Preek over Exodus 3
de roeping van Mozes
Schriftlezing: Exodus 2:23 - 3:14
Gemeente,
We lezen in de bijbel om God te ontmoeten en – tegelijk – om beter zicht te krijgen op onze bestemming als mens. Die twee dingen hangen trouwens samen: God ontmoeten èn jezelf vinden. Het is ondenkbaar dat je de diepste grond van je bestaan ontdekt (=God) èn dan je dan niet ook jezelf zou ontdekken, of aan jezelf ontdekt zou worden...
Calvijn begint zijn geloofsleer, de institutie, zelfs met de uitspraak dat de kennis van God en de kennis van onszelf zozeer aan elkaar verbonden zijn, dat het moeilijk is uit te maken waar de één begint en de ander ophoudt.
Alle bijbelverhalen moeten met het oog daarop gelezen worden. Dat kan bijvoorbeeld door ze te lezen als voorbeeldverhalen (Paulus in 1 Korinthe 10): de geschiedenis van Israel is een een exemplarisch gebeuren... een spiegel waarin wij moeten kijken om onszelf te leren kennen... zoals wij leven ‘voor Gods aangezicht.’
Volgens mij heeft het ook alleen maar zin om ze vandaag nog te lezen, als je ze zo leest. (mystagogisch). Anders is het voer voor historici, archeologen.
Het hoogste eerbetoon dat we dus aan dit stuk geschiedenis van Israel kunnen brengen is de verhalen – samen met Israel – zó lezen dat wij datgene wat daar beschreven wordt, op ons zelf betrekken, dat wij onze farao’s trotseren, uittrekken uit onze diensthuizen, ònze onoverkomelijke zeeën doorschrijden, en de woestijn doorkruisen, desnoods 40 jaren lang (een leven lang) om onze bestemming te bereiken, vaste grond onder onze voeten te krijgen als we de laatste rivier oversteken en het beloofde land ingaan.
Vandaag bepaalt de lezing ons bij de beginsituatie: de condition humaine à la hebraica.
Israel zucht onder het juk van de farao. Het leeft in constante angst en moet onmenselijke dwangarbeid verrichten. Ze hebben geen leven, geen éigen leven, ze bestaan enkel ten dienste van een ander: de farao, zijn naam, zijn macht. De bouwwerken in Raämses en Pithon herinneren hen er dagelijks aan: Farao is alles, zij zijn ‘niets’.
En ze moeten dat alles over zich heen laten komen, zonder bescherming, weerloos, want er is niemand die tegen die farao op kan. En God dan ? De god van Abraham, Izak en Jakob?
Een verre herinnering is hij, een naam uit oude verhalen, meer niet. De klank ervan verwaait in de wind.
exegetische opmerking: Dat vastgeklonken zitten in een mens-onwaardig leven, dat gevoel, die angst, die zit in het Hebreeuwse woord voor Egypte: Mitsraim (het werkwoord tsrr = smal, nauw, eng zijn): angstland. diensthuis, zoals het later genoemd wordt in de 10 geboden
De beginsituatie is dus hopeloos. In Exodus 3 is het glashelder en exemplarisch opgetekend: Alles komt de farao toe. En mocht je ooit de gedachte hebben gehad je tegen hem te verzetten: Hij ranselt je wel af en pepert je het wel in: jij hebt geen toekomst.... Je kinderen werpt hij in de Nijl. Leven bij de farao in Egypte dat is leven in het land van Angst waar de vleesgeworden Terreur het voor het zeggen heeft.
Zo spitst alles zich toe op de vraag, hoe komt Israel daar nu ooit weg ? Weg uit die gevangenis, weg uit de angst, weg uit het land waar het leven geen leven is ? Is er wel een uittocht mogelijk ? Dat wil zeggen: Is er wel leven mogelijk ?
In enkele rake zinnen wordt Israels lijden geschetst (résumé):
In die lange tijd stierf de koning van Egypte;
en de Israelieten zuchtten nog steeds onder de slavernij
en schreeuwden het uit...
Eigenlijk staat het er nog pijnlijker: En het geschiedde na vele van deze dagen...
vele dagen, vele van déze dagen, lijdensdagen... dagen van ontbering, verdrukking. Zo gaat dat in de slavernij, tijdens zware dwangarbeid: in een uitzichtsloos bestaan. De dagen slepen zich voort, eentonig en zwaar, eindeloos de één na de ander en de ander alweer hetzelfde als de één. Allemaal, dag na dag, jaar na jaar dezelfde sombere, grauwe dagen.
De Israëlieten zuchtten onder die slavendienst: ‘zuchten’, dat is: ‘naar adem happen’, omdat de lucht, de levenslucht uit je geperst wordt en je eigenlijk niet léven kunt.. De zware dwangarbeid deed het hem, het moordende régime van farao. Zuchten deden de Israelieten en soms werd de lucht er zo ongenadig bij hen uitgeperst, dat ze het uitschreeuwden! De extraverte vorm van het introverte zuchten.
Maar ja, wat helpt het? Wat maakt dat uit? Je kunt zuchten, roepen en schreeuwen en kermen zoveel je wilt, het verandert de situatie niet. Dat is het probleem van een slaaf, een onderdrukte, een uitgebuite of gemarginaliseerde. Niemand hoort het, want niemand heeft belangstelling voor jou..
Je hebt geen macht, geen invloed op je situatie. Je bent niet belangrijk, je wordt onderdrukt, d.w.z. je staat constant onder de druk van een ander, die macht heeft... Ja, verhef je je stem, dan wordt je dwangarbeid alleen maar verzwaart. Zwijgen zul je!
Zo ging dat, niet alleen toen, maar nu nog: altijd en overal netzo, waar farao’s, despoten, tirannen het voor het zeggen hebben.
En het geschiedde na vele dezer dagen, dat de koning van Egypte stierf en de kinderen Israels zuchtten onder de slavendienst en ze schreeuwden het uit!
Uitgeperst, ademloos, tot de dood toe benauwd, niemand hoort het! Of toch: ja toch:
Hun hulpgeroep steeg op tot God vanuit de slavendienst...
En God besluit tot redding.... Hij zal Israels bondgenoot zijn tégen dìt verschrikkelijke lot, tégen het onmenselijke leven. Hij zal hen redden.
Hoe ? Door Mozes.
Maar hij weet het nog niet. Hij moet zelf eerst nog deze God leren kennen. Hij moet zelf eerst deze God nog ontmoeten.... voor hij het volk tot ontmoeting met God kan brengen. Hij moet zelf eerst nog bevrijd worden van zijn angst, voor hij het volk uit het Angstland kan leiden...
Dat wordt in ons Schriftgedeelte beschreven.
Hij ontmoet God... een vreemde ontmoeting is het. Bij een brandend braambos.
Over deze wonderlijke verschijning van God is veel gespeculeerd. Er zijn ook vele aspecten aan. De braambos brandt, maar wordt niet verteerd. Dat is bijzonder. Dat is ook wat de aandacht trok van Mozes... Normaliter als het vuur in een dorre doornstruik, of braambos slaat, dan is het gedaan met de braambos... in een oogwenk vermoed ik op de berg Sinai. Een flits, een steekvlam... en voor je het goed en wel door hebt is de braamstruik weg.
Deze keer niet. veelzeggend: Revius gaf er een mooie toepassing aan in zijn lied. Dit is een andere: Het heilig vuur van deze God kan in je branden, zonder dat je verteerd wordt. Deze God is bij machte bezit van je te nemen totaal en je toch te laten leven zoals je bent...
Goed. Nadat de eerste schrik voorbij is en Mozes te horen krijgt dat hij Gods apostel zal zijn, bevrijdingsinstrument in Gods hand ziet Mozes het eigenlijk al niet goed meer zitten. Hij is toch niets, een nobody. Hij voelt zich zo klein, deze Mozes en zegt: Wie ben ik, dat ik farao zou trotseren... ? Ja, inderdaad. de poster met ‘wanted’ hangt nog in elk politiekantoor, hij is ook maar een ‘hebreeër’. Welke macht heeft hij ? Geen één toch. Niets. Dat is toch van te voren al wel duidelijk: dat wordt een fiasco. En zo simpel is het niet om tegen de machten van deze wereld, de heersers buiten en binnen je in opstand te komen...
Het antwoord is veelzeggend: Waarom toch jij? Waarom zou je het kunnen?
Antwoord: Omdat Ik bij je ben... Dat is het simpele antwoord dat
Mozes krijgt.
Waarom zouden we het wagen: de uittocht uit het angstland, de verachting
van de machten, het uitlachen van de demonen ? Omdat God bij ons is...
Waarom zouden we het durven, straks, dwars er doorheen gaan door de diepte
van de zee ? Omdat God bij ons is...
Waarom zouden we het proberen, de woestijn door te komen. Omdat God bij ons is.
Dat is alles. Dat is genoeg. Daarmee moeten we het wagen. Op weg gaan, beginnen.
Als een wolk van getuigen moedigen de heiligen ons voorgegaan ons aan, om nu ook zelf de loop tot een goed einde te brengen... Je kunt het, je zult het halen ? Ik ? Ja jij ook, want ‘god is immers bij je’... dichterbij je dan je diepste zelf... voor je uit en achter je... ja: zijn eeuwige armen zijn onder je.
Later gemeente, als Israël moest zeggen waarin het geloofde, heeft het zich steeds op deze oerervaring beroepen. En het is nog steeds de kern van het geloof: dat het erop aan komt in je leven deze ene ontdekking te doen èn die steeds weer te vernieuwen: nl. dat je er met deze God wel komt...
En wij zullen dan nooit precies kunnen zeggen, waarom dat zo is. We zullen daar geen naam aan kunnen geven, geen formule voor kunnen vinden. We kunnen enkel de belijdenis herhalen, het vertrouwen opnieuw uitspreken, het wagen....
En als men ons dan vraagt, zoals Israël aan Mozes: ‘Maar hoe heet dan die God van jou?’, dan zullen ook wij dat met geen enkel begrip kunnen aanduiden. We zullen maar één ding kunnen zeggen, dat wij het hebben ervaren, dat er een heilzame macht bestaat, die bij ons is, die volheid van zijn is, volheid van leven, en dat hij is waar wij zijn.. dat Hij er is, zoals Hij er was en zoals Hij er zal zijn. (3:14). De werkwoordstijden in het Hebreeuws fluctueren met de context. De grammatica weerspiegelt geloof.
Als christenen kunnen we dan misschien nog één ding toevoegen en in verband met die naam nog een een naam laten vallen: Jezus? Hij die is is Hij die redt (Jezus = de Naam redt)
Wie is uw God, met wie gij het waagt ?
Deze God, die “heilzaam” is.
amen.
liturgie
- stil gebed
- votum & groet
- lied: psalm 91: 1 en 2
- gebed om ontferming
- woord ten leven: Mk 12: 28-31
- lied: psalm 91: 7 en 8
- gebed bij de opening van het Woord
- Schriftlezing: Exodus 2:23 - 3:14
over de Godsnaam: JHWH .. IN het Hebreeuws: : HJH, of HwH (oud-hebreeuws)=
ww ‘zijn’. De naam van God JHWH klinkt als een vorm van het werkwoord
‘zijn’. Meestal gevocaliseerd als ‘JaHWeH. Werkwoordstijden in het Hebreeuws
zijn een verhaal apart (dit in de preek)De vocalisatie is een
gissing. En in de bijbelvertaling 'jahwe' lezen (zoals in de katholieke
bijbelvertaling) is fout, om niet te zeggen op het randje van blasfemie
(vraag maar eens aan een Joodse vriend). Oudst bekende vorm: JaHoe (bekend achtervoegsel
van namen. In onze versie vaak ‘ia’: jeremia = jirmejahoe | voorvoegsel
jehoe: Jozua jeho-shua > Jezus etc..). Een trouvaille, en tegelijk
vergezochte vertaling: 'Wezer' (Wees-er).
- gezang 311 (melodie van gezang 416)
- preek
- lied: gezang 446: 1, 2, 3, 4
- geloofsbelijdenis
- klein Gloria
- gebeden
- collecten
- slotlied: gezang 75: 13, 14 en 15
- heenzending en zegen
- “amen..” (gezang 456:3)