.

Opstand der zinnen, twijfel, haat,

maken ons zwak in het strijden.

Stralende held,

breng ons weer saâm,

ga voor ons uit, uw grote naam

zal tot de zege ons leiden.

 

6. koraal

Koning, verheugd geloven wij

wat uw getuigen verkonden:

slechts onder uwe heerschappij

heeft ons hart vrede gevonden.

Daarom zoekt U elk mensenkind;

zoek, Herder, mij, opdat ik vind;

anders zo ga ik te gronde


 

 

Dit Zweedse lied is in het Nederlandse taalgebied terecht gekomen via één van de meest invloedrijke (zij het informele) oecumenische bewegingen die er is: de internationale christelijke studentenbeweging. Het stond in de bundel Cantate Domino van de Wereldfederatie van studenten. De dichter, Emil Liedgren  (1879-1963), was één van Zwedens vooraanstaande hymnologen en dichters. In dit lied komt zijn visie op het geloofsleven duidelijk tot uiting: de levensweg (en dus ook de geloofsweg) van een mens is een levenslang ‘onderweg zijn’. In  ‘trial and error’ groeit een mens naar zijn bestemming, waarbij datgene wat een mens ‘overkomt’ minstens even belangrijk is als datgene wat een mens bewust ‘doet’: ‘zelf zoeken’ en ‘gevonden worden’ tegelijk, actie(f) en passie(f).

De aanzet tot dit lied is te vinden in de bijbel. “Allen zoeken U”, zo melden de discipelen aan hun ‘meester’, rabbi Jezus van Nazareth (Markus 1:37). De differentiatie die vervolgens optreedt als allen naar Jezus op zoek blijken te zijn is het thema dat strofe per strofe wordt uitgewerkt. Zoeken brengt ook ‘twijfel’ mee, of men wel op de juiste weg zit, of de speurtocht wel tot iets leidt en of men het wel zal volhouden. Bijzonder elegant – maar door de verwisseling van subject en object, van zoeken en gevonden worden in de voorlaatste regel beslist niet oppervlakkig – wordt de zoektocht beëindigd in het laatste couplet. In de protestantse kerken is dit lied sinds de gezangen­bundel van 1938 zeer populair. Het 5de couplet lijkt trouwens wel voor de ‘gebedsweek voor de eenheid’ geschreven.

De componist van de zeer zangerige melodie (Ludvig Matias Lindeman, 1812-1887) stamt uit een Noors organistengeslacht, was vanaf 1839 cantor-organist van de “Vår Frelsers kirke” in Oslo en vanaf 1849 o.a. docent kerkzang aan Det praktisk-teologiske Seminar te Oslo. Hij stichtte er een eigen organistenschool, die al snel uitgroeide tot het meest vooraanstaande muziekconservatorium van Noorwegen (1883). Op de praktijk van de volksmuziek en het muziekonderwijs op scholen heeft hij grote invloed gehad, niet in het minst door het verzamelen, arrangeren en uitgeven van bundels met volksmuziek. Hierover schreef hij ook enige monumentale werken, o.a. “Ældre og nyere norske Fjeldmelodier” (bron: Steinar Nordlie, pastor van de Noorse zeemans­missie te Antwerpen)

De cantate is een koraalcantate, d.w.z. dat de tekst van de strofen niet alleen wordt gebruikt voor koorzettingen, maar ook voor aria’s en recitatieven. In het groots opgevatte beginkoor (1) zingen de sopranen na uitgebreid voorbereidend werk van orkest en zangstemmen de melodie in lange noten; op een expressief recitatief (2) volgt een lang uitgesponnen ‘da capo aria’ met vioolbegeleiding (3). Na een nieuw recitatief (4) zingt de bas zijn tweede aria, dit keer samen met twee traverso’s en oboe d’amore (5). In beide aria’s kunnen we de zanger volgen als hij zich – relatief onafhankelijk van de melodie – een muzikale weg zoekt doorheen de (betekenis van de) tekst. De cantate eindigt met een eenvoudige koorzetting van het laatste vers (6).

 
5. samenzang: O Jezus Christus, licht ze bij

 

        melodie: Veni creator spiritus / Komm, Gott Schöpfer, heilger Geist Wittenberg 1533

          tekst: Johann Heermann  (1585-1647): O Jesu Christe, wahres Licht

          vertaling: Muus Jacobse(1909-1972)

          bron: Liedboek voor de Kerken, gezang 168

          orgelvoorspel: Nicolas de Grigny (1672-1703)

          zetting: Willem Ceuleers (1962)

          coupletten 1, 5 (koor) en 6

 

1. O Jezus Christus, licht ze bij
die leven aan uw licht voorbij.
Voeg ze met uwe kudde saam,
opdat zij niet verloren gaan.

  

2. Vervul met uw genadeschijn,

die op verkeerde paden zijn.

Sta bij, die heimlijk in zijn hart

verlokt en aangevochten wordt.

  

3. Breng, die aan uw gebod ontkwam,

terug als uw verloren lam.

Maak de gewonde zielen heel

en geef ze aan de hemel deel.

 

4. Open de doven het gehoor,

de stomme lippen, spreek ze voor,

dat zij belijden hun geloof,

niet langer stom, niet langer doof.

 

koor:

5.  Verlicht het oog dat U niet ziet.

Leid hem weerom die U verliet.

Verzamel, die verwijderd staan.

Versterk ze die in twijfel staan.


 

 

 

allen: 6          Dan zullen zij, niet meer vervreemd,

voor tijd en eeuwigheid vereend,

in aarde en hemel, dan en nu,

allen tezamen danken U.


 

 

Vertaling van een lied van Johann Heermann (1585-1647), voor het eerst gepubliceerd in 1630. De ‘oorlog der oorlogen’, de 30-jarige oorlog (1618-1648) die grote delen van Duitsland heeft verwoest en de bevolking meer dan gedecimeerd, woedde toen volop. De strijd tussen protestant en rooms-katholiek, reformatie en contra-reformatie (maar dat was natuurlijk niet de enige drijfveer achter deze oorlog) woedde echter niet enkel op het slagveld, maar werd ook uitgevochten tussen theologen en dichters.

 

Heermann (predikant, die na z’n 35ste bijna niet meer is kunnen voorgaan in de eredienst wegens te groot lichamelijk lijden en bijna-blindheid) deed hier niet aan mee. Sterker nog: De protestant Heermann liet zich voor dit lied inspireren door een gebed voor ‘dwalende protestanten’ van een Jezuïet uit Hamburg. In zijn stofische berijming van dit gebed voor ‘dwalende broeders’ valt op dat iedere verwijzing naar een specifieke dwaling (en impliciet dus naar een daartegenover natuurlijk gelijkhebbende confessie) afwezig is. Dat is in het licht van zijn tijd buitengewoon. Heermann was dan ook geen doorsnee protestant. Hij is eigenlijk de grote Duitse kerklied­dichter van de generatie tussen Martin Luther en Paul Gerhardt. Hij leefde – net als Luther – met de klassieken en veel van zijn liederen zijn ook ‘hertalingen’ van oudkerkelijke Latijnse gebeden of gezangen, echter zo toegeëigend dat ze enkel voor ‘kenners’ nog herkenbaar zijn. Zijn aandacht was gericht op de ‘hervorming’ van het hart. De verzamelbundel waaruit dit lied stamt heette dan ook: Devoti Musica Cordis, Haus- und Hertz-Musica (Breslau 1630).  Klaas Heeroma (bekender onder zijn dichternaam Muus Jacobse) heeft in zijn herdichting al vertalend de weg naar binnen voltooid: de dwalenden zijn ‘zoekenden’, ‘aangevochtenen’ en ‘vervreemden’ in algemene zin geworden.

De oorspronkelijke melodie van het lied is onbekend. De strofische wijs uit Luthers direkte omgeving, gebaseerd op de eerbiedwaardige middeleeuwse hymne Veni Creator Spiritus is onze oecumenische keuze voor dit ècht oecumenische lied. Gewoonlijk wordt dit lied echter gezongen op een laat 17de eeuwse melodie (zie: Liedboek gez. 168, EKG nr. 50).


 

Antwerpse Raad van Kerken

Opgericht 18. 10. 1972

 

GRONDSLAG

De Antwerpse Raad van Kerken (A.R.K.) is een gemeenschap van Kerken, die Jezus Christus als Heer en Verlosser belijden in overeenstemming met de Heilige Schrift. Ze tracht haar roeping ter ere van de ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest gezamenlijk te vervullen.

 

DOELSTELLING

De Raad wil in getuigenis en dienst gestalte geven aan het gebed van Jezus Christus “opdat allen één zijn” (evangelie naar Johannes: 17, 21).

Naar de Kerken toe tracht ze dit doel te bereiken door een conse­quente gezamenlijke bezinning op vragen aangaande geloof en leven, door onderlinge uitwisseling om elkaar beter te leren kennen en respecteren en door samen te vieren. De ‘gebedsweek voor de eenheid’ van 18-25 januari (sinds 1908) is hiervoor één van de sterke tijden.

Naar de ‘wereld’ toe wil zij in een gemeenschappelijke verant­woorde­lijkheid voor de medemens van het evangelie getuigen. Dit gebeurt door gezamenlijk dienstbetoon en door de organisatie van lezingen, forum­gesprekken of andere initiatieven rond belangrijk geachte maatschappelijke thema’s.

Zo waren er recentelijk een forumavond over het ‘ambt’, een gespreksavond over de ‘plaats van het kerkgebouw in de stad’, ‘Antwerpen Zingt’ (I-II) en werd ook de actie ‘Kerkasiel’ mede door de A.R.K. ondersteund.

 

Voorzitter: Z.E.H. Paul Smets

Vicevoorzitter-Moderator: Ds. Ineke De Feijter

Secretariaat: Herentalsebaan 57, 2150 Borsbeek 03/321.76.91 (W. Gommeren)

Bankrekening: 789-5092602-23

 

 

Antwerps Collegium Musicum (A.C.M.)

 

1. ontstaan

Het Antwerps Collegium Musicum is in het jaar 2000 opgericht en groepeert instrumen­talisten en zangers die geïnteresseerd en gespecialiseerd zijn in de beoefening van oude(re) muziek, m.n uit de periode van de Renaissance en Barok. Niet een puristische opvatting omtrent een authentieke uitvoering is hun uitgangspunt, maar het verlangen om samen ‘goede’ muziek te maken en uit te voeren, liefst in een zo optimaal mogelijke context. De figuur van Willem Ceuleers (zanger, organist en componist) speelt in deze groep een belangrijke rol. Hij zet de muzikale koers uit en bewaakt de kwaliteit.

 

2. meditatieve concerten

Het Antwerps Collegium Musicum wil zich specialiseren in concerten met een meerwaarde: concerten waar de muziek geplaatst en geduid wordt. Voor religieuze muziek betekent dit dat men streeft naar meditatieve concerten, waar iets van de oorspronkelijke bedoeling en/of liturgische setting van de muziek weer tot z’n recht kan komen. Ook hier is het  niet de bedoeling om letterlijke historische reconstructies te maken. Dat is toch onmogelijk en eerder voer voor religieuze archeologen. Als iets van de ‘geest’ van de oorspronkelijke muziek kan worden ‘gered’ door ze in het heden op te roepen, is de doelstelling al meer dan bereikt. Voor de invulling van deze concerten staan Willem Ceuleers en Dick Wursten gezamenlijk in. Naast deze specifieke concerten blijft de mogelijkheid open ook ‘gewone’ concerten te geven als de gelegenheid zich voordoet.

 

3. volgende activiteiten van het A.C.M.

§ 6 & 8 april: koor van het A.C.M. + orkest van René Van Laken; geestelijke muziek van  Willem Ceuleers (motet: Heer stuur zelf het schip der kerk en cantate: Ad regias agni dapes); een concerto van J.S. Bach.

§ 26 & 27 mei: koor en renaissance orkest van het A.C.M: geestelijke madrigalen van J. H. Schein uit ‘Israelsbrünnlein’ (1623), afgewisseld met suites uit het ‘Banchetto Musicale’

§ Voor het najaar en winter 2001 staan op stapel:

o    soli en barokorkest van het A.C.M.: cantates van J.S. Bach

o    koor van het A.C.M. en 2 orgels: Franse romantiek: Franck, D’Indy, Vierne

o    soli, koor en renaissanceorkest van het A.C.M.: muziek voor de Kerstmis van Michael Praetorius

 

Wenst u op de hoogte gehouden te worden van deze en toekomstige activiteiten van het A.C.M. geef uw adres dan door aan:

                              Willem Ceuleers

                              Leebrugstraat 11

                              9112 Sinaai

                              tel/fax: 03/772.44.81

of mail uw gegevens naar: d.wursten@wol.be

 

4. financiën

Omdat het Antwerps Collegium Musicum werkt zonder subsidie of sponsoring, wordt u een vrije bijdrage gevraagd ter bestrijding van de onkosten, die aan het organiseren van deze concerten verbonden zijn.

 

 

 

toelichting (Sinaai)

 

BIJ HET BEGIN

 

Een concert met een ‘plus’... d.w.z. u zult wat toelichting tussendoor krijgen van mij, niet om u af te leiden van de muziek, maar om u toe te leiden naar de muziek, want om de muziek gaat het, ook in een meditatief concert. Die muziek leidt u – als het goed is – vanzelf naar de kern van de zaak. En wat is dan de kern van de zaak ? tsja, net als het met zoveel andere echt belangrijke dingen het geval is, is dat moeilijk onder woorden te brengen.

God, zou ik nu kunnen zeggen... maar wat zeg je dan ? Voor de een zegt het alles, voor de ander niets... En sowieso: ‘wat zeg je eigenlijk als je ‘god’ zegt.. Dat is op z’n minst een ‘begrip’ dat zich aan ons begrijpen onttrekt.

En – zoals Ludwig Wittgenstein al zei – : Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.. om te vervolgen met een zo mogelijk nog meer lapidaire zin: ‘dat toont zich’ vanavond te vertalen met: dat ver-toon-t zich, dat laat zich ‘horen’.

 

 

MORGENSTER

Om ‘in the mood’ te komen, heffen we eerst zèlf een lied aan, een èchte klassieker in alle betekenissen van dat woord, het lied van de morgenster van Philipp Nicolai.

 

Deze Lutherse predikant had een hekel aan Calvinisten. Met een scherp intellect en zo mogelijk nog scherpere pen trok hij tegen hen ten strijde. Waarom ? Omdat zij, die verderfelijke calvinisten het waagden om de ‘fysieke alomtegenwoordigheid van Christus’ te loochenen. De ubiquiteitsleer heet dat.. Dat heeft ergens te maken met de opvatting omtrent de presentie van Christus in brood en wijn.. ..dingen die wij vandaag in hun subtiliteit nauwelijks nog kunnen begrijpen.

Toch, toen ik dit lied zo las, begon me plots te dagen waarom Nicolai zo aan die fysieke alomtegenwoordigheid van Christus verknocht was. Hij komt nl. in dit lied zèlf naar voren als een ongelooflijk fysiek gelovend mens. Dat is vreemd: Geloof associëren wij meestal met het hoofd en dan met ons hart... of met onze handen.. iets doen.

Uit dit lied blijkt zonneklaar dat Nicolai met zijn zintuigen wilde geloven..

2de couplet r.4: hij ruikt de lelie en proeft de zoete melk en honing...

3de couplet: je ziet de edelstenen schiteren

In het 4de couplet beeft hij als zijn geliefde hem ziet en wordt hij NB (laatste regel) door zijn geliefde Heer in de armen genomen en in het 6de (dat we zingen) hoort hij alle instrumenten jubileren, triomferen tot Gods ere. En aan het einde van het 7de klapt hij in de handen !

En ik kan u verzekeren het Duitse origineel heeft soms andere aacenten maar is beslist niet minder plastisch en concreet de vertaling. Integendeel !

 

Het beeld achter dit hele lied (en ook achter dat andere lied van hem: wachet auf ruft uns die Stimme de rest van zijn poëzie is vergeten ...) is dat van de geestelijke bruiloft. Het is een liefdesverklaring van de bruid aan de bruidegom... De bruid is de ziel van de gelovige, de bruidegom is Christus.

 

Zoals ik in het boekje heb geschreven heeft Nicolai dit lied geschreven tijdens of vlak na een vreselijke pestepidemie, waardoor zijn parochianen - de een na de ander - door de dood werden weggemaaid en hij a.h.w. meer óp dan buiten het kerkhof vertoefde.

Zoiets is toch veelzeggend: Dit lied wordt zo een geloofsbelijdenis van formaat: Noch hoogte noch diepte, noch dood noch leven, noch hongersnood, vervolging of de pest kan zijn diepste ‘ik’, zijn ziel, scheiden van zijn bruidegom, Christus.

Hij staat voor altijd aan mijn zij, mijn schone liefste is van mij

 

Dàt hield Nicolai op de been tijdens die pestepidemie ruim 400 jaar geleden. En over die geestelijke bruiloft zat hij bij kaarslicht te lezen bij Augustinus, bij Bernardus van Clairvaux, bij Hugo van St. Victor, bij Luther en – als hij het had kunnen opbrengen – had  hij ook kunnen lezen bij de door hem zozeer verguisde Calvijn... 

Bovenal echter las hij daarover in de bijbel: in een oude psalm (psalm 45) een lied voor de bruiloft van de koning en tenslotte las hij over de ‘bruiloft van het lam’ in de Apocalyps van Johannes.... een boek waarin de wereld weliswaar vergaat, gruwelijk is het... net als die pestepidemie, apocalyptische toestanden – maar waar de morgenster nog straalt als alle andere sterren al lang verdofd en gedoofd zijn.

Dat lied, Wie schön leuchtet der Morgenstern, daarvan zingen wij twee coupletten, na het koraalvoorspel van Johann Pachelbel.

 

 

ZWINGLI

Zonder dat ik er erg in had heeft één persoon zich nadrukkelijk met het programma van dit concert gaan bemoeien: ‘Augustinus’, de Noord-afrikaanse bisschop van Hippo, kerkvader voor eeuwen.

De man die gezegd heeft: ons hart is onrustig in ons, totdat het rust vindt in U’

De zoektocht begint vanuit de vage ‘onrust’ in ons hart, in ons leven... het gevoel dat ‘er toch nog iets meer moet zijn’... dat de ‘dingen zo zoals ze zijn, nog niet ‘af’ zijn..’ enz. Ieder zal dat op zijn eigen wijze aanvoelen en invullen. Het geluksverlangen en het Godsverlangen: Volgens Augustinus zijn zee zeer aan elkaar verwant, om niet te zeggen ident...

 

Net als Augustinus had ook Zwingli, de dichter van het volgende lied een haat-liefdeverhouding met de kunst. Beiden hadden een heftig temperament en tegelijk een fijnbesnaarde ziel.. Hun beider werk getuigt vooral van een grote taalgevoeligheid, dichters, zijn ze zonder meer.  Ook grote ontvankelijkheid voor muziek...

Hoe weende ik bij uw lofliederen en gezangen, schrijft Augustinus, heftig geroerd door de liefelijke klinkende stemmen uwer kerk. Die stemmen, ze stroomden mijn oren binnen en zo druppelde, o God, uw waar­heid in mijn hart en een innige aandoening van vroomheid welde daaruit opwaarts, zodat mijn tranen onweerhoudbaar begonnen te stromen en ach... ik voelde mij zo goed daarbij, Confessiones, boek 9, VI, 14 (verslag van zijn bekering)

...om zich even later af te vragen of dat eigenlijk wel ‘helemaal kosjer was’ die enorme overweldiging door de zinnen. Hoe bedrieglijk kunnen je zintuigen zijn, hoe kunnen ze je in vervoering brengen, vervoeren, verleiden, misleiden.. Dat baarde Augustinus zorgen, m.n. voor het gebruik van muziek in de eredienst. Toch zo schrijft hij meteen daarna, wil hij ook niet ‘overdreven streng zijn’  of ‘overmatig beducht voor onbewuste beïnvloeding’.. 

Zwingli is hier roomser dan de paus: wantrouwiger dan Augustinus en hij kiest het zekere voor het onzekere: al het zintuiglijke weg uit de kerk: alleen het duidelijk verstaanbare gesproken woord en het even klare antwoord mag klinken.

 

Even tussendoor: die argwaan voor alles wat met het lichaam en de zinnen te maken heeft is een Grieks geschenk aan de kerk. M.n. Plato moet hier genoemd worden... met z’n verheerlijking van de geestelijke wereld van de volmaakte ideeën en zijn wantrouwen ten op zichte van de hele zintuiglijke wereld. Het Joodse - en dus christelijke denkspoor - is anders geörienteerd: geen opstijging uit het aardse tot in hogere sferen, maar het omgekeerde: Nederdaling uit den hoge: Het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond, zegt Johannes niet voor niets.

Wantrouw de grieken als ze met geschenken komen, weten we sinds de val van Troje..

 

Over het onderhavige lied nog dit: Het is een knap gedicht. Rederijkersrijk aan binnen- en buitenrijm.. Bijzonder origineel is ook het beeld dat Zwingli kiest voor de ‘kerk’... helaas wegvertaald. Eigenlijk zou er moeten staan: Heer trek gij zelf de kar van uw kerk, want als wij het doen, dan begint alles meteen te wankelen en  is het gauw gedaan met ‘gods volk onderweg’. De kar ligt voor je het weet beneden in het ravijn...

Voorwaar een veel origineler beeld dan dat van het klassieke beeld van het ‘bootje in de storm, het schip der kerk’.

 

Trouwens: bijzonder waar, wat Zwingli hier zegt ! God moet de kar trekken... Wij zijn – hoe hoog geplaatst en invloedrijk – nooit meer dan zijn ‘hulpjes’.. Had hij zelf ook maar wat meer distantie opgebracht ten opzichte van zijn eigen voortrekkersrol in Zürich, kan ik dan niet nalaten te denken.

 

De 3 coupletten van dit lied worden in het motet onderbroken door psalmteksten, die verduidelijkend of bezinnend inhaken op de liedtekst. De muzikale vormgeving van deze psalmwoorden, streng fugatisch,  staat in sterk contrast met de woordgerichte en expressieve bewerking van – met name – de eerste strofe van het lied (let op de tegenwind en het verdriet over het leedvermaak van de vijand in de eerste strofe). In de bewerking van de tweede strofe verschijnt de melodie van Zwingli’s lied meteen en wordt door de sopraan in lange noten gezongen. De derde strofe is een 4 stemmige zetting van het koraal.

 

---

 

hebt u het ook gemerkt. Niet alleen heeft de vertaler de kar vervangen door het schip ook de wolf blijkt helemaal geen wolf te zijn, maar gewoon een ‘bok’  2de couplet... Niet alles was als wolf verschijnt is een wolf, afin, daar weet u in het waasland inmiddels alles van !

 

 

CONCERTO GROSSO

 

Een instrumentaal intermezzo..

concerto grosso, d.w.z. (letterlijk) een grote wedstrijd..

concertare betekent namelijk niets anders dan ‘wedijveren’..

In een ‘concert’ wedijveren de instrumenten met elkaar. In een concerto grosso wedijveren m.n. het basisorkest (zal ik maar zeggen) met een solistengroep., meestal per instrumenten­soort verdeeld: Bijv. de blazersgroep tegen de rest, of de strijkers tegen de rest... Alles is mogelijk. In dit concerto grosso zijn de buitenste delen wat ‘grootser’ opgevat, symfonisch zal ik maar zeggen en het middendeel meer kamermuziek-achtig.

Afin. wat vertel ik u allemaal. Haal u de brandenburgse concerten van Bach maar even voor de geest... en als u zometeen luistert: echt Bach heeft er geen 7 maar 6 geschreven.

 


 

MEESTER MEN ZOEKT U

 

‘Veel te laat heb ik je liefgekregen

schoonheid zo oud en zo nieuw,

veel te laat heb ik je liefgekregen.

Binnen in mij was je en ik was buiten

en dáár zocht ik jou, ziende blind,

en ik rende van je weg en liep verloren

tussen zoveel schoonheid, die wel door jou bestaat maar die jij niet bent. [...]

Toen heb jij geroepen en geschreeuwd,

door mijn doofheid ben je heengebroken.

Oogverblindend ben je opgedaagd,

stralend heb jij mijn blindheid verjaagd.

Geuren deed jij en ik haalde adem,

en nog snak ik naar adem, snak ik naar jou.

Proeven deed ik jou en sinsdien dorst ik,

honger ik naar jou.

Aangeraakt heb jij mij en mij doen ontbranden.

En nu ben ik ontvlamd naar jou toe, om vrede...’

 

Dit was opnieuw Augustinus als hij terugkijkt op zijn leven. veel te laat heb ik je liefgekregen.. En ook hij heeft hij over ‘God’. Die hij zijn levenlang gezocht heeft en gemeden tegelijk...

Meester, allen zoeken u, zeggen de leerlingen van Jezus tot hem, helemaal aan het begin van zijn carrière. En deze zin bleef haken in het hoofd van Emil Liegren en inspireerde hem tot zijn mooie lied: ‘Mästare, alla söka dig, in het Nederlandse vertaald met: Meester men zoekt u wijd en zijd... komend langs velerlei wegen...

En het blijkt niet zo eenvoudig te zijn om Hem te vinden. Sommigen worden moe, geven het op, anderen krijgen zoveel klappen onderweg dat ze het spoor helemaal bijster raken.  Weer anderen schamen zich om toe te geven dat ze ‘iets zoeken’... want als je toegeeft dat ‘je nog iets zoekt’ belijdt je impliciet dat je ‘het allemaal nog niet hebt’, dat je ‘onaf’ bent... en dat is moeilijk voor een geslaagd modern mens.

En dan zijn er ook nog al die verschillende kerken die elkaar in naam van die ene ‘meester’ te vuur en te zwaard hebben bestreden, en later beconconcurreerd. Je zou voor minder in verwarring raken... Het 5de couplet lijkt trouwens wel speciaal voor de ‘gebedsweek voor de eenheid’ geschreven...

Optimistisch is het lied eigenlijk niet. Alleen de ouderen in vers 1 lijken rustig hun doel te bereiken, de rest tobt wat af. En zelfs dat is maar schijn. De vertaler van dit lied (die geen Zweeds kon en die een Duitse versie heeft vertaald in de jaren ’30 ) heeft laten optekenen, dat in het Zweedse origineel de rust en de bereidwilligheid van de ‘ouderen’ ook problematisch is doordat zij in het originieel de bijklank heeft van starheid heeft.... en juist daarom staat er in de volgende zin, dat de jongeren aarzelen om Hem tegemoet te gaan. Hun aanvankelijke enthousiasme voor ‘de meester’ wordt gefrustreerd door het beeld dat de ouderen hun van hem soms voorspiegelen. Voorwaar ook geen onbekend verschijnsel.

 

Goed, bijzonder elegant en diepzinnig tegelijk wordt de zoektocht beëindigd in het laatste couplet: de zoekende wordt gevonden door degene die hij aan het zoeken was... of in elk geval komt tot het inzicht dat het daar van af zal hangen of er überhaupt nog iets gevonden zal worden... Wij zouden u niet zoeken, zegt Augustinus, als gij ons niet reeds gevonden hadt...

Ik zou zeggen: genoeg gefilosofeerd.

Luister naar deze cantate. Als een echte cantate is zij een deel van de preek... De preek bespaar ik u. Volg het koor als zij uitgebreid de tijd neemt om zich voor te bereiden op de zoektocht en volg daarna vooral de bas als hij in beide recitatief-aria’s zich een  weg zoekt doorheen de tekst, verwijlt bij bepaalde woorden, smeekt om één woord, een woord met macht... Volg hem ook als hij vertwijfeld, benauwd wordt en bijna vast komt te zitten...

Volg hem op zijn zoektocht naar de meester en volg hem als hij hem vindt, de stralende held... Volg hem, laat u meenemen door de muziek de tekst in.

 

 

O JEZUS WAARACHTIG LICHT: ten bewijze dat de oecumene toch wel vooruit is gegaan.

Een gebed van de jezuïet Brillmachter uit 1592

O Jezus Christus, licht der wereld,

verlicht de duisternis van alle mensen

verlicht de duisternis van joden en heidenen die u niet kennen

verlicht de duisternis van christenen, die vanuit uw kerk in allerlei sekten en dwalingen zijn terecht gekomen en als dolende schapen een prooi worden van de wolf

            Brillmacher bedoelt hier natuurlijk de protestanten..

Dan volgt een gebed dat deze dwalende schapen weer naar de kudde mogen worden teruggebracht en dat zij die heimelijk allerlei ketterijen geloven verlicht mogen worden door de ware genade etc..

 

Verbluffend is nu, dat de protestantse predikant, Johann Heermann, zich door dit gebed (dat eigenlijk tegen hem was gericht) liet inspireren tot een lied. Zelfs zo volkomen, dat hij eigenlijk niets anders doet dan het gebed voor ‘dwalende schapen’ van Brillmacher op rijm zetten in 6 strofen. 

Nog verbluffender is dat hij in al berijmend zo goed als iedere verwijzing naar een specifieke dwaling (en impliciet dus naar een daartegenover natuurlijk gelijkhebbende confessie) achterwege laat.  Dat is in het licht van zijn tijd buitengewoon.

Johann Heermann was dan ook geen doorsnee protestant. Hij is eigenlijk de grote Duitse kerklieddichter van de generatie tussen Martin Luther en Paul Gerhardt. Hij leefde – net als Luther, net  als Zwingli, net als Nicolai – met de bijbel en de katholieke kerkvaders en veel van zijn liederen zijn ook ‘hertalingen’ van oudkerkelijke Latijnse gebeden of gezangen, echter al bewerkend en herdichtend zo ‘eigen’ gemaakt, dat je het origineel al moet kennen, anders zou je zeggen dat hij het ter plekke zelf gedicht en gedacht heeft.

Zijn aandacht was dan ook niet gericht op de strijd tussen de kerken, de instituten, over de leer of de orde... neen: hij hield zich enkel bezig met ‘de ziel’ en die moet ‘hervormd’ worden. De verzamelbundel waaruit dit lied stamt heet niet voor niets: Devoti Musica Cordis, Haus- und Hertz-Musica (Breslau 1630): muziek voor huis en hart

Klaas Heeroma (bekender onder zijn dichternaam Muus Jacobse) heeft in zijn herdichting al vertalend de weg naar binnen voltooid: de dwalenden zijn ‘zoekenden’, ‘aangevochtenen’ en ‘vervreemden’ in algemene zin geworden...

De oorspronkelijke melodie van het lied is onbekend. De strofische wijs uit Luthers direkte omgeving, gebaseerd op de eerbiedwaardige middeleeuwse hymne Veni Creator Spiritus is onze oecumenische keuze voor dit ècht oecumenische lied, waarmee we dit concert besluiten.

 

BIJ HET EINDE: een klein kadootje: Willem Barnard: de Kiezelstenen van Klein Duimpje

 

Ik was de weg kwijt, het waarom en hoe

Waar kwam ik uit ? Ik werd het zoeken moe.

Toen dacht ik aan de kiezels van Klein Duimpje:

zo wist hij waarvandaan. Maar waarnaartoe?