De
verlaten stad…
Geestelijke concerten
uit de barok
Antwerps
Collegium
Musicum
o.l.v. Willem Ceuleers
Programma
Antwerps
Collegium Musicum
-
Zang:
Gertie Lindemans (sopraan), Peter de Groot (alt), Johan Van Daele
(tenor), Willem Ceuleers
(bas)
-
Violen :
Karolien Selhorst, Marie Catherine Cumps
-
Gamba’s:
Arnold Marijsse, Piet Van Steenbergen, Els Caremans, Christine Lejeune
-
Orgel:
Marc van Driessen (continuo), Willem Ceuleers (soli)
Brussel 22-11-2008 / Wijnegem 23-11-2008
Nihil novum sub sole ?
Achtergrond bij de teksten van het concert “De verlaten stad” Muziek van
Matthias Weckmann en tijdgenoten.
1. De
verlaten stad De mens laat een spoor van vernieling na in de geschiedenis. De slachtoffers
vergeten we schielijk en zij kunnen geen protest meer aantekenen, zij zijn dood.
In de Joodse geschriften, het Oudste Verbondsboek is een opvallende gevoeligheid
precies daarvoor…, d.w.z. een stem daartégenin, opdat wij niet zouden vergeten
de namelozen, de slachtoffers, het onrecht ontelbaren aangedaan, opdat er wel
protest zou worden aangetekend. Niet vanuit de naïeve gedachte dat dat ook maar
iets zou veranderen, maar gewoon, toch, omdat zonder dit protest het kwaad
almachtig zou zijn. Met name wordt deze gevoeiligheid zichtbaar rond de cruciale gebeurtenis in
Israel’s geschiedenis. De babylonische ballingschap. Eigenlijk een vreemde
geschiedenis, die van Israel: het volk bestaat nog, maar in de 3000 jaar dat er
sprake van is, heeft het eigenlijk maar 400 jaar een min of meer zelfstandig
bestaan gekend. De rest is geestesgeschiedenis. 10 van de 12 stammen zijn al na een goeie 300 jaar weggevaagd, deels
gedeporteerd, deels uitgeroeid, een voetnoot in de geschiedenis. Nooit werd meer
iets van hen vernomen (behalve door de Mormonen, maar ja…). Een goeie 100 jaar
later lijkt het zelfs helemaal afgelopen met – laat ik het zo noemen – Gods
experiment met Israel: De twee overgebleven stammen, Jehuda en Benjamin, raken
gekneld tussen de grootmachten van hun tijd, kiezen de verkeerde kant en in 586
voor Christus is het ook met hen gedaan: De toplaag van de bevolking wordt of
omgebracht door de soldaten van Nebukadnessar of gedeporteerd naar het land van
Babylon. De tempel wordt verwoest en de stad Jeruzalem met de grond gelijk
gemaakt. De gedeporteerden moeten dwangarbeid verrichten, werken met hun voeten
in het water, slaven van smorgen vroeg tot savonds laat…
Niets nieuws onder de zon: de geschiedenis herhaalt zich, is circulair: Hun
verhaal was begonnen toen ze slaven waren in egypte en de Heer, hun God hen met
machtige hand en uitgstrekte arm had uitgeleid.. door wateren en woestijnen
heen, had gebracht naar een land vloeiende van melk en honing.. En zie: nu
zitten we bij Babels stromen, de slaven en ze wenen, als ze aan Sion denken: om
wat geweest is en nooit meer lijkt te komen… Nebukadnessar, Nabuchodonosor,
Nabucco… Va pensiero..
Dit is de achtergrond van bijbelteksten die wij kennen als de ‘klaagliederen van
Jeremia’, de lamentationes… Het concert van vandaag eindigt met het begin van de
eerste klacht, Jerusalem. Het is ook de achtergrond van het tweede concerto dat
u te horen krijgt: “Zion spricht, der Herr hat mich verlassen…” De muziek is van
Matthias Weckman, nog nooit van gehoord misschien, maar dat zal na vandaag
anders zijn. Ik zal u daar halverwege dit concert nog iets over vertellen.
Johan Adam Reinken Eerst echter luisteren we naar een orgelstuk van een collega van Weckman,
mede-organist in Hamburg, de rijke hanzestad in Noord-Duitsland, één van de
grootste cultuurcentra – toentertijd – van Europa… Daar woonde en werkte de beroemdste klaviervirtuoos van zijn tijd, hij bespeelde
het grote orgel van de St. Jacobikerk: Johan Adam Reinken… de opvolger van de al
evenzeer legendarische Heinrich Scheidemann, die zelf nog een leerling was
geweest van de Organistenmacher uit Amsterdam: Jan Pieterszoon Sweelinck. Hij heeft bijna geen muziek opgeschreven, want zijn ‘ding’ was niet de
compositie, maar de doorgedreven improvisatie. Dat werd trouwens toentertijd
gewoon van een organist verwacht. Musici die solliciteerden moesten auditie doen
en laten horen wat ze konden op dat vlak, en voor de geweligde instrumenten die
Hamburg rijk was, geen simpele improvisaties, maar complete variatiereeksen
(vansoms wel een half uur), waarbij alle mogelijkheden van het instrument en de
melodie naar voren zouden komen…
Zo is er van deze – misschien wel grootste organist aller tijden – bijna niets
overgelverd aan uitgeschreven orgelmuziek. Heel af en toe, meestal door een
aanleiding van buitenaf, schreef hij wel eens wat uit. Zo gaat het verhaal dat
toen hij in 1663 Heinrich Scheideman opvolgde, er nogal wat kritiek was op zijn
aanstelling. Hij was immers nog maar net twintig. Vooral een verder onbekend
gebleven collega uit (Nederland, Reinken is geboren in Deventer), uitte zijn
twijfels. Toen dit tot een hetze tegen Reinken aanzwol, en begon rond te zingen
in de wereld van de musici (zo gaat dat, niets nieuws onder de zon): antwoordde
Reinken met de toezending van een compositie naar de Hollandse criticaster: De
koraalfantasie over An Wasserflussen Babylon… Daarin laat hij zien, beter, horen, wat hij kan. Elke muzikale regel wordt
geintroduceerd en daarna gevarieerd op zo gevarieerd mogelijke wijze, diminuties
(riedeltjes), echo effecten, imitatie,… kleine stukjes worden als motief
gebruikt, nu eens inde bovenstem, dan in het pedaal, dan in het midden.. en zo
wordt elke regel geëxploreerd.
Het stuk wordt maar zelden uitgevoerd, …. Wrsch vanwege z’n lengte 20’ Toch is het de moeite: U krijgt ahw een inkijkje in de muzikalke persoonlijkheid
van een verder onbekende man, Johan Reinken. Uh oort z’n fantasieën, z’n
invallen, z’n plezier.
Bach, de grote Bach, was zwaar onder de indruk toen hij als 25 jarige Hamburg
bezocht en de inmiddels 60-jarige Reinken hoorde improviseren.. U hopelijk ook.
Daarna begint het concert… inderdaad; lamento’ van Johann Christoph Bach…één van
de vele andere Bachs… en de eerste klacht van Weckman.
2.
Matthias Weckman
is de man die u nu voor het eerste gehoord hebt en van wie de
overige muziekstukken ook zijn. Ook een ‘wonderkind’. Toen z’n vader het
ontdekte… toevertrouwd aan één van de rustigste en wijste mensen van zijn tijd,
Heinrich Schütz in Dreseden. Die heeft het talent gezien en gezorgd dat het zich
kon onvtouwen, niet prematuur opbranden, maar ontvouwen, ontwikkelen, groeien,
rijpen… En hij heeft gezien dat een veelzijdig talent als dat van Weckman
eigenlijk alleen maar kon ontplooien in… de stad van orgels, bloeiende
kerkmuziek en orgelpedagogen: Hamburg. Hij ging inde leer bij Scheidemann en
Jacob Praetorius.. Een prachtige carrière bouwt hij uit. Alles gaat goed. Hij trouwt, heeft vrienden, wordt gerespecteerd, z’n collega Selle is jaloers…
Afin zo gaat dat. En dan.. in 1663 breekt de pest uit, nog eens één keer, iedereen dacth dat het
al voorbij was, en ze houdt verschrikkelijk huis in de stad. Heirnich Scheideman
sterft, Weckman en Reinkens leraar. Thomas Selle steft, de jaloerse collega…
Weckman’s vrouw wordt ziek… en ook zij sterft. Weckman zelf overleeft het. Maar
toevallig of niet: Toen hij zelf 11 jaar later stierf, toen werd bij zijn
begrafenis een motet uitgevoerd (In te domine speravi) van Weckman zelf,
gecomponeerd in 1663. En later ontdekte men een hanschrift in Luneburg, van
Weckmann met 4 concertos erop. Alle vier thematiseren zij de smart, het verlies,
het gevoel van verlatenheid, wanhoop… En enkel soms – hoop tegen hoop: een roep,
een gebed, een kreet naar boven. Na een orgelstuk van Weckman, krijgt u er twee van te horen. Sterke stukken,
zowel muzikaal als gevoelsmatig, met – zeker het laatste – een sterk dramatische
constructie.
Péguy
Als meditatieve tekst past hier eigenlijk heet goed een stuk van Charles
Péguy over “la pettite fille l’espérance”… het kleine meisje, ‘hoop’… dat
tussen
haar twee grote zussen in het niet zinkt: Geloof, en Liefde… Iedereen is altijd maar gefixeerd op die twee anderen.. Geloof en liefde .. die zijn als vrouwen, zegt Péguy, volwassen vrouwen Hoop is vergeleken met hen meisje van niks, een prutske. Ze gaat nog naar school, zegt Péguy, Niemand let op haar.. Ze is op stap, tussen haar twee grote zussen in, verdwijnend in hun ruisende
rokken De ene aan de linkerzijde De andere aan de rechterzijde En zij er tussenin. Dat kleine meisje, Hoop; In het midden. En midden tussen haar twee grote zussen lijkt het, of zij zich voortrekken
laat... Maar wie dat zo ziet, is blind En ziet niet dat in werkelijkheid, zij het is die de anderen vooruit helpt. Zij, het kleine meisje, ‘hoop’
- je ziet het zwak zijn, bang zijn, beven, je denkt soms: wat is het klein, dat vlammetje, Maar niemand krijgt het uit,.. Nooit zal het doven.
Altijd weer laat het zien, wat er niet is, maar komen kan. Zien, soms, even.
Wat me verwondert, zegt God, is de hoop. Daar ben ik van ondersteboven. De mensenkinderen, ze zien toch wat er in de wereld allemaal omgaat en ze geloven dat het morgen omslaat. Ze zien hoe het in de wereld toegaat En toch geloven ze dat het morgen beter gaat
Dat is toch ongelooflijk.
Hoop een vlammetje dat keer op keer weer wankelt en dreigt neer te slaan maar altijd weer weet op te staan, nooit wil doven.
Soms, zegt God, soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven,
Ja, het geloof, zegt God, waar ik het meest van hou, is de hoop. Geloof, dat verwondert me niet. Liefde, daarvan versta ik de bron Maar de hoop, dat is bijna niet te geloven. Ikzelf zegt God, ik ben ervan ondersteboven.
Nihil novum sub sole ? Een geschiedenis van verwoesting: Jerusalem, Zion, Hamburg &c
In te domine speravi, la petite fille espérance çà c’est étonnant…
|