"Heer zo
gij wilt, kunt gij mij rein maken..." Was mein Gott will, das
gscheh allzeit
Homilie over
Mattheüs 8:1-13 (Bach cantate BWV 111, Sint Norbertus kerk, 17 maart
2024)
‘willen’
Vliegen en andere insecten worden als het donker is, onweerstaanbaar
aangetrokken door het licht. En als het licht achter een glas zit, dan
botsen ze daar op, raken gevangen, ‘trapped’. U kent het
verschijnsel wel, zomeravonden rond de lantarenpaal. De vliegen blijven
maar proberen, ze willen naar het licht.
Eigenlijk
is het een antropomorfisme om hier over ‘willen’ te spreken. De
vlieg ‘wil’ niets. Niet echt. Hij doet alleen maar wat hij altijd doet,
en het raam voorkomt enkel dat datgene wat normaal wel gebeurt, nu niet
gebeurt. Het is de natuur, instinct. Als het al een wil, is dan
is die blind, er zit geen bewustzijn, geen keuze, geen engagement in. En
dus verandert er ook niets.
Je moet je
een situatie kunnen voorstellen die niet bestaat, om het te
kunnen willen, begeren, verlangen. Het vermogen om een verbeelde
werkelijkheid voor je geestesoog op te roepen, een gewenste
werkelijkheid, dat is de voorwaarde om van ‘willen’ (wensen,
verlangen, begeren) te kunnen spreken. Kortom, je moet daarvoor een
mens zijn.
EN NU BEN IK BIJ DE SCHRIFTLEZING.
Kijk, daar
is een melaatse. Die heeft verbeelding, een droom, een hartewens nl. dat
hij gezond zou kunnen zijn.. (rein, volgens de Joodse wet). Dan
kan hij tenminste (deelnemen aan het) leven. Hij ziet Jezus, knielt voor
Hem neer en zegt: Heer, als U het wilt, kunt U mij rein
maken…En Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het,
word rein. En terstond werd hij gereinigd van zijn melaatsheid.
“Ik wil
het”. Jezus stapt mee in het visioen van de melaatse. Hij verbeeldt zich
ook, dat deze storing in de goede schepping ongedaan gemaakt kan
worden, moet worden. En zijn wil - zo suggereert het verhaal althans –
is scheppend. Zijn wil creëert de gewenste
werkelijkheid. Over wils-kracht gesproken. En doordat deze twee
mensen dat samen ‘willen’, verandert de normale wereld, de status quo,
de werkelijkheid komt in beweging. Het buitengewone gebeurt. De wereld
wordt op z’n kop gezet.
Het ontgaat
ons een beetje, maar dat kleine zinnetje: En Jezus strekt zijn hand
uit en raakt hem aan, duidt dat aan. Dat was namelijk not done,
een melaatse aanraken. Die is ‘onrein’ en als je die aanraakt, word
je zelf ook onrein. Dat is de normale opvatting. Wie met pek omgaat,
wordt ermee besmet… Houd je er ver van. Jezus heeft echter een
levendige verbeelding, en een ‘sterke wil’. dat kan hij / wil hij
niet als de normale stand van zaken accepteren. Het moet anders.
Daarom strekt hij zijn hand uit... en de ‘panelen van de wereld beginnen
te schuiven. Hij raakt de melaatse aan en de norm is doorbroken. De
wereld ìs anders, herschapen, door zijn wil, die samenspant met
die van de melaatse.
En kijk,
het wordt nog gekker in de lezing van vandaag. Daar komt een goj
het verhaal binnenlopen, een Romeinse centurio. Nog zo iemand met wie je
alle contact mijdt. Net als de melaatse. Maar ook door hem laat de
Joodse rabbi Jezus zich aanspreken, en raakt hij in gesprek. En weer
komt de wereld in beweging. Weer omdat iemand ‘iets wil’ en zijn wil op
die van Jezus afstemt. Z’n knecht is ziek. De centurion wil dat ‘niet’.
De Heer is bekommert om het lot van z’n slaaf. En deze man heeft wel een
héél levendige verbeelding. Hij schrijft Jezus Exousia
‘goddelijke gezag, macht’ toe. Hij kan de gewenste toestand (dat z’n
slaaf geneest) tot stand te brengen, door een simpel ‘woord’, een bevel:
Spreek slechts één woord…
En hij is
zo overtuigend in z’n beeldspraak, zo meeslepend, dat Jezus ook met hem
in zee gaat, met hem mee begint te willen. “Ga maar naar huis, zegt
Jezus, zoals gij geloofd hebt zo zal het geschieden’ . En op dat
moment was de knecht genezen.
De
kracht die de gewenste toestand doet aanbreken in de
werkelijkheid heet geloof. De veranderende kracht komt in
actie gezien bij de centurio. En Jezus stelt diens geloof, het vaste
vertrouwen van deze ‘goj’ ten voorbeeld aan gans Israël. Met zo’n
geloof kun je de wereld veranderen, gewoon door te geloven, bergen
verzetten, zieken genezen…
Ho ho… Rustig aan.
Even met beide voeten op de grond. Zo
gaat het dus meestal nìet.
We kunnen
wel met levendige verbeelding ons een gewenste stand van
zaken voorstellen, en daar heel hard in geloven, maar daarmee wordt die
nog niet werkelijkheid.
Dat schuurt
altijd in die wonderverhalen, die mirakels. Het zijn de uitzonderingen.
Meestal gebeuren ze niet. Hoe hard je ook gelooft. Wie heeft als
kind dat niet meegemaakt (dat je de tegels van het dak bidt voor je
zieke bomma, gelooft zo hard je kunt, maar ze gaat toch dood). Maar ook
als volwassene. Teleurstelling, diep. Je kunt je geloof erdoor
verliezen. Als zand glijdt het door je vingers… en plots is het weg,
op. Je staat met lege handen, in een onttoverde wereld.
Dus Back to reality. Back to Bach…
In het
koraal dat Bach bij deze evangelielezing als leidraad kiest voor
zijn muziek staat ook de ‘wil’ centraal niet die van ons, maar die van
God. En – anders dan in de evangelielezing, staan in het koraal die twee
onder spanning. Ze accorderen namelijk niet altijd… Gods wil en mijn
wil.
Wat God
wil, dat geschiede altijd… Zeker. Vrome wens. Wat hij wil is altijd
het beste… Tuurlijk, Amen. En nog mooier: de slotzin van het eerste
couplet: Wie God vertrouwt, vast op hem bouwt, die zal Hij nooit
verlaten… Hallelujah. Wat wil je nog meer? Maar opnieuw: Is dat zo?
Gaat dat echt zo, ook in de beleving van het geloof, of enkel in
de theorie.
Het is
duidelijk: de dichter van het lied wil dat geloven… Heel graag
zelfs. De dichter is bezig zichzelf moed in te spreken. Op zich
is hij wel
akkoord dat God altijd het beste wil… maar is dan alles wat
gebeurt, Gods wil? Ook de dood, het sterven. Mìjn dood, of nog erger,
die van een geliefde. Hoe zit het daar dan mee?
Zoek
op het internet of in uw CD-kast of spotify de cantate van Bach op over
dit koraal, BWV 111. U mag naar nrs. 1-4 luisteren, zeker, maar daar
vindt de vertroosting niet plaats. Spring naar nr. 5. De sopraan zingt
een recitatief als inleiding op het slotvers.
Eén minuut muziek: En daar zit alles in…
Recitativo accompagnato.
Door de hobo’s wordt samen met het continuo een nieuwe sfeer geschapen,
een soundscape zouden we nu zeggen, waarbinnen de sopraan de
volledige conditon humaine mag uitzingen, zo zoals die is. De
tekst is echt nu, eindelijk, zo rauw als het leven zelf, ons sterfelijk
leven. Hier wordt niets meer overroepen, weggetrompetterd, of in
de kiem gesmoord. Honest to God. De dood is de laatste vijand, en
hij staat aan de deur: Als de dood met geweld mijn geest uit het
lichaam rukt … Ja, zo is, je voelt het: Hier geeft de sopraan ook
aan mijn leven stem. Hier wordt geleden, hier wordt gestreden, hier
wordt gebeden. Hier is een mens aan het woord, van vlees en bloed, zoals
u en ik… En kijk nu eens: daar steekt God z’n hand weer uit. Als
de dood met geweld mijn geest uit het lichaam rukt, meem dan, God, mijn
geest in uw trouwe vaderhanden…
Overgave,
Zuversicht, zich toevertrouwen aan God. Dat is wat blijft. Als ik
val, laat mij dan vallen in uw hand. Het is weer een Psalm die naar
boven drijft: “Vader, in uw handen beveel ik mijn geest”
(Psalm 31) . Het laatste woord van Jezus’ zelf aan het kruis. In het
duet was er reeds de troostende aanraking, de hand Gods… die –
ook al ze ons de dood brengt (Job 19,21) – de
bitterheid van diezelfde dood
verdrijft. Trouwe vaderhanden zijn het nu, d.w.z.: betrouwbare
handen, die de vallende mens opvangen, en dragen…
Het
recitatief gaat verder, het wordt nog een hele strijd, maar de dichter
bidt zich nu echt in Gods wil in… Als het dan moet, als die
stonde aanbreekt, geeft dan dat mijn geloof in U mag zegevieren,
mij ook daar doorheen zal dragen, de overwinning brengen, ook als het
ondergang en nederlaag lijkt. Daar is dat toverwoord weer: geloof…
vertrouwen, dat ‘Gods wil’ zal geschieden…, altijd, ook als het
laatste uur aanbreekt. Geloof, dat niet het kwaad het laatste woord
heeft, maar het goede; dat niet de dood de eindwinnaar is van het spel,
maar het leven, ook als wij sterven. Het blijft
veelgevraagd, mensonmogelijk haast, om het zo te beleven, de dood. Daar
heb je veel ‘verbeeldingskracht’, geloof voor nodig. Ook Jezus zelf
heeft ermee geworsteld in Gethsemane. Niet voor niets dat Bach in de
Mattheüspassie op dat moment dit koraal laat zingen…
Maar als
het recitatief dan zo ver gevorderd is, dan overtreft Bach zichzelf. De
begeleidende muziek gaat golven. Het soundscape gaat bewegen,
leven. Adagio staat er boven. De panelen van het leven beginnen te schuiven en de sopraan
bezingt het sterven als een ‘zalig, gewenst einde’. Eu-thanasie (zo
heette in Bach's tijd het doel van de christelijke inoefening van de
ars moriendi) .
Wat een zin is dat. De vreselijke dood
zo transformeren, wat een geloofskracht, een met ‘God mee willende
wilskracht’.
En als ze uitgesproken is, leggen de
hobo’s het recitatief neer, maar… gaat de muziek nog even door, de
grondtoon klinkt ook ná het einde.
Wat God
wil, moge dat altijd geschieden. Wat Hij wil, is het beste.
beide in leven en in sterven,
Ja tot in
eeuwigheid, Amen.
--- Credits: de inleidende
alinea over 'verbeeldingskracht' als voorwaarde om van willen te kunnen
spreken is ontleend aan het Griekse woordenboek op de website
Abarim
(θελω). Als donum superaddendum hier nog een tentatieve definitie van
'Gods wil', eveneens geïnspireerd op wat daar geschreven staat
(chaostheorie): “In de bedreigende chaos van het aardse
bestaan mogen we blijven vasthouden dat het hemelse Jeruzalem
uiteindelijk de attractor is die alles tot rust zal brengen. Zo
heeft God zich dat – van voor aanvang van alle dingen – verbeeldt. Dat
is Gods wil. En ze zal geschieden, omdat het zo ‘is’.”
Dick Wursten | 21 januari 2024 (bachcantatedienst Norbertuskerk,
Antwerpen). Volledige overdenking over de cantate:
https://bach.wursten.be/cantatas/bwv111.htm
|