preek over Genesis 27
5 november 2006,
Genk
ds. Dick Wursten
tekst: Ik ben Ezau, uw eerstgeborene
(vers 19)
Gemeente,
Dat zegt Jakob. Hij liegt dus. Want hij is
Ezau niet. En deze ene leugen wordt in de rest van het
verhaal versterkt door leugen op leugen, bedrog op bedrog. Ik hoef
het u niet allemaal te schilderen, want we hebben het gelezen en u
kent het verhaal ook al wel.
De als wildbraad vermomde geitebok, de als
harige huid dienst doende geitevellen, de geur van het veld die
daaraan kleeft.. alles.
En als Izak het nog niet vertrouwt: nog een
Judaskus eroverheen… Zijt gij ècht Ezau?
Ja, zegt Jakob..
ik ben Ezau, uw eerstgeborene…
Zo staan de zaken dus. Ezau's klacht (vs36) is
begrijpelijk: Noemt men hem niet terecht Jakob, tweemaal heeft hij
mij nu al te pakken gehad en bedrogen! Jakob is wat zijn naam
beduidt: een bedrieger.
Is dat nou de stamvader van Israël?
Moet daar nu Gods heilsgeschiedenis mee
doorgaan?
Met zo'n typ? Zo'n onbetrouwbare bedrieger en
leugenaar?
Gemeente, de bijbel is een eerlijk boek… dat
prezen we erin vorige week… maar eerlijkheid stelt gelovigen wel
voor moeilijke vragen, want zo wordt het confronterende en
onthullende lectuur… Heiligenleven zijn in dat opzicht
geruststellender. Daar klopt alles.
Eeuwen van uitlegging hebben geprobeerd dit
verhaal wat af te zwakken, Jakobs daden wat te vergoeilijken,
verontschuldigingen te vinden, verzachtende omstandigheden aan te
voeren, waardoor het wat meer acceptabel werd wat Jakob deed.
t Leek me wel eens aardig een overzicht te
geven van de verzachtende omstandigheden die door Joodse en
christelijke auteurs naar voren worden gehaald zijn.
1. Niet Jakob is de hoofd-schuldige, maar
Rebekka.
Zij verzint het hele plan, zij dwingt Jakob om te gehoorzamen. Die
protesteert ook nog (vers 12), maar Rebekka neemt de gevolgen dan
geheel op zich: Mocht Jakob vervloekt worden, dan zegt zij: dan kome
zijn vloek over mij. En Jakob, ja, die moet zijn moeder wel
gehoorzamen. Sommigen bouwen deze verontschuldiging uit tot een
aangrijpend verhaal van Jakobs' zware gang: Hoe hij vol pijn en met
grote tegenzin het plan van zijn moeder uitvoert. Hoe hij op
cruciale momenten haast bezwijkt en stoppen wil, maar dan toch
verder mòet, gedreven door de stem van zijn moeder.
Deze verontschuldiging snijdt in zekere zin hout, want inderdaad is
het Rebekka die de touwtjes in handen heeft. Het lijkt als je het
hele verhaal leest eigenlijk wel alsof iets dergelijks in heel
Jakob's leven het geval is: anderen handelen, hij ondergaat.
Tamelijk passief figuur.
De zin uit vers 14 verraadt enige terneergeslagenheid: Letterlijk
staat daar: En toen ging hij, nam het en bracht het zijn moeder..
ging, nam, bracht.. Je ziet weinig enthousiasme, weinig energie.
Maar deze verontschuldiging is uiteindelijk
natuurlijk maar een doekje voor het bloeden:
Dat iemand anders je aanzet tot het kwaad,
ontslaat je nog niet van je eigen verantwoordelijkheid
voor wat je gedaan hebt.
De fouten die een mens maakt… blijven
zijn fouten… En ookal zijn er natuurlijke meer factoren en
actoren in het spel dan die mens en zijn wil alleen, toch blìjven
het ook dan zìjn fouten, iets wat wij in onze tijd wel eens
dreigen te vergeten.
Trouwens: Jakob's protest tegen het plan van
zijn moeder in vers 12 is bepaald geen moreel protest, zo van: dat
kan je toch niet maken, neen: het is een protest uit angst:
Stel je voor dat het misgaat, en Izak ontdekt het bedrog, wat
zal er dan met mij gebeuren..
Mwa, zegt Rebekka, maak je geen zorgen: Ik zal
zijn toorn en vloek wel dragen.
Rebekka de schuld geven, helpt niet echt om
Jakob te verontschuldigen.
2. Ezau de schuld geven dan?
Dat gebeurt ook veel. Dat Jakob geen wit
lammetje is, maar zich behoorlijk in een donkergrijze, om niet te
zeggen zwarte zone begeeft, valt minder op, wanneer je Ezau nog
zwarter maakt.
Ezau > Edom. Ik noemde het al: De geschiedenis
speelt ook mee: De stamvader krijgt een slag mee van de geschiedenis
die uit hem is voortgesproten. Op Ezau worden alle kwalijke daden
van zijn volk ge-retro-jecteerd. Edom, het woest krijgersvolk uit
het onherbergzame bergland ten oosten van Israel. Edom dat Israel
staat uit te lachen als Jeruzalem verwoest wordt. Edom dat
meeplundert met Babel.. Ja erger nog: Edom, uit wiens schoot ooit
Antipater zal geboren worden, de vader van Herodes, de tiran uit de
dagen rond Jezus geboorte, de verrader.
Dat speelt in de Joodse uitleg (die voor een
deel ook uit die tijd stamt) beslist mee.
De christelijke uitleg gaat zover meestal
niet, maar wijst er wel op, dat Ezau natuurlijk ook geen lieverdje
was. Zijn lichtzinnige verkoop van het eerstgeboorterecht (preek
vorige week: de instelling van: pluk de dag, eten drinken vrolijk
zijn, want morgen sterven wij.. Zo verachtte hij zijn
eerstgeboorterecht, zei de schrijver al.) Inderdaad.
Maar ja, helpt dat echt? Wordt Jakobs handelwijze
hierdoor minder kwalijk? Ik denk van niet.
In morele zaken helpen vergelijkingen nooit.
Doordat iemand anders óók slechte dingen doet,
worden mijn slechte daden niet minder slecht. Dat iemand anders nog
slechtere dingen doet dan ik, dat rechtvaardigt mijn misdaden nog
steeds niet. Ja, ook al zou heel de wereld voortdurend slecht
handelen: dan nog is het niet goed te praten, dat ìk dat ook doe:
"Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen.".
Iemand anders zwart maken, maakt mij niet wit.
M.a.w.: Jakob staat daar nog steeds schuldig.
Hij liegt, neemt beet en bedriegt.
3. De laatste uitleg.
Ik moet u zeggen, dit is de meest fascinerende
van de drie.
Jakob mòest dit doen. Niet van zichzelf, niet van
Rebekka, maar van God. Zó gaat het nu eenmaal, anders niet. Eén
Joodse uitlegger geeft dit indirect aan, wanneer daar gezegd wordt:
(opgetekend in Genesis Rabba 65,16):
'Toen Izaäk tot Jakob zei: Kom nader mijn zoon, dat ik u betasten
kan, liep Jakob het water over de schenen en zijn hart smolt als
was. [Hij dreigde te bezwijken en alles te bekennen.] Toen zond God
twee engelen die hem aan beide kanten vasthielden, zodat hij niet
viel.'
Jakob moet het offer van zijn onschuld brengen.
Tot dan toe stond hij te boek als een deftige mens. In h. 25, vers
27 werd hij nog genoemd een 'huiselijk' man: fatsoenlijk betekent
dat eigenlijk; netjes levend.
Hij moet 'schuldig' worden, een zondaar, een bedrieger..
Het is het begin van een lijdensweg: De
gevolgen van zijn zonde zijn groot: Van een huiselijk rustig
leventje wordt hij een vluchteling, een slaaf, en opieuw
vluchteling. Maar zó leidt God Jakob tot hij Israel wordt, zo krijgt
hij .. ja, de zegen.
God breekt Jakob en laat hem lijden.. om hem
zo te laten rijpen tot een mens, naar zijn wil.
't Is een gedurfde uitleg, ik geef het toe.
Maar deze uitleg staat eigenlijk het dichtst bij de bijbeltekst
zelf, waarvan het schokkendste eigenlijk tweeërlei is. Ten eerste,
dat de verteller zwijgt en nergens een moreel oordeel over
het gebeuren geeft. De verteller schetst het als een bijna
onvermijdelijke en noodwendige gang van zaken. En ten tweede:
Nergens meldt de veteller, dat God boos is op Jakob. Neen:
integendeel zelfs: Jakob is nog maar net gevlucht en ligt uitgeput
en aan het eind van zijn Latijn te slapen in Bethel, of hij krijgt
een droom, waarin de band tussen hemel en aarde, tussen God en Jakob
nog eens driebdubbeldik bevestigd wordt. Ja, God herhaalt daar zijn
belofte: Uw God ben ik, uw nageslacht zal hier wonen, Ik ben met
u en zal u behoeden, overal en altijd (Gen 28:13-15).
4. Hierop wou ik dan tenslotte nog even
doormediteren…
Stel dat Jakob het niet zou hebben gedaan, zó
niet, maar ook niet op een andere wijze, geen enkel initiatief
ontplooiend om Izaks zegen voor Ezau te verwerven..
.. zou dan Ezau spontaan zijn
eerstgeboorterecht hebben afgegeven als het er op aan kwam? (omdat
hij het verkocht had)
.. zou dan Izak zijn menselijke, al te
menselijke, voorkeur voor Ezau hebben laten varen en Jakob zijn
zegen hebben gegeven (omdat God dat volgens Rebekka gezegd zou
hebben).
Had Jakob daar dan stilletje op moeten
wachten? Dat is de draai die - in mijn herinnering - vroeger vaak
aan dit verhaal gegeven werd, als het verteld werd.
Jakob en Rebekka hadden moeten wachten tot God
op zijn manier zijn belofte zou hebben waargemaakt.
Dat klinkt inderdaad veel vromer dan
wat Jakob deed, maar ik vraag mij af, of het niet te
vroom klinkt. God werkt ook in de bijbel middellijk, d.w.z.
via het menselijk handelen. Mensen moeten iets doen, m.n. leven…
en al levend voltrekt zich Gods wil aan hen. Dat is daar niet
los van te maken. Gods woord bindt zich aan mensenwoorden, zijn
daden voltrekken zich in wat wij doen. Mirakuleus ingrijpen van
bovenaf, doet Hij - ook in de bijbel al! – eigenlijk maar vrij
zelden.
Welnu: Jakob neemt Izaak beet. Inderdaad. Hij
bedriegt en liegt zich de zegen tegemoet.
Maar Izak was blind, en werkelijk niet alleen
letterlijk… Hij is de vierde zondaar in het verhaal, zeiden
we vorige week…. Hij is blind voor Gods belofte, blind voor (de
toekomst van) zijn jongste zoon. Hij ziet die helemaal niet. hij is
totaal gefixeerd op Ezau.
Hoe breng je zo iemand ertoe om aandacht te
schenken aan z’n verwaarloosde zoon?
Moest Izak niet -zijnsondanks- ertoe gebracht
worden om Jakob te zegenen. En wordt hij hier dan niet in de
'waarheid mis-leid', door bedrog ertoe gebracht om eindelijk
het goede te doen.
"Helpt nu u self, so helpt u God"..
zongen onze voorvaderen en ze kwamen in opstand tegen het wettig
gezag. Ze begingen een overtreding, moreel, juridisch en politiek.
Ze waren strafbaar en werden ook gestraft: Maar religie overstijgt
de moraal, de jurisdictie en de politiek. Als het moet, heft ze die
op.
-Wie zonder zonde is werpe de eerste steen!
- Geef de keizer wat des keizers is, maar Gode
wat Godes is!
Jakob was een fatsoenlijk man. Dat woord dat
daar gebruikt wordt - ik zei het al betekent meer dan 'huiselijk'.
Het betekent ook: oprecht, een-voudig, d.w.z. op één doel gericht.
En wat je verder ook van Jakob kunt zeggen: hij wordt gedreven door
een innerlijke aandrift om dat ene te verkrijgen: de zegen van zijn
vader, de zegen van zijn God. Zijn leven heeft een doel, dat
uitstijgt boven het materiële. Van Ezau kun je dat niet zeggen, van
Izak ook niet…
Eigenlijk geeft alleen Rebekka er blijk van
dat er in het aardse leven hogere dingen op het spel staan. Zij is
ook de enige die ‘God ter sprake brengt’ in heel het gebeuren
Izak zegt …
breng mij een gerecht, opdat ik ete;
dan zal ik u zegenen, eer ik sterf ..
Als Rebekka deze woorden – die ze afgeluisterd
heeft - tegen Jakob herhaalt zegt ze:
Hij zei Breng mij een gerecht, opdat ik ete
en ik zal u vóór mijn dood zegenen
voor het aangezicht des Heren.
Het is een détail, ik geef het toe, maar toch
veelbetekenend: Izak en Ezau: zij spreken beiden over de zegen en
het eerstgeboorterecht alsof dat volledig een zaak is tussen hen:
binnenwerelds zo te zeggen; Alsof zij daar volledig vrij over
beschikken. Izak kan die 'geven' en Ezau kan klagen, dat zij hem
'ontstolen' is.
Rebekka geeft er in haar woorden spontaan
blijk van, dat zij weet dat bij die zegen ook nog een derde
betrokken is: God. Izak was daar blind voor, verblind a.h.w. door
zijn felle voorkeur voor Ezau. Rebekka die ziet scherp en als zij
ziet, handelt zij. Inderdaad: over de rand van het moreel goede,
maar daarmee nog niet buiten het bereik van Gods wil.
Gemeente, ik laat het hierbij.
Het is een verhaal, dat te denken geeft.
Je bent er nog niet zomaar mee klaar. En
misschien is dat wel de bedoeling: dat wij er nog niet klaar mee
zijn, dat we er nog wat verder over denken.. over hoe God zijn
ongekende gang gaat, door goed en kwaad heen: Hoe hij in zijn
voorzienigheid met een kromme stok soms rechte slagen weet te
slaan.. hoe hij uit duisternis licht tevoorschijn brengt, uit dood
leven..
En dat alles, niet los van onze daden en
gedachten, neen: dwars daar doorheen en soms met behulp van, zelf
onze twijfelachtige en bedenkelijke daden!
Een verhaal dat te denken geeft, maar toch ook
juist daarom 'hoopvol'..
amen.
liturgie
-
welkom
-
aanvangslied: gezang 381: 1, 2
-
stil gebed
-
votum & groet
-
lied: gezang 381: 4, 5
-
gebed om ontferming
-
woord ten leven: 1 Petrus 3:8-12
-
lied: gezang 320: 1, 3
-
gebed bij de opening van het Woord
-
Schriftlezing: Genesis 27: 1-19..
-
lied: psalm 14: 1 en 2
-
kinderen naar de nevendienst
-
preek
-
lied: gezang 447: 1, 2 (gelezen vers 3-6 ), 7
-
mededelingen
-
gebeden
-
lied: gezang 466
-
heenzending en zegen
-
"amen.." (gezang 456:3)