De parabel van de verbaasde mensen (Mt 25:31vv)
26/11/2017
Als u elke zondag naar de kerk bent gegaan – wat u natuurlijk
hebt gedaan – dan zou u doorhebben dat het leesrooster bezig is met
een lectio continua van
Mattheus, hoofdstuk 25, waar Jezus met behulp van verhalen, beelden,
parabels, ons iets duidelijk wil maken over het ‘koninkrijk Gods’,
d.w.z. over de manier waarop
God koning is, d.w.z. zijn macht uitoefent op aarde
We moeten dus niet de fout maken om het beeld zelf voor de
werkelijkheid te houden, d.w.z. als een beschrijving van het laatste
oordeel. Ook hier wordt middels een verhaal een uitspraak gedaan over
het leven nu, en m.n. hoe
God daarin dan aanwezig is, de dingen probeert aan te sturen, regeert,
het verschil probeert te maken.
Bij de gelijkenis van de meisjes en de parabel van de talenten, wat
dat wel duidelijk, maar hier hebben we het probleem, dat we ons binnen
dit verhaal vaak hebben gefixeerd op de voorstelling van het laatste
oordeel.
Juist daarom ontgaat ons misschien wel de eigenlijke bedoeling. Om die
naar voren te laten komen zet ik een nieuwe titel boven dit verhaal.
Ik noem het de parabel van de
verbaasde mensen. Want dàt is het onverwachte in dit verhaal, dat je op het verkeerde [=goede] been zet.
De verrassing is niet het criterium waarmee de hemelse rechter de
‘schapen van de bokken’ scheidt: het doen van de ‘werken der
barmhartigheid’. Voor wie de eerste 24 hoofdstukken van Mattheus ook
heeft gelezen is dat gesneden koek. Die staan er immers vol van. Alle
zes voorbeelden die hier genoemd worden, Jezus heeft ze voorgeleefd,
en in zijn prediking, m.n. in de bergrede, helder uiteengezet. Dat het
verschil tussen goed en fout ’m dus zit in de manier waarop jij met je
naasten hebt geleefd, hoeft niet te verbazen.
Het blijft natuurlijk wel een sterk appèl, broodnodig ook:
barmhartigheid, een beetje compassie. Alstublieft mensen, het is al zo
kil, zo koud in de wereld.
Het verrassende van de gelijkenis is dit, … dat niemand er blijkbaar
opgekomen was, dat het dáárop aankomt, ook als het over de dienst aan
God gaat, op het mede-menselijk
leven, en niets anders.
De slechten niet, maar de goeden evenmin, beiden zijn zich hiervan
niet bewust. Zij denken dat medemenselijkheid hoogstens
zijdelings met godsdienst
te maken heeft. Dat is niet zo: het is de kern van de zaak. Daar klopt
het hart van God, en dus ook van de godsdienst… tot verbazing van de
mensen.
Vandaar de parabel van de
verbaasde mensen.
Het punt, waarvoor Jezus met deze parabel de ogen wil openen, of
waarop hij de aandacht wil vestigen, is dus dat het er voor God echt
niet op aankomt, wat je nu
precies wel en niet gelooft, of dat je elke zondag naar de mis gaat,
of dat je je voor hem het vuur uit de sloffen loopt.
Neen, voor God komt het maar op één ding aan: namelijk dat je gewoon
mens met de mensen bent.
Wie z’n leven met z’n medemensen deelt, die wandelt met God. Punt aan
de lijn.
“Is dat alles?”, vraagt de vrome. Ja, zegt God, méér moet dat niet
zijn.
Ja, zegt God. Toch had jullie het allebei kunnen weten.
Toen ik mij ten volle heb geopenbaard, toen ben ik toch
mens geworden. Dat hebben
jullie toch gezien. Nu, dan moet het je toch niet verbazen dat ik van
jullie toch niets meer verwacht dan dat jullie, dat ook doen:
‘mens-worden’, d.w.z, ‘mens-zijn met elkaar’.
Zo reiken Christus-koning en het kind van Bethlehem elkaar de hand.
De één onthult aan het eind van het kerkelijk jaar, hoe het
uiteindelijk zit met de
manier waarop God wil dat wij leven: ‘mede-menselijk’. |
|