Een heilzame ontmoeting

[Wittgenstein, Jezus en de paria (= melaatse)] - Markus 1:41
zondag 14 februari 2021

 

Waarvan men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen
Zo eindigt de bekende filosoof Ludwig Wittgenstein zijn tractaat over draagwijdte en grenzen van de filosofie.
 

Waarvan men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen 

God… is onuitsprekelijk geheimenis…,

Zijn begrip gaat ons verstand te boven.

Zouden we misschien ook over Hem moeten zwijgen?

 

Er zijn er die dat zeggen.

Niet om zijn bestaan te ontkennen, maar juist om hem recht te doen.

En inderdaad: misschien hebben we in de kerk wel te veel en vooral te gemakkelijk over God gesproken, gebabbeld, alsof wij hem kenden. Als onze broekzak. Theologen wisten precies hoe het in elkaar zat, wat Hij wilde, wat goed en fout was... etc.

Hadden we maar wat vaker ‘gezwegen’, gezegd ‘ik weet het niet’.

Dan hadden misschien ook minder mensen afgehaakt…

 

Waarvan men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen…

Ik zei dat dit de laatste zin was van Wittgensteins tractaat, maar dat is niet helemaal waar. Er volgen nog drie woordjes:

Waarvan men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen… Het toont zich.

(Terzijde: hier veroorloof ik me een vrijheid. De drie woorden komen niet na de slotzin, maar gaan eraan vooraf. Meer info: https://blog.wursten.be/wittgenstein-jezus-en-de-paria/)

Dat wat ons begrip te boven gaat… ìs er wel, ookal zijn er geen woorden voor.

En het is ook sterk genoeg om zich te manifesteren:

Het toont zich, het meldt zich…

 

Zo versta ik vandaag ‘God’. Ik weet niet veel meer over Hem, behalve dat Hij zich wel toont; Hij meldt zich…  maar de vinger erop leggen, systematiseren. Neen.

Het ‘gebeurt’… En wij zien het, soms, even.

En nu zijn we midden in de Evangelielezing van deze zondag.

Daar gebeurt het namelijk…

Daar meldt God zich in wat er gebeurt tussen twee mensen, meer niet.

 

 

Om te beginnen is daar een man… Hij heeft geen naam.

Laten we hem Asher noemen.

Er vreet iets aan hem, al z’n leven lang.

Hij weet zelf niet goed wat het is, maar het resultaat is wel dat hij langzaam maar zeker van zichzelf en de wereld vervreemd raakt.

Hij zit niet goed in z’n vel. En anderen merken dat ook. Hij is geen aangenaam gezelschap
En als hij z’n best doet om vrolijk en optimistisch te zijn, - mee te doen, dan komt het geforceerd over en werkt het niet… of averechts.

In het begin hadden de mensen nog wel medelijden met hem, maar gaandeweg zijn ze hem gaan ‘negeren’… Hij mocht wel overal bij zijn, maar hoorde er niet echt bij.

En dus was hij er niet echt…  

En zo is hij in een vicieuze cirkel terecht gekomen.

Hij wil ‘niet weer’ gekwetst worden door een zoveelste afwijzing… Dus zoekt hij minder en minder contact…

Z’n zelfvertrouwen zakt naar een dieptepunt en het vertrouwen in de ander – dus – ook.

 

Hij trekt zich meer en meer terug… kruipt in z’n schulp, plooit naar binnen. Sluit zich op, sluit zich af… van het leven… Het valt toch tegen. Het doet alleen maar pijn. 

 

Dat is de ene man… die we vandaag tegenkomen.

En dan is daar die andere. Rabbi Jesjoea van Nazareth. En hij is in stad waar Asher woont… Overal waar hij, Jesjoea, komt, - zo zegt men – daar herstelt zich spontaan het leven.

- Demonen die mensen al jaren kwellen kiezen het hazepad - Verlamden staan op…- En alle kwalen verdwijnen als sneeuw voor de zon.

Asher heeft het ook gehoord. En alleen al het gerucht dat deze man vandaag wel eens voorbij zou kunnen komen, doet bij Asher het bijna gedoofde vlammetje van de hoop weer opflakkeren…

Zou het? Kan het? Toch nog?

 

En kijk, daar is hij al, daar komt hij aan… omzwermd door een grote groep volgelingen. Als door een magneet getrokken… gaat Ezra op hem af.  Hij wurmt zich door de opgewonden menigte tot Hij Jesjoea ziet…

En als hun blikken elkaar kruisen, staat Jesjoea stil. Ze kijken elkaar aan.

De opgewonden menigte, ze horen die niet meer, ze zien die niet meer.

Het is stil… Alleen zij beiden zijn er nog.

Alleen hun ontmoeting doet er nog toe.

Ashers slaat z’n ogen neer, werpt zich op de grond en roept het uit: Als Gìj het wilt, dan kan het… toch nog. Dan kan ik… z’n stem breekt.

 

‘En Jezus werd met innerlijke ontferming bewogen, stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: “ik wil het”…

 

Een warme gloed stroomt door het lichaam van Asher… De kou verdwijnt uit z’n botten. Z’n hart bonst. Het klopt … vol verwachting. Hij staat op en kijkt Jezus aan… Bemoedigend knikt Jezus hem toe.

Het kan wèl, - Asher rechtte zijn schouders.

Ik kan het – Hij heft z’n hoofd op.

Ik wil het. Ashers ogen stralen, voor het eerst sinds jaren.

Hij heeft het vertrouwen hervonden, basic trust…

Het geloof, dat het léven toch goed is, dat de dingen tòch kloppen. Ook voor hem. Ook in zijn gebroken bestaan.

 

En: waar het hart vol van is, daarvan stroomt de mond over. Hij wil het aan iedereen gaan vertellen. Alle mensen moeten het weten, en ook naar Jezus gaan…

Ho, ho, ho, zegt Jezus… Niets daarvan. Zo werkt dat niet.

Zo’n heilzame ontmoeting kun je niet afdwingen: Het moet ‘gebeuren’. Dat is juist het wonder.Dat kun je niet bestellen. Het moet je overkomen. Gegeven worden.

Je kunt zo’n ontmoeting ook niet herhalen, kopiëren, systematiseren. ze is eenmalig, uniek… Hier valt dus niets te forceren, of te organiseren.

 

Het gebeurt… Het toont zich… En over de rest moet je zwijgen.

 

Kunnen we dan helemaal niets doen? Jawel, wij kunnen de mogelijkheid openhouden… dat het kàn gebeuren. Faciliteren. 

Concreet: In onze omgang met elkaar ruimte laten voor het wonder

van de echte ontmoeting, van mens tot mens… Elkaar aanzien, recht in de ogen kijken, eerlijk, zonder de schijn hoog te houden… niets verdoezelend, en niet oordelend, empathisch. 

Dat we dan - elkaar ziende - ‘met innerlijke ontferming worden bewogen’ . Wederzijds. Ach, we zijn toch – alleen maar.. ‘mens’.

 

En dat we dan de hand uitsteken naar elkaar…

Als wij mens-zijn met elkaar… is God niet ver weg.

Amen.

 

up | home