|
van een oude dame
Op school stonden ze op het bord geschreven,
het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;
hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,
de ene werklijkheid, de andre schijn.
[...]
Ed Hoornik, uit Het menselijk bestaan (1952) - eerste kwatrijn van een sonnet.
In de wereld van het hebben stelde ze niet zoveel voor. Daarin voelde ze zich ook niet op haar gemak. Al die mensen, die zoveel moeten, die bruisen van activiteit, dadendrang en slagkracht. Dat was haar wereld niet. Dolblij was ze als ze dan weer terug mocht keren naar haar huis, naar haar wereld.
Dan kon ze de schijnwereld afschudden en de werkelijke wereld weer terug ont-dekken. De wereld van het zijn. Hoe ? Bijv. door heel dicht bij de dingen te zijn. zo zoals zij dat kon. Vol aandacht voor het leven, het kleine leven om haar heen, heel intens.
Ik citeer een brief, die schreef ze veel, althans dat probeerde ze toch:
“t Is zondagmiddag, half drie, dus nog lekker vroeg. Ik heb de stoel buiten gezet, onder de pereboom. ... Ik zit hier naast de vogelvoerplaat. Ik strooi ook wat voer op de grond voor hen die het laag zoeken. Van de winter had ik 14 verschillende vogels. Veel hè ! ... vinken, mussen, roodborst en 3 soorten mezen. Al die kleuren..., echt iets voor een “Marjolein Bastin” plaatje.”
Of:
“De gele bloem heb ik vervangen door een rode gerberastek, de blauwe lobelia’s passen goed, en dat staat op de stoep met een bakje licht blauwe viooltjes. Zo mooi; zo mooi ! Ik mag dat graag doen, zo je uttelen met plantjes, ook in de tuin, verzetten, stekken, nog weer eens verzetten... Lach niet, als ik morgen naar x ga, gaat mijn stekbakje mee, dat is te precies werk om anderen mee lastig te vallen...”
Ja, inderdaad in de snelle wereld van het hebben, waar de doeners het voor het zeggen hebben, word je dan uitgelachen – en dat doet pijn, meer dan men zich vaak realiseert – want in die wereld waar alles snel moet gaan en nuttig moet zijn, moet opleveren, telt dat allemaal niet, maar in de wereld van het zijn, ik wik mijn woorden: godzijdank: wel.
In die wereld was ze kind aan huis.
Ze genoot er ook zichtbaar van. Van de vogelen des hemels, die daar lopen door de lucht. “Zelfs Salomo in al z’n schoonheid, kon niet tippen aan één van deze”, zegt Jezus in de bergrede. Ze zou knikken. Van de vogels, van de bloemen op het veld en van de mensen om haar heen.
Aandacht, mee-levende aandacht. Oog voor, zorg om.
Hun zijn, hun wezen. Er – zijn, welzijn
Uit een latere brief:
“Mijn verjaardag was heerlijk. De dag ervoor had ik gasten; zomaar 5 mensen. Ik had een boekje over origami gekregen en daar hebben we gezamenlijk op zitten zwoegen, zo maar, lekker. En met z’n allen buiten gegeten en dat is op zich al feestelijk. Op de dag zelf bezoek, veel post en, telefoon. een goed gevoel dat je voor zoveel mensen bestaat.”
Dat je er-zijn mag, dat je bestaat. Niets gaat boven dit gevoel... En dat gevoel, van bevestiging van je bestaan.... vind je niet in kicks. Neen voor haar waren het de kleine dingen die t m deden..
Over een vakantie:
“t Is goed voor een mens zo eens twee weken geen andere zorg te hebben dan het gaar koken van de aardappels. zo maar “zijn” en verder niks.”
Zomaar “zijn” en verder niks.
Geen filosoof kan het beter zeggen, geen dominee ook.
Ik waag vandaag de stelling dat deze vorm van “zomaar er-zijn”, vol aandacht voor “al wat is” ook en vooral voor het kleine, kwetsbare, de rare vogels die het “laag zoeken” (denk nog eens aan haar voederplank) vol dank voor het “schone”, het mooie.
Ik waag de stelling dat dàt is wat die vreemde God van Israel voor zijn mensen “droomt”. De droom die ook Micha maar niet uit z’n hoofd kon zetten.
Op het laatst uiteindelijk – als het erop aankomt – moet het toch weer worden, zo, zoals het in het begin was, zoals het principieel was bedoeld: , dat “een mens, ieder mens, zal zitten onder zijn wijnrank en onder zijn vijgeboom, en door niemand wordt opgeschrikt”.
Want de wapens, die in de wereld van het hebben, zoveel dood en verderf zaaien, die zijn omgesmeed tot “tuinbouwgereedschap”... een ploegijzer, een snoeimes. Hoogstens dat.
om te helpen in deze wereld toch nog stukjes “tuin”, hof van Eden, te bewaren: oases van rust, in een woestenij, bronnen van Zijn, in een wereld vol hebberigheid.
Neen, niet, dat het zijn passief is. Helemaal niet, of zich zomaar bij alles neerlegt. Integendeel: De droom heeft bij Micha de vorm gekregen van een vlammende aanklacht, een protest.
Maar de activiteit is van een andere orde dan die in de wereld van de doeners en de hebbers. Het is activiteit die erop gericht is het “Zijn” van zichzelf en anderen te behoeden.
Hoeders van het Zijn, daartoe zijn de kinderen van deze God geroepen.
Dat kost veel tijd, en veel energie.
Zij probeerde dat ook. Veel en vaak, sporen van het Zijn te redden voor de vergetelheid. Zo was ze de agenda’s van haar vader aan het uit typen. Er stond niet veel bijzonders in, maar toch.
“na 15 jaren te hebben overgetypt ben ik gestopt. Emotioneel kon ik het niet meer, en ik betrapte me er op dat ik oude spelling ging schrijven. Even rust, ik maak het wel af maar dan niet zo veel achter elkaar....”
Of de erfenis van een oude oom , 5 grote vuilniszakken vol, sorteren, uitzoeken: oude foto’s determineren, de mensen thuisbrengen ... wat een woord ! En dan jubelt ze over wat ze vindt:
“ik ben niet geschikt voor VUT. Ik wil zo veel. Naaien, breien, handwerken, klossen, planten in huis, met papier prutsen, stamboom, boek over de R en H (nvdr: twee dorpen), boek over familie, kerkarchief, logeren of vacantie, bakken. Hopelijk word ik 150 jaar.”
Ja, natuurlijk wou ze teveel. het Zijn is ook zo rijk. Het vraagt veel aandacht.
Ze kreeg het dan ook allemaal niet af. Ze wou het goed doen. Dat wil zeggen het was allemaal te wezenlijk voor haar (letterlijk = betekende iets voor haar wezen, voor haar zijn). Zodat ze het niet kon afraffelen. En: als het zijn zich meldt, dan moet je het ook niet missen, dan moet je er ook van genieten. Zo kon een brief vertraagd worden, gewoon omdat de zon is gaan schijnen. En als de zon schijnt dan moet - ik citeer nog een keer een brief: “Iedere zonnestraal .... benut worden, ik wil er niks van missen. Dit laatste deel is dan ook in de luie tuinstoel geschreven.... Heerlijk...”
“Wie er van uitgaat dat iets werkelijk de moeite waard is, die kan er zich ook niet op een drafje vanaf maken..”
Wie gelooft, haast niet....
Dat zei de profeet Jesaja, toen in Sion iedereen in paniek was. De vijand lag voor de poort, de ondergang dreigde. Niemand wist nog van welke hout pijlen maken. Allerlei wilde plannen werden gesmeed, in het paleis, maar ook in de tempel. Het was me een bedoening.
Jesaja – nog zo’n dromer, hoeder van het zijn – herinnert dan het volk met z’n leiders eraan, dat “als de Heer (Hij die IS) het huis niet bouwt, dat dan de bouwlieden tevergeefs zwoegen”.
En de grondsteen, de hoeksteen, het fundament dat die God (Hij die het ZIJN zelve is) heeft gelegd, zo voegt Jesaja toe... een kostbare en kostelijke steen is dat, onvervangbaar, maar ook onmisbaar die draagt een inscriptie: “Wie gelooft, haast niet....”
Ik pas toe: Wie gelooft, dat wil zeggen, wie z’n leven wil verankeren in het ZIJN (in Hem-die-is), die raffelt z’n leven niet af, die panikeert ook niet als de dingen anders gaan dan gedacht... Die neemt, ook in tijden van crisis, de tijd om te verwijlen bij de dingen, te peilen naar de onderliggende stroom, die ons individueel levende mensen te boven gaat. En die te vinden, terug te vinden.
Zou de pijn, geen snoei kunnen zijn, een zuivering, om nog rijkelijker vrucht te dragen ?
Je kunt dat besef niet afdwingen, niemand opleggen, maar er wel zelf naar streven..
Wie gelooft, haast niet.
Geloven = vertrouwen hebben, betrouwbaar achten. Wat ? het ZIJN, het leven, zoals het zich aan ons openbaart en meedeelt.
Die haast niet, haasten in de zin van forceren.
Er valt trouwens ook weinig te forceren, in het leven.
De echt belangrijke dingen overkomen je meer dan dat je ze doet.
Je kunt wel naar bed gaan, maar de slaap moet je gegeven worden.
Je kunt wel kennis vergaren, maar inzicht moet je geschonken worden.
Je kunt jezelf wel doen gelden, maar geen moed geven.
Je kunt je lusten botvieren, maar liefde overkomt je.
Wat het leven dus echt de moeite waard maakt, hoe lang of kort het ook duurt, onttrekt zich aan onze greep, maar komt – excuseer voor de mystieke taal – komt overwaaien uit de tuin van de ziel, waar de Geest Gods door moerbeitoppen ruist.
Of simpel gezegd: dat is dat we – simpelweg – ‘er mogen zijn’.
We leven van genade… elke dag.
En, als je dan met zulke open ogen door de wereld mag gaan, dan groet je 's morgens de zon èn de dingen èn de mensen. Dan prijs je Gods trouw, en zo krijg je na vele levensdagen een wijs hart,
Dan begin je gaandeweg te onderscheiden wat belangrijk is en wat niet, waar het op aankomt, en waar helemaal niet. Dan geeft het ook niet dat zovele dingen niet afkomen, want je hebt bij de wezenlijke verwijlt.
Dan verdwijnt de kramp, kun je je eindelijk ontspannen.
Je hebt niets tekort, want je bent er.
en je bent ook niet bang dat je iets te kort komt, want je mag er zijn.
Niet hebben, maar zijn.
Punt aan de lijn.
Amen.