Duits, katholiek

Speyerer Gasangbuch (1599)

Duits, protestants

Praetorius (1609)

Nederlands, katholiek

Nederlands, hervormd
Gezangbundel 1938

(Woensel Kooy c.s)

Nederlands, protestants

Liedboek 1973 (Jan Wit)

En in rk zangboeken
 

1. Es ist ein Ros entsprungen
aus einer Wurzel zart,
wie uns die Alten sungen,
von Jesse kam die Art
und hat ein Blümlein bracht
mitten im kalten Winter,
wohl zu der halben Nacht.

 

Es ist ein Ros entsprungen
aus einer Wurzel zart,
wie uns die Alten sungen,
von Jesse kam die Art
und hat ein Blümlein bracht
mitten im kalten Winter,
wohl zu der halben Nacht.

Er is een roos ontsprongen
uit ene wortelstam;
die, lijk ons d’ouden zongen,
uit Jesse 't leven nam;
nu heeft zij bloem gebracht,
in 't midden van de winter,
in 't midden van de nacht.

Een roze, frisch ontloken,
uit teeren wortel kwam,
want d'oudheid had gesproken:
"Zij bloeit uit Jesse's stam"
Die heeft een bloem gebracht
al in den kouden winter
te midden van den nacht.

Er is een roos ontloken
uit barre wintergrond,
zoals er was gesproken
door der profeten mond.
En Davids oud geslacht
is weer opnieuw gaan bloeien
in 't midden van de nacht.

2. Das Röslein, das ich meine,
davon Jesaia sagt,
ist Maria die reine,
die uns das Blümlein bracht.
Aus Gottes ewgem Rat
hat sie ein Kind geboren
und blieb ein reine Magd.

Das Röslein, das ich meine,
davon Jesaia sagt,
hat uns gebracht alleine
Marie die reine Magd.
Aus Gottes ewgem Rat
hat sie ein Kind geboren
wohl zu der halben Nacht.

 

O rozenstruik, Maria,
O alderpuurste Maagd:
van u zingt Isaias,
van 't bloemken, dat gij bracht;
want eeuwig in Gods raad
lag dat gij 't Kind zoudt baren
tot alder wereld baat.

Die bloem van wond'ren luister,
waarvan Jesaja sprak,
bloeid' op, toen door het duister
het licht der wereld brak.
Toen is in stillen nacht
Maria's kind geboren,
dat ons Gods heilwoord bracht.

Die roos van ons verlangen,
dat uitverkoren zaad,
is door een maagd ontvangen
uit Gods verborgen raad.
Maria was bereid,
toen Gabriël haar groette
in 't midden van de tijd.

 

Wij bidden u Maria
om 't Kind dat op u loech,
om deez’lief bloemkes smarten,
die het voor ons verdroeg:
wil ons toch hulpe zijn,
dat wij U mogen maken
een woning fraai en fijn.

Die bloem, zoo klein en teder,
met haren geur zoo zoet,
brengt ons de zonne weder,
die 't duister wijken doet.
O Jezus, mensch en God,
bij U is wel geborgen
ons aardsch en eeuwig lot.

Die bloem van Gods behagen
heeft, naar Jesaja sprak,
de winterkou verdragen
als allerdorste tak..
O roos als bloed zo rood,
God komt zijn volk bezoeken
in 't midden van de dood.