preek over Maria Magdalena (Johannes 20) en Hooglied 3:1-5 

octaaf van Pasen (Christuskerk, Antwerpen, Beloken Pasen 2000 )

Gemeente,

Vorige week hebben we vrij uitgebreid stil gestaan bij Petrus en Johannes, die op de Paasmorgen wel het lege graf zien en de windsels, maar die a.h.w. blokkeren als ze een stap verder moeten.
Petrus keert terug, maar bij begon het geloof te dagen... De persoon die wij toen een beetje stiefmoederlijk hebben behandeld is de eerste persoon uit dit tafereel: Maria Magdalena...

De vrouw, die voor dag en dauw al rondzwierf bij het graf van haar geliefde heer, de vrouw die de steen signaleert, of liever, dat-ie er niet meer voor ligt en dat Jezus’ lichaam weg is. De vrouw die zozeer wordt verteerd door haar verdriet, dat zij met engelen praat als waren het gewone jongens, ja dat zij Jezus aanziet voor de tuinman...  Verdriet verblindt en haar liefde is op eigen kracht niet in staat om die verblinding op te heffen. De geschiedenis, we hebben ze opnieuw gelezen, is wel duidelijk: Het is het woord, de stem van haar Heer, die haar bij name noemt, die haar de schellen van de ogen doet vallen en haar in één keer doet doorstoten van zien naar geloven. Zij valt hem te voet, of vliegt hem om de hals (naar gelang u haar temperament inschat, Johannes vult het niet in. Noli me tangere...), want zij heeft ‘haar Jezus’ weer. (“Gib mir meinem Jesum wieder”). Rabboeni, roept ze uit, een intiemere variant van Rabbi... , mijn lieve meester...

Alles is weer goed.. zo, ... voor haar dan toch. Maar Jezus denkt daar anders over.. Afin: Daarover wil ik het straks met u hebben, maar eerst wil ik nog eens een ander licht op deze geschiedenis laten schijnen, vanuit een wat ongebruikelijke hoek, die van het Hooglied. Dit boek is in Israel de ‘feestrol’ voor het Paasfeest. Zij wordt op de laatste dag, de 8ste, van het Paasfeest gelezen in de synagoge... Het Hooglied (Hebr: het Lied der Liederen, shir ha-shirim, Canticum Canticorum) is één brok machtige liefdeslyriek uit het Oude Testament, fascinerend en mysterieus, onthullend en verhullend tegelijk, waarvan de opname in de bijbel omstreden is geweest, juist omdat het zo openhartig èn concreet over liefde en verlangen gaat.

We hebben een stukje gelezen... de woorden van een jonge vrouw, koortsachtig op zoek naar haar zielsbeminde... Vond u niet, dat die passage enorm veel weg had van de scène van Johannes 20, waar Maria wanhopig op zoek is naar Jezus. Je kunt haar naam bijna in het Hooglied invullen.

Je ziet Maria ’s nachts op bed liggen, de hele lange nacht van sabbat op zondag.
En je ziet haar woelen en keren, en draaien en piekeren.
Zij zoekt haar zielsbeminde, maar vind hem niet, want hij is dood...
Toch spookt hij nog rond in haar hoofd, vervult geheel haar hart...
Was hij niet het leven van haar ziel en het licht van haar leven...

Radeloos, redeloos en reddeloos staat ze dan maar op en gaat daar voor dag en dauw, nog in de nacht de straat op.... Door de stad, op zoek naar haar zielsbeminde. .. ze zoekt hem overal maar ze vindt hem niet, bij de levenden niet, bij de doden niet. En dan (nu zijn we al bij Hooglied 3, 3) ziet ze daar (als Petrus en Johannes weer naar huis zijn teruggekeerd) die twee mannen, wachters bij het graf en ook hen spreekt zij aan.... want ze kan niet zwijgen van haar geliefde en haar gemis: Hebt gij misschien mijn zielsbeminde gezien?

En dan het moment suprème, beide in Hooglied en in het Evangelie is het daarop volgende moment... Nauwelijks was ik hen voorbijgegaan of daar vond ik mijn zielsbeminde...

In Johannes vertraagt hier het verhaal - niet voor niets zullen we straks zien - maar dan is daar ook het feest der herkenning: en ik greep hem vast en wilde hem niet loslaten...

Je ziet het beeld voor je: De radeloze vrouw, die van het ene op het andere moment het onmogelijke ziet gebeuren, het onverhoopte ziet waar worden voor haar ogen: Diegene die zij verloren en dood waande, lééft en staat in levende lijve voor haar en noemt luidop haar naam. Zij klampt zich aan hem vast en wil hem nooit meer laten gaan...  Enorm beeldrijk wordt dat verwoord in het Hooglied... Ik zal hem niet meer loslaten tot ik hem gebracht heb in het huis van mijn moeder, in de kamer van haar die mij gebaard heeft. d.w.z. tot het huwelijk is voltrokken...

Zo moet Maria van Magdala ook ongeveer gedacht hebben. Jezus is terug,haar Jezus is terug en zij wil hem nu voor de rest van haar leven nooit meer afstaan. Hij is van haar...

Opvallend deze gelijkenis ? Toeval ? Alleen maar leuk en aardig, interessant ?

Neen, ik denk dat er meer aan de hand is, d.w.z. dat je er meer mee kùnt doen... [de kerk heeft dat alvast gedaan, in overdaad bijna].

Ik zei het al: De Joden verbinden zelf het Hooglied met hun Pasen, Pesach.. Het feest van de uittocht uit Egypte, dat is: het feest waarin God metterdaad bewezen heeft ‘Israels’ God te zijn...

Het Joodse gebruik om juist dit innige liefdeslied te lezen op Pasen, geeft aan de viering van de verlossing, de bevrijding een warme en innige gloed.. Het verbond tussen God en zijn volk is geen ‘kil zakelijk contract’ met de 10 geboden als clausules, op straffe waarvan het verbond wordt ontbonden, neen: De relatie tussen God en zijn volk heeft men beleefd in termen van liefde, van verlangen naar samenzijn en onlosmakelijke verbondenheid.

De enige relatie die de religieuze relatie benadert, is niet die tussen twee contractanten, maar is die tussen man en vrouw.. of beter: tussen verliefden, die naar elkaar verlangen, die bij elkaar willen zijn, altijd, voorgoed, die willen trouwen... het verbond is een ‘trouw-verbond’.

In het Oude Testament wordt door de profeet Jesaja deze beeldspraak bewust gebruikt in een gelijkenis (Jes 5) en door de profeet Hosea zelfs uitgebeeld doordat hij met een overspelige vrouw huwt, om te laten zien onder welke druk het heilige trouwverbond tussen God en zijn volk wel niet is komen te staan door het overspelige gedrag van Israel... 
In het Nieuwe Testament wordt zowel in de brieven van Paulus als in de Openbaring van Johannes gesproken over Christus als de Bruidegom en de gemeente als zijn Bruid.

De kerk heeft dit gebruik zonder schroom over genomen. De liefde tussen bruid en bruidegom, het verlangen naar elkaars aanwezigheid, de warme gloed van de liefde en ook de opofferingen die men zich daarbij getroost... hoe diep dat gaat..: het mag ook daar mee klinken wanneer het gaat over het Godsverlangen en het Godsgemis dat een mens in zijn leven meemaakt.

In één zin: Tegen het klankbord van de hele Schrift roepen de tonen van het Hooglied een diepe en wondermooie resonantie op, die de kern van het geloofsleven raakt.

In deze allegorische opvatting is de vrouw dus de representant van het volk Gods, van Israel. Zij is in Hooglied 3 haar zielsbeminde kwijt. Een typische term, die enkel hier gebruikt wordt. Letterlijk: diegene die mijn ziel liefheeft... De ziel, dat is het levensprincipe. Als de ziel liefheeft, dan hangt het leven van de vervulling van die liefde af. Dan is het alles of niets.

Daarom de koortsachtige zoektocht midden in de nacht om de zielsbeminde te vinden, om de ban van de nachtmerrie, dat hij weg zou zijn, te breken. Daarom ook de vasthoudendheid als ze hem eenmaal gevonden heeft. Natuurlijk laat ze zo iemand niet meer gaan, nooit niet, nimmer, no never no more. Want zonder die geliefde te moeten leven, kan niet. De ziel zou verkwijnen, het leven verdwijnen, dat zou de dood zijn, het einde...

Gemeente, zo levensnoodzakelijk is in het Hooglied de aanwezigheid van de ander (Ander). Zonder hem (Hem) zou het leven geen leven meer zijn.

Allegorisch geduid: Zo levensnoodzakelijk is voor Gods volk de aanwezigheid van God, zijn presentie, zijn nabijheid. Zonder Hem zou het leven geen leven meer zijn. Was er enkel nog de dood.

Voilà, dit gezegd zijnde keren we terug naar Maria Magdalena op de Paasdag.

Absoluut levensnoodzakelijk is de aanwezigheid van de Heer voor Maria. En aan het eind van het verhaal... is hij terug..., vindt zij hem, net als de vrouw dolend door de straten van de stad. En logisch dus, pakt zij hem vast.. om hem nooit meer te laten gaan: Ze heeft haar zielsbeminde gevonden en wil hem nu voor de rest van haar leven nooit meer afstaan...

Laten we de allegorie verder doorvoeren: Maria staat hier - net als de vrouw in het Hooglied - niet alleen voor zichzelf. Zij is hier a.h.w. beeld van het volk van God onder het nieuwe verbond.

Levensnoodzakelijk is ook voor ons, ieder van ons persoonlijk, maar ook als geheel, als gemeenschap van gelovigen, als gemeente, als kerk... de aanwezigheid van God, zijn presentie, zijn nabijheid. Zonder Hem zou het leven geen leven meer zijn, rest er enkel nog de dood.

Dus grijpen wij met Maria de aanwezigheid van de opgestane Heer met beide handen vast... en willen die behouden. Logisch toch. Het huwelijk leeft toch van de nabijheid. De vrouw in het Hooglied voert haar zielsbeminde niet voor niets mee naar het huis van de moeder en laat hem niet los tot zij definitief gehuwd zijn, één voor de rest van hun leven...

En het is precies hier dat de wegen van het Hooglied en het Evangelie uiteen gaan: want de reactie van Jezus is precies tegen deze claim op hem gericht.
Hij laat zich niet door Maria vasthouden, hij laat zich niet door zijn gemeente binnenbrengen in het moederhuis... (per allegorie: het huis van geboorte, het huis van het natuurlijke leven, het aardse leven.. ) Houd mij niet vast, zegt hij, en hij stelt naast het huis van de moeder in het Hooglied (dus: symbool voor het leven, waar wij aan hangen, en waarin wij geboren worden, ons natuurlijk bestaan), het huis van de Vader. 

Houd mij niet vast, laat mij gaan, want Ik ben nog niet opgegaan naar de Vader.

Jezus, d.w.z. degene zonder wie de kerk geen leven heeft, de zielsbeminde, de levensnoodzakelijke voorwaarde voor ons bestaan als gelovigen op aarde... deze Jezus verschijnt aan zijn gemeente, zeker, maar laat zich niet door zijn gemeente vast houden. Hij wil met hen verbonden blijven, maar van op een zekere afstand. Na zijn opgang van Galilea naar Jeruzalem, na zijn verhoging aan het kruis, zijn opstanding uit de dood, spreekt hij nu van een ópgaan naar de Vader...

Hij neemt afstand van Maria, van zijn volk, van zijn kerk... maar niet – en dat is het laatste wat ik hierover zeggen wil – om daardoor zijn volk in de steek te laten, ons aan ons lot over te laten, te verlaten... neen:

Maria - de kerk - krijgt een opdracht. Jezus zegt:
Ga naar mijn broeders en zeg hun:

Ik ga op naar mijn Vader, jullie Vader,

mijn God en jullie God.

Hier wordt dan toch het verbond opnieuw gesloten, vinden we alsnog de pendant van het huwelijk in het moederhuis van het Hooglied...  De discipelen (stuk voor stuk afvalligen, loochenaars, slaapkoppen, weglopers) worden door Jezus genoemd:mijn broeders, mijn broers... En daarmee totkinderen van Zijn Vader... aangenomen.Ik ga op naar mijn Vader en uw Vader...., mijn God en uw God.

Deze terminologie roept exact de verbonds-gedachte uit het Oude Testament op. Denkt u maar aan de heidin Ruth, die door de woorden: uw God is mijn God opgenomen wordt in Israel. Denkt u maar aan de verbondssluiting aan de Sinai, en elders waar steeds de zin klinkt: Ik zal uw God zijn en gij zult mijn volk zijn... En Maria liet haar zielsbeminde gaan en ging ook zelf heen, de andere kant op en verkondigde de discipelen, dat zij de Heer gezien had en dat Hij dìt gezegd had.

Gemeente, hiermee is Maria de directe band met haar Meester kwijt, maar heeft zij toch haar zielsbeminde gevonden... Zij is hem kwijt, en toch ook niet... Zij krijgt Hem a.h.w. terug in zijn broeders en zusters. Dat is de gemeenschap waarnaar zij wordt verwezen. Daar moet zij heen gaan, daar mag zij in verblijven. En samen mogen zij als in genade aangenomen kinderen Gods daar de geestelijke aanwezigheid van de afwezige Heer beleven. Hoe ?

Door elkaar te verkondigen wat ze van de Heer gezien hebben, en door met elkaar te delen wat Hij gezegd heeft, nl. dat wij kinderen Gods genoemd mogen worden, dat Hij ons bij name kent.. en als wij dat soms vergeten zijn, dat Hij ons dan bij name roept.., ja sterker nog, dat wij weten mogen, dat onze namen gegrift staan in de palm van zijn hand... Dat Hij kortom in Jezus’naam onze Vader, en onze God wil zijn... en wij zijn volk..

Als wij zo met elkaar spreken en elkaar verstaan, dan - zo verzekert ons de Schrift - is Hij zelf levenwekkend in ons midden. amen.

liturgie

- aanvangslied: gezang 219: 1, 2 en 3
- stil gebed
- votum & groet
- lied: gezang 219: 4, 5 en 6

- gebed om ontferming (oude vijand)

- lied: gezang 220: 1, 4 en 5

- woord ten leven:

- lied: gezang 220: 8 en 9

-gebed bij de opening van het Woord

-Schriftlezing: Johannes 20: 11-18

-lied: gezang 455: 1 en 3

- Schriftlezing: Hooglied 3:1-5

- lied: gezang 455: 2

-kinderen naar de nevendienst

-preek

-lied: psalm 73: 9 en 10

- geloofsbelijdenis

- lied: gezang 213: 1

- gebeden

- collecten

-slotlied:

-heenzending en zegen

-"amen.." (gezang 456:3)