Herdenking door C. Augustijn

Conrad Willem Mönnich

31 mei 1915 - 28 juli 1994

C.W. Mönnich (foto Cor Mönnich)

[up] [home]

Conrad Willem Mönnich werd in 1915 uit een typisch Amsterdamse familie geboren. Hij was leerling van het Vossiusgymnasium, studeerde theologie aan de Gemeentelijke Universiteit van 1934 tot aan zijn promotie in 1942, was vanaf 1946 hoogleraar aan deze instelling en stierf in Amsterdam in 1994. Zijn leven was in vele opzichten vergroeid met de stad Amsterdam; slechts in de jaren 1943 tot 1946 woonde hij elders, in Maastricht, als predikant verbonden aan de lutherse gemeente daar. Met deze laatste woorden is een tweede constante in Mönnichs leven genoemd. Hij was via zijn moeder van huis uit luthers, ging tot enkele jaren voor zijn dood iedere zondag in kerkdiensten voor, had een belang­ rijk aandeel in het synodale werk van zijn kerk en was als theoloog in vele opzichten een leerling van Luther. In zijn studententijd boeide hem vooral de filosofie. Hij promoveerde op De natuurlijke kennis Gods bij Leibniz. In Maastricht leerde hij aanvankelijk het kerkelijke leven in een kleine gemeente kennen, met de aantrekkelijke maar zeker ook de benauwende aspecten van leven en werken in een zeer beperkte kring. Al spoedig werd dit anders. In de winter van 1944-'45 leefde hij samen met zijn vrouw in die wonderlijke wereld van het bevrijde deel van Nederland. Dit betekende: mensen, die nog illegaal uit Duitsland terugkwamen; Canadese soldaten met hun werkplaats, waarin tanks in elkaar gezet en opgelapt werden, midden in de stad; een jonge dominee, die als raadsman in twee kampen werkt onder geïnterneerde NSB'ers; en met zijn vrouw in een kleine woning van tijd tot tijd onderdak verschaft aan het meest uiteenlopende slag van lieden. In de loop van 1945 werd de situatie allengs meer normaal en 1946 bracht de terugkeer naar Amsterdam.

Mönnich had in Maastricht de studie niet opgegeven. Hij was begonnen aan Una sancta, over veelheid en eenheid van het christendom, geïnspireerd door de oecumenische beweging en mede aangespoord door 'Elzevier' met een maandelijks voorschot op het komende honorarium. Het dikke boek, dat in 1947 verscheen, vertoont nog niet de later zo kenmerkende speelse toon en persoonlijke toets. Hoewel: er zijn niet veel kerkhistorici, die zullen verklaren, dat zij 'in het ongelukkige geval' verkeren, 'te moeten handelen over de geschiedenis van het religieuze leven' (C.W. Mönnich, Una sancta. De mogelijkheid der christelijke eenheid, Amsterdam, 1947, p. 478). Dat is al Mönnich ten voeten uit. Het boek toont ook, hoezeer zijn belangstelling zich verbreedde. Hoewel Mönnich zich ook later met de zeventiende en de achttiende eeuw bleef bezighouden, ging zijn hart al spoedig uit naar Oudheid en Middeleeuwen. Ook het middelpunt van zijn interesse verplaatste zich. In zijn dissertatie behandelde hij een denker, die ervan uitgaat dat God door middel van het denken ontdekt kan worden. Het gaat hier om de poging van de zeventiende-eeuwse theologen en filosofen, het geloof in God te doen samengaan met acceptatie van de nieuwe wetenschap. Het thema bleef Mönnich boeien, maar dan in een bredere context. Als ik tracht, de kern van Mönnichs werk onder woorden te brengen, kan ik dat het beste doen met twee woorden: 'geloof' en 'cultuur'. Deze twee staan bij Mönnich zeker niet los van elkaar. Enerzijds kan het geloof zich alleen vormen en uiten in de termen van de cultuur van de eigen tijd - en anderzijds is 'geloof' in hoge mate een cultuurscheppende factor. Maar wie tracht, op enigerlei wijze 'geloof' en 'cultuur' in elkaar te doen opgaan, verliest naar Mönnichs opvatting beide. Hij kende door eigen studie alle gevaren, die hier dreigen. Zijn persoonlij­ ke voorkeur voor Luther heeft als diepste oorzaak, dat Luther altijd geweigerd heeft, 'geloof' op enigerlei wijze te doen opgaan in de cultuur. Tegelijk blijkt uit Mönnichs behandeling van het Calvinisme, dat hij het als de kracht van deze stroming zag, dat zij erin slaagde, het geloof ook in cultuuruitingen, van praktij­ ken op economisch gebied tot didactisch-godsdienstige poëzie tot uitdrukking te brengen.

Zoals gezegd, ging zijn hart echter uit naar Oudheid en Middeleeuwen, speciaal naar de periode van overgang van Oudheid naar Middeleeuwen. Wellicht had deze voorliefde te maken met zijn opvatting van cultuur. Bij cultuur denkt hij immers niet alleen aan iets verhevens; cultuur is naar de omschrijving van Mönnich 'de strijd van de mens om levensbehoud'.(Pelgrimage, p. 9) De mens hoort thuis op de aarde, en op de aarde hakt hij zich een levensweg uit, wanneer hij het land bewerkt én wanneer hij musiceert of filosofeert. Mönnich tekende dan ook zowel de monnik op het land als de filosoof in zijn studeerkamer. Zeker, zijn eigen voorkeur ging niet uit naar het platteland maar naar de stad en naar een stedelijke cultuur, in haar schoonheid en in haar perversie. Het allerergste in zijn ogen was een hybridisch oord als het Gooi. De meest bekende uitspraak van Mönnich is een dubbelcitaat: 'God versta ik het beste als Hij Amsterdams spreekt' en: 'wie in Bussum gelovig kan zijn moet wel een heilige wezen' (ibid, p. 182-3). Wie zich voor dergelijke dingen interesseert, hoort in de rij van de kerkhistorici thuis. Natuurlijk, Mönnich was een bepaald soort kerkhistoricus. Niemand zou van hem een editie met pijnlijk-nauwkeurige annotatie verwachten. Het uitbundigst geprezen en het meest gelezen waren zijn speelse boekjes als Pelgrimage, volgens de ondertitel Ontmoetingen met de cultuur. Men vergisse zich niet. Hij had zijn luchtige overpeinzingen niet kunnen schrijven, als de driehonderdzoveel dikke delen Migne, de uitgaven der Griekse en Latijnse kerkvaders, niet zijn geestelijk bezit geworden waren en hij niet zo hardnekkig en eigenzinnig de klassieken van de oudheid en van de Franse, Engelse en Duitse letteren had gelezen en daarbij nog een beperkt, maar zorgvuldig uitgekozen aantal historische, kerkhistorische en kunsthistorische werken had bestudeerd.

Aan de theologische faculteit van de Universiteit van Amsterdam, waaraan hij in 1946 op 31-jarige leeftijd inaugureerde - een typische kredietbenoeming -, was het al spoedig zijn taak, het onderwijs in de theologische encyclopedie en in de geschiedenis van het christendom te verzorgen. Hier was hij geheel op zijn plaats. Dat gold allereerst de faculteit zelf, die na de oorlog totaal werd vernieuwd. Zij kreeg een team van hoogleraren, die op elkaar waren ingesteld en maandelijks met elkaar theologie bedreven. Een zo nauwe vorm van samenwer­ king was na die der Groninger theologen een eeuw tevoren niet meer vertoond. Het gold ook de vakken, die exact aansloten bij zijn belangstelling. Met studenten kon hij goed overweg, hij had belangstelling voor hen, maar verwachtte ook, dat zij leergierig waren, met Latijnse en Griekse bronnen overweg konden en met hem wilden meedenken. Dit laatste was vaak even moeilijk als de vereiste talenkennis. Mönnich was geen leraarstype, zijn onderwijs was niet systematisch van opzet, hij sprong alle kanten op, was een dominante persoonlijkheid en ging er als vanzelfsprekend van uit, dat anderen zich zozeer in zijn wijze van denken inleefden, dat ze medespelers werden. Hij wist daarbij echter de overtuiging over te brengen, dat tijdens de colleges iets gebeurde en juist daardoor werden zijn lessen goed bezocht. In de begeleiding van promovendi was hij was zeer nauw­ keurig, zij het soms iets te menselijk.

Met het voorafgaande is Mönnichs persoonlijkheid reeds enigszins getekend. Hij was gelukkig met zijn vrouw en in zijn gezin. Hij had goede vrienden, in de muziekbeoefening zelfs levenslange vriendschappen. Hij kende zijn verantwoorde­ lijkheid tegenover de maatschappij: curator van het Spinoza-gymnasium en ingeschakeld in het bestuur van VPRO, NOS en Catharijneconvent. Hij was een modern mens en zeer geïnteresseerd in allerlei cultuuruitingen, kosmopolitisch ingesteld, francofiel, die alleen en met studenten goed voorbereide reizen naar het land van zijn voorkeur maakte. Kenmerkend waren ook de muziekbeoefening en de affiniteit met de Latijnse poëzie. De laatste ging zover dat hij zijn medewerkers met Sint-Nicolaas niet alleen met een boek maar ook met een Latijns gedicht van hoge kwaliteit vereerde. In verschillende opzichten was hij ook weer een typisch vooroorlogs hoogleraar. Hij weigerde beslist, conferenties, ook op zijn eigen vakgebied, te bezoeken, was daardoor in het buitenland weinig bekend, publiceerde in het Nederlands en uitsluitend over zaken, die hem zelf interesseerden. Voor vergaderingen op universitair en facultair niveau was hij allergisch. De veranderingen van de jaren zestig, aan zijn universiteit en faculteit op turbulente wijze doorgevoerd, vonden bij hem geen begrip. Het is zeer wel mogelijk, Mönnichs wetenschappelijke oeuvre te karakteriseren.
Hij schreef weinig artikelen, wel een aantal uitvoerige werken. Tot deze categorie behoren het reeds genoemde Una sancta, het in 1967 verschenen Geding der vrijheid over de betrekkingen van de Oosterse en de Westerse kerken tot 1453 en Koningsvanen van 1990, dat de Latijns-christelijke poëzie van 300 tot 600 behandelt. Daarnaast schreef hij een fors aantal minder omvangrijke werken, die een bepaalde problematiek behandelen. Het woord 'behandelen' is in feite slecht op zijn plaats. Men kan ze stuk voor stuk eerder betitelen als bundeling van essays, die te zamen een bepaalde problematiek belichten, lichtvoetig, speels en daardoor verraderlijk. De aandachtige lezer bemerkt halverwege de bundel, dat deze een eenheid vormt, maar tot het eind toe blijft het spannen, waar het convergentiepunt precies ligt. Altijd heeft dit iets te maken met christendom en cultuur. Wie beide te dicht bijeenbrengt, maakt van beide een karikatuur. Wie als christen de cultuur verzaakt, raakt geloof en cultuur beide kwijt. Juist dit laatste gebeurt telkens weer, in een versmalde orthodoxie en in het piëtisme. Een derde soort van werken vormen zijn samen met anderen, onder andere samen met één der kinderen, samengestelde fotoboeken. Het bekendste daarvan is Het Woord in beeld - waarbij Woord met een hoofdletter geschreven wordt -, over de invloed van de bijbel op het dagelijkse leven in Nederland in de laatste vijfhonderd jaar. (C.W. Mönnich, Michel van der Plas, Het Woord in beeld. Vijf eeuwen bijbel in het dagelijkse leven, Baarn 1977).

Deze categorie van publikaties had evenzeer zijn hart als de andere. Geen wonder: Mönnichs taal heeft een groot beeldend vermogen, hij denkt ook vaak in beelden. Eén voorbeeld uit de geschiedenis van de strijd om het monotheletisme, de leer dat er in Christus slechts één godmenselijke wil is, tegenover hen, die zeggen, dat er in Christus zowel een goddelijke als een menselijke wil is. Het strijdpunt lijkt niet bar interessant, maar hoe kan men beter de verbeten, bijna stompzinnige kracht van overtuiging tekenen dan met het macabere verhaal van Polychronius, die op een hem vijandige synode aanbiedt, zijn gelijk te bewijzen: hij zal een dode opwekken door hem een monotheletische belijdenis op de borst te leggen Terloops vermeld ik, dat het experiment werd uitgevoerd en dat het mislukte. Een dergelijk verhaal, dat de lezer niet meer vergeet, is echt Mönnich. Ik eindig met een citaat, dat Mönnich toont als mens, uitbundig, extrovert, en diep gelovig: 'Ik ben een gelukskind, met al mijn halfslachtigheid, met heel mijn instinct van schipperen, met heel mijn drang om contenter tout le monde et mon père. Ik heb niet geleefd naar wat ik heb ontvangen, dat weet ik wel. Maar ik heb Gods liefde ontmoet, ik kan haar niet benaderen, ik kan haar niet vergelden, ik kan haar niet beantwoorden, ik deug er niet voor. God is te groot voor mij' .

Met dank aan mevrouw E.M. Mönnich-Wonder en aan prof. dr. S. de Boer, die in gesprekken mij niet alleen gegevens over respectievelijk hun echtgenoot en leermeester verschaften, maar vooral ook hem als mens naderbij brachten.
Zie voor een levensbeschrijving en uitvoerige bibliografie het binnenkort te verschijnen artikel van T.A. Fafié, 'Conrad Willem Mönnich (1915-1994). Biografie en bibliografie', in: Documentatieblad Lutherse Kerkgeschiedenis 20, 1997.

C. Augustijn, Levensbericht C.W. Mönnich, in: Levensberichten en herdenkingen, 1996, Amsterdam, pp. 75-80  (Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences, KNAW)