Home

lijst met preken

 

Filippenzen 4

gentleness & coöperatie

 

Genk 4 mei 2008

 

inleiding en schriftlezing: Filippenzen 4: 2-3

preek deel 1

 

Vandaag kijken we voor de laatste keer of we van Paulus brief aan de Filippenzen nog wat kunnen leren, door de laatste concrete tips van de apostel te bestuderen…

 

U weet misschien nog hoe het daar allemaal begonnen was.. in Filippi. Paulus die op een sabbatdag de poort uitging, de rivier langs liep, op zoek naar een gebedsplaats…Hij had in de stad geen synagoge gevonden, toch wist hij zeker dat er Joden in de stad woonden. En hij had dan ook maar verondersteld dat er buiten de stad wel een plaats van samenkomst zou zijn..

En die was er inderdaad. Hij trof bij de rivier een klein gezelschap aan, voornamelijk bestaande uit vrouwen. Paulus legt contact en een zekere Lydia, een zakenvrouw (purperverkoopster) uit Tyatira, is erg geïnteresseerd.

Zij nodigt Paulus en zijn metgezellen uit in haar huis en vandaaruit is de gemeente te Filippi ontstaan. (Handelingen 16)

 

Even tussen haakjes: het is opvallend hoeveel niet-Joodse vrouwen (zoals Lydia) zich in de beginfase van de kerk aangesproken voelden door het evangelie, niet alleen in Filippi, maar ook elders is dit een steeds weerkerend gegeven

Ik citeer het hoofdstuk daaropvolgend (Hd 17):

Tessalonica (Saloniki; 4 ev) En enigen van Joden uit de synagoge lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en ook een grote menigte Grieken, die God vereerden , en tal van voorname vrouwen.

in Berea gaat het zelfs nog beter (11v): De mannen van de synagoge luisterden graag naar Paulus en gingen vervolgens in de Schriften na… of wat Paulus vertelde klopte en velen van hen kwamen tot geloof: van de aanzienlijke Griekse vrouwen en mannen niet weinigen.

 

Het gaat dus om vrouwen van goede komaf, of van een zekere geestelijk niveau, die zich reeds voordien aangetrokken hadden gevoeld tot de eervolle en verheven Joodse levensstijl en godsdienst (de zedenwet en het spiritueel mono-theisme: ‘de god-vereerders’ noemde men die). In de christelijke variant daarvan, die Paulus hen verkondigde, vonden zij al wat hen in het Jodendom had geboeid terug. Plus dat ze hier een volwaardige plaats konden innemen als niet-joodse èn als vrouw. In Christus immers telt het onderscheid mannelijke-vrouwelijk of Joods of niet-joodse niet… (Galaten 3)

 

Uit de brief aan de Filippenzen blijkt dat die vrouwen niet alleen prominent aanwezig waren bij het begin van de gemeente, maar dat ze ook verder een grote rol zijn blijven vervullen in de gemeente. Nu echter zijn enkele van hen met elkaar in confict gekomen en blijkbaar ook buiten de gemeente terecht gekomen. Paulus voelt zich geroepen er wat van te zeggen:

 

LEZING: Filippenzen 4:2 en 3 (Statenbijbel)

 

Paulus heeft niet in z’n eentje het evangelie verkondigd. Hij was altijd omringd door vele medewerkers. Van sommigen kennen we nog de naam (Barnabas, Lukas, Silas, Timotheus), de meesten zijn anoniem gebleven. In ons gedeelte worden er drie met name genoemd: twee vrouwen: Euodia en Syntyche en één man: Clemens.

Paulus noemt ze zijn ‘mede-werkers’, sterker nog: zijn medestrijders, (mede-atleten, staat er eigenlijk). Zij hadden samen met hem gestreden, schouder aan schouder, in de prediking van het evangelie, vrouwen, zo goed als mannen.

Echter nu hebben twee van de ‘werkers van het eerste uur’, Euodia en Syntyche, ruzie gekregen. We weten niet waarover het ging. Paulus noemt het onderwerp ook niet, gaat er ook niet op in, heeft er eigenlijk maar twee dingen over te zeggen:

 

1. Tot de dames: Het moet afgelopen wezen, punt uit. wees eens-gezind in de Heer (vs. 2).

De eenheid in de Heer zou alle verschillen tussen mensen moeten overbruggen, vindt Paulus. Welke breuken er ook zijn, in het geloof zal de gezindheid van de Heer (die zich ontledigde: Fil 2) deze overbruggen… Hogere eenheid, die het aardse meningsverschil overstijgt.

 

2. Tot de leiding van de gemeente: Zij moeten hen behulpzaam zijn  (vs. 3)

Eigenlijk is dat een wat vrije vertaling. Letterlijk staat er: neem ze mee,  verzamel ze…breng ze er weer bij..! Dat klinkt alsof de gemeente zich van deze ‘leidsters van het eerste uur’ had afgekeerd, zich had losgemaakt, ze had laten vallen (ge-ex-communiceerd?)

 

Paulus gaat daarin niet mee. Integendeel. Hij her­innert zich te goed hoe waardevol hun arbeid was uit de begintijd. Hij vindt dat je ze ‘er weer bij moet brengen’, terug moet op vissen. Daarom spoort hij zijn ‘waarachtige metgezel’ aan daar iets aan te doen…

Vreemde uitdrukking… Paulus speelt hier – wrsch – met de naam van deze collega: Sunzuge…. Die naam betekent: metgezel, letterlijk: jukgenoot of ploeg-makker… Hij zegt dan zoiets als:

 

“Ja, ik vraag jou, die terecht Sunzuge (ploegmakker - sun 1) heet, deze vrouwen er weer bij te nemen (sun 2), want wij hebben nog samengestreden (sun 3) in het evangelie, met Clemens en mijn overige medewerkers (sun 4), van wie de namen in het boek des levens staan.”

In één tekstvers dus viermaal ‘sun’ = samen (> mede). Dat spreekt boekdelen:

Als het om de Heer en zijn evangelie gaat dan gaat het samen.

En dan heette één van die twee dames ook nog sun-tuche (lotgenoot)! En de ander eu-odia (goede reis). Je zou bijna denken dat het een allegorie is. Voor Paulus kan er van een ‘goede reis’ alleen maar sprake zijn als alle ‘lotgenoten’ de handen ineenslaan, elkaar onderweg vasthouden, bijstaan…

 

De kerk is een ‘co-operatie’. Je doet het samen, of je bent geen kerk èn dan laat je elkaar ook niet zomaar los. Neen:…

            Wordt een die zwak is moede

            een sterker grijp zijn hand

            de broeder steun de broeder

            zo blijft de liefd’ in stand.

 

Trouwens. Dit voorbeeld laat ook zien, dat ‘sterk’ en ‘zwak’ nogal relatieve termen zijn. Leiders, die nog met Paulus zij aan zij hebben gepredikt op de straten van Filippi… oh, wat geweldig, wat keek men tegen ze op ! Vrouwen van stavast, die velen tot steun zijn geweest, echt moeders in Israel. Nu zijn zij zwak en hebben hulp nodig.

Sterken van weleer zijn dan de zwakken van vandaag.. en – omgekeerd – de hulpbehoevenden van vandaag, de sterken van morgen…

 

Goed, na deze delicate zaken komt Paulus nog maar eens terug op een ander geliefde thema van hem: de ‘blijdschap’….

 

LEZEN: FILIPPENZEN 4: 4-9

daarna het SCHRIFTGEZANG: gezang 402:1

 

Verblijdt u in de Heer te allen tijde…… ja, nogmaals zeg ik u: verblijd u !

Moeten christenen dan altijd blij zijn… in de zin van ‘altijd een glimlach op je gezicht’ ?

Lijkt me niet. Dat is geforceerd.

Met te allen tijde , bedoelt Paulus vooral ‘in elk mogelijk tijdsgewricht, t zij licht, t zij zwaar’, je toch verheugen… niet oppervlakkig dus, maar diep in je hart… deep down, waar het geloof woont… in je ziel. Dat zal wel zichtbaar zijn in je ogen, de spiegel der ziel, maar niet perse in een tandpastaglimlach om de lippen.

 

Paulus was trouwens ook niet zo’n lacheboekje, volgens mij. Lijkt mij vrij ernstige gedreven man. Trouwens. Hij preekt hier ook tegen zichzelf. Hoe vaak zal hij niet gewanhoopt hebben, vertwijfeld zich afgevraagd hebben: Hoe moet het nu verder ? Maar altijd heeft hij de strijd tegen de vertwijfeling weer opgevat en gewonnen. Psalmen zingend in de nacht te Filippi en in 2 Kor 6:10:  bedroefd, maar blijde… niets hebbend en toch alles bezittend.

 

Dat is dus wel iets anders dan: ‘keep smiling’ (wat toch vrij cynisch is).

Of ‘always look on the bright side of life’.

Trouwens: dat ‘altijd glimlachende’ gezichten zijn lang niet zo wervend als reclamejongens ons suggereren. Een gekunstelde glimlach wekt geen geloof (vertrouwen), maar juist argwaan (is het tegenovergestelde van geloof).

Voor de goede orde: ik pleit hier niet voor een begrafenisgezicht..

 

Blijdschap is een innerlijke zaak: Hoe glanst bij Gods kindren het innerlijk leven... (gez 439).

Paulus zegt ook niet: uw blijdschap zij alle mensen bekend, maar uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. Die eigenschap moet de buitenkant van het christenleven kenmerken; vriendelijkheid of bescheidendheid.. of gematigdheid of..

Paulus gebruikt hier een woord, dat het eigenlijk niet met één begrip is weer te geven: bescheidenheid (Vulgata: modestia / St.V) of vriendelijkheid (NBG) of moderation (KJV), gentleness (NRSV) of in het Frans: douceur… Zachtheid. Luther vertaalt: gelinde en dat laatste woord betekent zoveel als mild, zacht, meegaand. Tegenwoordig lees je meestal: Güte… Allemaal goed … en je kunt nog toevoegen: tegemoetkomendheid....

 

De betekenis van dit woord laat zich niet in één woord vangen, omdat het een levenshouding aanduidt, een grondstemming …. die op alle terreinen des levens doorwerkt en daar allerlei vormen aanneemt, die steeds weer met een ander woord moeten worden benoemd. De houding is dus dezelfde, maar de concrete verschijningsvorm wisselt per situatie.

 

Het gaat om een houding die geboren wordt uit een fundamenteel relativerende kijk op de dingen van de wereld.

Niet dat Paulus iets tegen de wereld heeft. Neen: het is een geweldige wereld, waarin wij leven, God heeft die gemaakt ! En in die wereld is veel goeds… nog steeds. Paulus schaamt zich ook niet om iets verderop de gangbare humane deugden van zijn dagen (Stoa) aan de gemeente voor te houden: ‘al wat waar, waardig, rechtvaardig, puur en harmonisch… kortom: al wat eervol is en lof verdient: bedenkt dat.

 

Maar het christelijke leven is meer. Dat kun je echter niet zomaar even in regels vatten. Doe je dat wel, dan ben je zo weer farizeeër… en dan ga je in- en uitsluiten, oordelen.En Paulus wil van alles voor iedereen worden, de joden een jood, de grieken een griek,… maar een farizeeër: nooit meer. Want die denkt dat hij er is, het voor elkaar heeft….

En dat is in ieder geval niet zo… Het ethische ideaal ligt altijd achter de horizon. Weet u nog: ‘ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik gegrepen ben’..

 

Dus het christelijk leven is altijd meer dan ‘goed proberen te leven’ – ook al is dat al heel wat – Meer, want ‘de Heer is nabij’…!

Die wetenschap verandert alles. Daardoor komt alles in een ander licht te staan. Alles waar wij ons nu zo druk over maken – en nogmaals: terecht – behoort vanuit die wetenschap bezien toch tot de voorlaatste dingen… Het is het laatste niet. De komst van de Heer brengt iets zo definitiefs, ingrijpends aan het licht dat alles, het goede en slechte, het hoge en het lage, ingroup en outgroup… volstrekt voorlopig blijkt te zijn…

Alles, zelfs onze religieuze ijver en godsdienstige blijdschap: ze hoort bij het vóór-laatste.

 

En de levenshouding die dat dan oplevert heeft Paulus proberen te vatten in dat ene woordje, dat zo moeilijk vertaalbaar is. Laten we het ‘gelijkmoedigheid’ noemen.

De christen windt zich niet zo gauw op… enerzijds (vriendelijk, mild) – anderzijds: Hij heeft ook niet zo gauw z’n plannen klaar om de wereld te verbeteren, hoe nodig hij dat ook vindt (bescheiden). Neen: hij heeft namelijk deel aan iets dat al dat andere in de schaduw stelt: de vreugde die de Heer geeft….

Die vreugde (waartoe Paulus dus steeds weer oproept) schenkt hem die gelijkmoedigheid ten opzichte van alles waar ‘men’ zich druk om maakt.

Nogmaals: niet omdat hij onverschillig is, of het niet belangrijk vindt, maar omdat hij een dimensie meer beleeft, simultaan.

Gaudium in Domino parit veram aequitatem’, heeft  Bengel gezegd: De vreugde in de Heer brengt de ware gelijkmoedigheid voort.

 

De christen hoeft dus niet permanent aan de mensen te laten zien hoe blij hij wel is, maar wel moet zijn gedrag tonen dat hij weet heeft van iets anders, dat hij een geheim heeft….Zijn ankerpunt ligt elders… z’n levensbron is meer dan aards.

Daarom is zijn houding zachtmoedig, mild…ten opzichte van alle mensen.

Z’n commentaren op wat de mensen doen zijn dus niet excommunicerend, maar bescheiden. Hij kijkt ook niet neer op anderen, want hij weet best dat het leven zo simpel niet is.

Hij wil anderzijds ook niet krampachtig verbeteren. Hij weet dat de ‘Heer nabij is’ en die Heer zal de wereld op een onverbeterlijke manier verbeteren. En dat te mogen geloven verschaft hem die diepe vreugde van binnen en die gelijkmoedigheid naar buiten…

 

Even tussen haakjes: de ‘Heer is nabij’… Dan gaat het over een volstrekte nabijheid, misschien nog wel meer in ruimtelijke zin dan in tijdelijke zin. Presentia realis. De Heer is mij meer nabij, dan ik mijzelve ben (Augustinus)

De Heer is nabij: dat leidt tot een diepe vreugde van binnen en een zekere rust naar buiten.

 

De wijze waarop die vreugde kan worden gevoed en die gelijkmoedigheid kan worden versterkt noemt Paulus ook: Weest in geen ding bezorgd…maar laten al uw verlangens in gebed en smeking onder dankzegging bij God bekend worden.

 

Eigenlijk zou ik hierover een aparte preek moeten houden, maar nu zeg ik hierover enkel nog het volgende (vanwege de tijd):

Paulus roept ons dus op om dankbaar met al onze verlangens naar God te gaan, niet omdat we zo zeker zijn van de vervulling van al die verlangens, want dat zou onze ondergang kun­nen worden, maar omdat God het adres wil zijn waar we onze verlangens kwijt kunnen…. letterlijk: kunnen neerleggen…

 

Als we dat doen, zal God er wel voor zorgen dat we heel wat van onze verlangens met andere ogen gaan bekijken, en ook onze noden in een ander licht gaan bezien…. De Heer is nabij !.

 

Zo krimpt de zorg die ons aan de dingen bindt en groeit de ‘vrede Gods die alle verstand te boven gaat’.

 

Die vrede valt niet te organiseren. Die vrede is gave, vrucht van het gebed dat zich in de laatste dingen inbidt en zo de voorlaatste dingen kan verdragen. Het is de vrede die God de mensen geschonken heeft toen hij een genadevol kruis maakte over ons leven in Christus onze Heer.

Als wij die vrede niet zèlf die verbreken, dan zal zij onze de gedachten die in ons binnenste opkomen (onze harten en gedachten) bewaken en bewaren in Christus Jezus, onze Heer.

amen.