preek over Exodus 5

Genk, 2 maart 2008

 

 

Prediker (1:8-9):

            Alle dingen zijn onuitsprekelijk vermoeiend;

                        het oog wordt niet verzadigd van zien,

                        en het oor wordt niet vervuld van horen.

            Wat geweest is, dat zal er zijn,

            en wat gedaan is, dat zal gedaan worden;

            er is niets nieuws onder de zon.

 “Er is niets nieuws onder de zon.”

Dat is natuurlijk niet waar in absolute zin. Er worden wel nieuwe dingen uitgevonden, er zijn wel ontdekkingen, die het aangezicht van de wereld veranderen... maar toch, wezenlijk verandert er niets, het is maar het aangezicht van de wereld, dat verandert; de binnenzijde blijft hetzelfde... want de mèns blijft hetzelfde, dezelfde, die hij is.

 

De ‘mens’ plukt altijd de verboden vrucht (de vrucht zèlf kan wisselen).

Kaïn (de sterke) zal altijd zijn broeder Abel (de zwakke) doodslaan. (alleen de schaal waarop wordt steeds groter)

Mensen zullen altijd torens proberen te bouwen, die tot in de hemel reiken (als God willen zijn) om vervolgens diep, zéér diep te vallen… En dit te moeten denken (als je nadenkt over de dingen) maakt de Prediker ‘zo moe’, dat hij uiteindelijk niets meer weet te zeggen, onuitsprekelijk vermoeiend…

“Er is niets nieuws onder de zon.”

 

Ook de verteller van het verhaal van de Exodus weet dat zeer wel. Ook zijn verhaal is gebouwd op eeuwig weerkerende patronen en daarom altijd actueel. Hij formuleert het ook zó, dat mensen van alle tijden zich erin herkennen. Hij beschrijft niet zozeer de buitenkant van wat er gebeurt, maar veeleer de binnenkant van dat proces daar in Egypte, het angstland, het land van dikke duisternis, van nacht en nevel.

 

Farao, de machtige op zijn troon is een type, oertype, archetype van de absolute macht..., de macht die zichzelf verhoogt door anderen neer te drukken, en daarbij geen middel schuwt. Farao zit op zijn troon en blijft erop… Niemand die hem er af krijgt: absoluut, onaantastbaar. Hij daalt niet af, hij kijkt wel uit. Hoe meer druk, hoe harder hij naar beneden trapt om zichzelf te verhogen.

 

Zo is hij precies het tegenbeeld van de Heer, de God van Israël, die zich net aan Mozes heeft geopenbaard en die zei:

            Ik heb uw ellende gezien uw gekerm gehoord

            en ik ben nedergedaald

            om u uit de macht van de Egyptenaren te redden...

Farao en God: Scherper contrast kan niet.

Farao verhoogt zichzelf door Israel te vernederen. God vernedert zichzelf om Israel te verhogen!

 

Zo is Egypte het land van de consequent doorgevoerde maatschappelijk tweedeling: Enerzijds hoog beschaafd, zeer ontwikkeld, met machtige piramides, grootse bouwwerken, en culturele verfijning... , maar anderzijds ook het land, waar de welvaart van de één gebouwd is op de slavernij van de ander, waar de macht zichzelf als god onaantastbaar verheft boven het gepeupel door die te vernederen tot in het slijk, te trappen tot in de diepste angsten der hel...

 

De ontmoeting tussen de God van de Hebreeën en de farao kan dus niet anders dan tot een botsing leiding, waar de vonken van afvliegen.. We lopen het verhaal maar eens langs.

 

Op bevel van God gaan Mozes en Aäron naar de farao. Zij gaan op audiëntie. En in één zin, kort en krachtig delen zij de eis van God mee (5:1):

Zo zegt de Here, de God van Israel:

            laat mijn volk gaan

            LET MY PEOPLE GO!

 

De roep, de kreet van elk verdrukt volk sindsdien. Denkt u maar aan de negers in Amerika onder Martin Luther King. Een krachtig begin, bijna trots. Mozes buigt niet vleierig voor farao, hij smeert hem niet eerst stroop om de mond, niks daarvan. hij spreekt als de profeet die hij namens God is. Het is een eis, eerder nog dan een verzoek. Een bevel: Laat mijn volk gaan!

 

En je ziet het tafereel voor je. Een verbaasde blik eerst, overgaand in woede: Wat een impertinentie ! Daar komen me die twee mannen, Hebreeën NB, en die komen vrij vragen - uit naam van een verder onbekende god - om feest te vieren, notabene !

Gepikeerd antwoordt hij (v.2):

Wie is de Here, naar wie ik zou moeten luisteren om Israel te laten gaan?

Ik ken de Here niet,

            en ik zal Israel ook niet laten gaan.

De HERE?, nooit van gehoord, van die God van jullie. Wat denken jullie wel.

 

En als de diplomaat van de twee, Aäron, het nog eens wat omzichtiger vraagt in vers 3, door te appelleren aan het gevaar van een straf, die de Hebreeën misschien zou treffen als ze niet zouden mogen afreizen, waardoor de farao arbeidskrachten zou verliezen, dan werkt dat helemaal averechts. Mozes en Aäron worden weggestuurd (v.4).

Waarom tracht gij, Mozes en Aaron,

            het volk van zijn werk af te houden!

            Vooruit, aan uw dwangarbeid!

De dwangarbeid wordt verzwaard. De grondstoffen worden niet meer geleverd, die moeten ze eerst zelf maar gaan halen, maar de produktie moet wel gelijk blijven. Het lijkt de moderne tijd wel: De produktiviteit moet op peil blijven... ! ondanks bezuinigingen, ontslagen, inkrimpingen.

 

De Egyptische opzichters communiceren het bevel aan de Israelitische ploegbazen en die geven het door aan het volk. En als het dan niet lukt om het gestelde quotum te halen, worden de Israelìtische ploegbazen afgeranseld en geslagen onder het verwijt: jùllie hebben je werk niet goed gedaan, het gestelde quotum niet gehaald!

 

Ziet u hoe slim dit is geregeld: Immers: wìe geeft het bevel tot verzwaring van de dwangarbeid aan de Israelieten: Israelitische ploegbazen. En de mannen, die er aan onderdoor gaan, wie zien zij staan met de zweep in de hand om hen op te jagen: Geen Egyptenaar, laat staan de farao zelf. Neen: diezelfde Israelitische ploegbazen.

Israeliet tegen Israeliet; slaaf tegen ploegbaas, maar de ploegbaas is ook een slaaf. Zij worden immers afgeranseld als het quotom niet gehaald is. En dus slaan zij er maar stevig op, als hun volksgenoten, aan hen ondergeschikt, niet voldoende presteren... om zelf niet wéér afgeranseld te worden. De eigenlijke onderdrukker blijft onzichtbaar, zit achter de coulissen, cynisch te glimlachen als hij het allemaal overziet.

 

“Er is niets nieuws onder de zon.” Wat gedaan is, zal gedaan worden: Elk totalitair systeem gaat zo met z’n onderdanen om. Elk onderdrukkend mechanisme kent deze truc: Blijf zelf buiten beeld en laat de onderdrukten zelf de zichtbare en voelbare onderdrukking uitvoeren.

- In de kopermijnen van het Romeinse rijk hadden slaven het opzicht,

- op de plantages van Amerika waren het negers die negers sloegen,

- in Bergen-Belsen en Dachau waren Joodse gevangenen opzichters in het kamp.

 

Verdeel en heers! Drijf een wig tussen broeder en broeder en breek zo de solidariteit van het onderdrukte volk en daarmee hun kracht, zodat uittocht onmogelijk wordt!

En als de opzichters dan toch de stoute schoenen aantrekken en de farao wijzen op het onmogelijke van zijn bevel, krijgen ook zij de wind frontaal van voren (v. 17-18):

            Lui zijt gij, lui!

            Daarom zegt gij: Laat ons aan de Here gaan offeren.

            Nu dan, vooruit, aan het werk! (...)

Toen begrepen de Israelitische opzichters,

            hoe erg het met hen gesteld was...

En als zij dan bij het buitengaa Mozes en Aäron tegen het lijf lopen, reageren ze hun wanhoop en ellende op hen af. Bitter roepen ze Mozes en Aäron toe (v.21):

De Here zie op u en oordele,

            omdat gij ons bij Farao en zijn knechten

            in een kwade reuk gebracht hebt,

            waarmee gij hun het wapen in de hand hebt gegeven, om ons te doden.

 

Geen zegen, maar vloek, zo lijkt het, heeft de openbaarwording van Gods Naam gebracht. Alleen al het noemen van Zijn naam voor de farao en het opperen van de gedachte aan een ‘sabbat’, een paar dagen van ‘ophouden’... doorbreken van het slavenbestaan, is blijkbaar genoeg om ernstige represailles te weeg te brengen. Mozes en Aäron moeten het ontgelden. Ze worden overladen met verwijten van het moegetergde volk.

 

Als een volleerd politicus is hij erin geslaagd de bevrijders verdacht te maken. Zìj zijn de oorzaak van de toegenomen druk.

Ook dit is een beproefde tactiek van onderdrukkers...

Het moreel van een uitgebuit en gebeukt mens is snel geknakt.

Daarom dat ze Mozes toevoegen:

            laat ons toch gerust..

We leven nu tenminste nog.

            Als jij zo doorgaat zijn we straks dood.

En dat is nog waar ook! Dat kunnen we ze niet verwijten.

 

Het ergste van een tiranniek systeem is precies dit, dat de ‘heersers’ bij hun ‘onderdanen’ een slavenmoraal kunnen aankweken, waardoor zelfs de geestelijke onafhankelijkheid en weerbaarheid verstikt... Men droomt zelfs niet meer van een beter ander leven. Men weet niet meer hoe de vrijheid proeft, hoe bevrijd leven eruit ziet. Men weet niet meer dat het bestaat... Laat ons gerust.

 

 

En de vraag is - aan ons - hoe zit het met ons in onze tijd, westerse mensen?

Dromen wij nog van een ander leven? Is er bijons nog ‘hoop’.  Of zijn wij zó verslaafd dat we verleerd zijn te dromen, de wezenlijke hoop hebben verloren.

verslaafd ? wij ? Wij zijn toch vrij…

Oh ja ? Hoe vast zitten wij aan de materiële welvaart, die wij ons verworven hebben ?

Voelt u niet dee subtiele terreur die de produktie - consumptiemaatschappij op ons uitoefent. Voelt u niet hoe wij eigenlijk alleen nog van tel zijn om goederen te produceren òf te consumeren… Hoe alles en iedereen ont-waardt tot handelswaar ? verhandelbaar, inwisselbaar.

Hoe vrij / bevrijd / verslaafd zijn wij eigenlijk ?

 

En is onze zogenaamd ‘vrije’ samenleving niet systematisch gebouwd op de ‘onvrijheid’ van anderen, onze rijkdom op de armoe van de rest ? Ook nu leeft de één behaaglijk ten koste van een ander..  soms in het klein, vaak in het groot, en altijd wereldwijd..

 

En laten we onszelf niets wijs maken: Geen enkel wereldprobleem zal opgelost kunnen worden als hier geen rekening mee gehouden wordt en recht (aan) wordt gedaan.

 

Wij zijn aan onze God verplicht om daar niet blind voor te zijn, ook ons aandeel daarin te doorlichten en onze schuld daarin op te sporen en te belijden...

èn tegelijk te proberen als Mozes en Aäron de droom weer te wekken, of levend te houden, van een ander leven; het verlangen te wekken om een feest te vieren voor een God, die de ellende terdege heeft gezien en die van zijn troon komt om ons hoogstpersoonlijk op te roepen tot uittocht uit de onvrijheid, tot zijn feest.

 

Tenslotte: Mozes zag het na deze tegenslag niet meer ziet zitten… Het lukt niet, nooit. Het gaat mis, farao ìs onaantastbaar. De boze heerst alom…

Als hij met z’n klacht die bijna een aanklacht wordt bij God komt, krijgt hij te horen dat het niet waar is. Uiteindelijk zal ook de farao voor Hem zal moeten buigen (5:24):

Er is iets “nieuws” onder de zon: Gods vastbeslotenheid om te redden: om recht te doen, om de dromers te hulp te komen:

            de Here zeide tot Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal;

            want door een sterke hand zal hij hen laten gaan,

            ja, door een sterke hand hen uit zijn land drijven.

 

Eens zal het Pasen worden. Amen

 

 

liturgie

-           aanvangslied: gezang 483: 1 en 2

-           stil gebed

-           votum & groet

-           lied: gezang 483: 3

 

-           gebed om ontferming

-           lied: gezang 483: 4

-           woord ten leven: Marcus 10:17-22

-           lied: psalm 119: 13, 14

 

-           gebed bij de opening van het Woord

-           Schriftlezing: Exodus 5:1-11 / 15-24

-           lied: gezang 416:1

-           preek

-           lied: gezang 416: 2

 

-           geloofsbelijdenis: melodie 429

-           gebeden

-           collecten

 

-           slotlied: gezang 434: 1, 2 en 5

-           heenzending en zegen

-           “amen..” (gezang 456:3)