Genk, 21 oktober 2007

 

preek over Markus 10:46-52 (Bartimeüs)

synoptische parallelvertelling uit Mattheüs 20:29-34 (twee blinden)

 

 

Gemeente van Christus,

Je kunt je -globaal gesproken- op twee manieren ellendig voe­len, nl.: omdat je er lichamelijk beroerd aan toe bent èn omdat je geestelijk of psychisch erdoor zit. Dat die twee trouwens elkaar beïnvloeden lijkt me wel duidelijk...

In de kerk staat van­ouds het laatste het meest op de voorgrond: de geeste­lijke ellende èn dan voornamelijk toege­spitst op de zonde, de schuld die het menselijk bestaan aan­kleeft en waardoor àlle ellende veroorzaakt wordt..., waarvan de mens zichzelf niet verlossen kàn, waarvan hij verlost moet worden..

 

Over de lichamelijke ellen­de van een mens, over zijn lijfelij­ke/stoffelijke nood (ziekte, armoede) viel in de kerk niet zoveel concreets te horen, behalve dan dat God je zo beproef­de, of: dat 'Hij die slaat, ook wel zal zalven', of: - iets dieper: - lijden brengt je dichter bij de Gekruisigde Christus brengt...

En verder was je - als arme - aangewe­zen op de aalmoe­zen van de rijken, èn later: een verwijzing naar de diako­nie van de kerk om daar je hand op te houden.

 

Of we de kerk van tòen daarom nù hooghartig moeten veroorde­len, weet ik niet. Zulke oordelen achteraf zijn vaak nogal makkelijk: De tijden waren anders, de sociale voorzorg werd anders beleefd, de familiale betrokkenheid zorg­de voor een ander soort vangnet en het begrip 'sociale gerech­tig­heid' bestond gewoonweg nog niet... Het leven werd niet in 'structuren' geleefd, daarom was er weinig 'globale aanpak' van eender wat in het leven.

En: of wij het in onze tijd trouwens zoveel beter doen, valt nog te bezien: Er zijn wel veel structuren en er worden wel veel systematische en diepgravende studies geschreven, maar of de mens in nood daar nou werkelijk door opgevangen wordt, mee geholpen is, dat is nog een heel andere zaak.

Ik denk wel eens, dat het vroeger (uitgenomen 2de helft 19de eeuw, met de schrijnende onrechtvaardigheid tijdens de industrialisatie) toch 'menselijker' aan toe ging dan nu.

 

Afin: in het evange­lie komen beide soorten van ellende naast elkaar voor (of ineengeschoven) en Jezus verlost uit beide.

Ja, sterker nog: Als je zou gaan tellen, dan zijn de verha­len over 'uitwen­di­ge' hulp talrijker dan die om­trent de 'inner­lijke ziel­zorg'. Er staan meer genezingen in het evangelie dan zonden­verge­vingen en zowel de tora als het evangelie hebben opvallende veel aandacht voor sociale gerechtigheid. Toch wel een opvallend verschijnsel.

 

Het heeft misschien te maken met het verschil tussen 'het koninkrijk Gods' en de 'kerk' ??.

De kerk is het koninkrijk niet: het koninkrijk Gods... rond Jezus was het er even, totaal.

 

Daarna... is er weer die spanning van ‘alreeds’ en het 'nog niet'...  We leven dan weer in de aanvoegende wijs: uw koninkrijk kome... een verlangende, biddende houding, in zekere zin een futurum, een toekomende tijd!... Wij verwachten 'de eeuw die komt'.

 

'Kyrie eleison' roepen wij in de tussentijd: ontferm u Heer. Wij bidden het vanaf de kerkban­ken, vanuit de binnen­ka­mer des­noods, maar niet meer luidop op straat... zoals ten tijde van Jezus wel gebeurde, zoals in onze Schrift­lezing.

 

Jezus trekt daar als een koning over straat. De weg van Jeri­cho naar Jeruzalem, waar hij straks – eventjes – koninklijk zal worden onthaald...  een grote schare trekt met hem mee. De sfeer is die van een overwinnaar, die komt om bezit te nemen van zijn ko­ninkrijk. De weg is dan ook helemaal voor Hem zo lijkt het. Straks zal men hem zelfs voor hem plaveien met palmtakken en klederen.

 

Toch moet hij -merk­waar­dig genoeg- die weg met iemand de­len, met Bartimeus, een blinde bede­laar. Hij 'zit aan de weg'. Op die plek heeft hij een verworven recht: Hij zit er dagelijks en schar­relt zijn kostje bij elkaar door luidkeels te roepen. En als hij de toeloop en drukte hoort en begrijpt dat Jezus van Na­zareth langskomt, dan wijzigt hij prompt zijn dagelijk­se li­turgie. Luidkeels roept hij over straat: Kyrie eleison.

 

Heer, ontferm u... Ja hij voegt nog een element toe: Hij spreekt Jezus aan met een prachtige titel: 'Zoon van David' = konings­zoon = koning = messi­as.

Het is een belijde­nis min­stens zo goed als die van Petrus.

 

Jezus' volgelingen vinden dit ongepast, net zoals in het begin van ditzelfde hoofdstuk toen de kinderen naar Jezus werden gebracht. Dat hoort niet: men moet Jezus niet lastig vallen en zeker niet zo over straat roepen. De blinde zou beter zwijgen. En men zegt hem dat ook: Hou je mond, man!

Maar, zoals het hoort bij een echt smeek­gebed: Als de nood hoog is en de redding, de Redder, nabij, dan moet je volhar­den. Haast litur­gisch wordt de roep her­haald, luider en ster­ker: Zoon van David... ontferm u over mij.

 

En het werkt: Jezus hoort hem, staat stil op zijn konink­lijke weg en roept de blinde...

En - opvallend détail enkel in Markus - als een blad aan de boom zijn de vol­gelingen ? mee-lopers! van opinie veranderd. Nu Jézus hem roept veranderen ze van bestraf­fers in vrien­den:

Hou je mond! wordt Houd moed!, ... Sta op, Hij roept u.

 

En dit woord is Bartimeus genoeg. Onstuimig staat hij op, hij gooit zijn mantel (met bedelzak) af en laat die liggen ter plaatse waar zij vallen... Bijna als symbool: Dit leven heeft afgedaan.

En bij Jezus gekomen, wordt hem gevraagd: Wat wilt gij dat ik doen zal?... Rabboeni (enkel Markus) = dezelfde titel die ook Maria Magdalena gebruikt als zij Jezus, de verrezen heer ontmoet: Dat ik zien­de worde!

Ga heen, uw geloof heeft u behouden! (enkel Markus) En terstond werd hij ziende en volgde Hem op de weg...

 

Gemeente, zoals bij zoveel wonderverhalen in het evangelie trof mij weer de zakelijkheid van Jezus' handelwijze. De be­knoptheid ook van zo'n vertelling. Jezus is hier simpelweg de KONING, die iedere omhaal van woorden kan vermijden en zijn wil oplegt met een enkel gebaar. Hier, op straat, is Hij de overwinnaar, de grote Koning, die omstuwt door een mensenmassa bezit neemt van zijn Rijk; die met een enkel handgebaar of woord aan de 'overste dezer wereld', de duivel en zijn trawan­ten van ziekte, ellende honger en dood.. zijn 'vaten ontrooft', wan­neer hij ze tegen komt op zijn weg.

 

En de discipelen die hem omringen moeten er nog even aan wennen, De 'man en vrouw van de straat' horen bij zijn Ko­ninkrijk. Zij horen bij zijn gezelschap.

Jezus optreden is niet 'intiem - huiselijk', maar publiek en het zijn ook 'publieke figuren' die zijn aandacht krijgen en die hem volgen mogen. Bedelaars horend bij de publieke weg. Tolle­naars: publicani, zo noemde men ze toen en: publieke vrou­wen...

 

Temidden van hen is Jezus in zijn element is. Op straat is hij 'thuis' Hier is hij de Da­vids­zoon de Messias, van wie immers geschreven staat:

Hij zal de arme redden, die om hulp roept,

de ellendige, en wie geen helper heeft,

hij zal zich ont­fermen over de geringe en arme...

(ps 72)

 

tussenzang: ps 72: 4 en 6

 

Gemeente, tenslotte nog een iets andere toepassing:

In dit verhaal kunnen wij op twee manieren onszelf tegen­komen, onszelf herkennen. Ik wil dit nog kort met u doornemen.

Daar is in de eerste plaats de schare, die Jezus volgt. Afin, dat ligt nogal voor de hand, dat wij ons daarin herkennen kunnen: volgelingen van Jezus, willen wij immers ook zijn. Wij gaan mee met Hem, wij luisteren naar Zijn stem, we horen op wat Hij zegt, we zien wat Hij gedaan heeft en nog doet...

 

Dat is goed. Jezus houdt ook van die 'schare' van volgelingen, die Hem volgen waar Hij ook gaat. Hij is voor hen als een 'herder', die ze leiden wil. Met inner­lijke ontferming is Hij over hen bewogen, zo staat er geregeld in de evangeliën ver­meld.

Maar daar is één gevaar, dat die trouwe volgelingen aankleeft. En geregeld zien wij dat in het evangelie ook gebeuren. Zij verstaan Jezus niet goed. Zij begrijpen hem soms totaal ver­keerd. Zelfs de vooraanstaanden in de schare volgelingen, de leerjonge­ren van Jezus... vallen geregeld aan dit misverstaan ten prooi.

 

Als de kinderen, toen sociaal totaal niet meetellende wezen­tjes, die eerst maar eens volwassen moesten worden voor ze wat te zeggen hadden, tot Jezus gebracht worden... zijn het de volgelingen van Jezus die ze afhouden.

Als het de blinde bede­laar is, dan is het opnieuw deze schare die hem beveelt te zwij­gen.

Zij vinden dat het niet past bij Jezus, onbelangrijke kinder­tjes en blinde bedelaars. En zie, zo vergissen zij zich enorm in wie Jezus is, zo worden ze van een volgzame schare tot hinder­lijke sta-in-de-weg voor de koning en zijn rijksgenoten.

 

Zìjn weg, zijn opgang naar Jeruzalem verloopt ànders dan zijn volgelingen vaak meenden. Jezus kent andere halteplaatsen en aandachtspunten dan zij. Wat zij als 'belemmering' / obstakel beschouwen, hoort voor hèm bij de weg: kinderen zegenen, een blinde bede­laar op de been helpen, lìjden...

 

Hierin zit een waarschuwing aan ons adres:

Wij zijn -zij het een kleine- schare van Jezus volgelingen. En er zijn er die meer op een afstand volgen, er zijn die voor­aan­zitten, er zijn er zelfs, die voorgaan.

 

En wij allen krijgen uit dit verhaal het evangelie te horen als een waarschuwing: Denk niet te snel dat je het weet, wie er wel en niet bij Jezus thuisho­ren: Baken de grenzen van zijn Rijk niet te spoedig af: Voor je het weet, wil je het beter weten dan God, ben je betwete­rig bezig om je 'geliefde Heer' tegen te werken op de weg naar Zijn koninkrijk. En hoe meer vooraanzittend, vooraan­staand onze positie is in de schare van Jezus' volgelingen, hoe meer deze waarschuwing ons ter harte dient te gaan. Laten wij voortdurende toetsen of de weg die wij gáán wel spoort met de weg waarop Jezus ging, en gaat...

 

Dat is de eerste identificatiemogelijkheid. Een serieuze waar­schuwing tegen uit-sluitende betweterij, waarmee wij Jezus 'weg blokkeren'.

 

Het verhaal biedt echter ook nog een tweede identificatiemoge­lijheid: De blinde bedelaar, Bartimeus, de ellendige. (of een nameloze zelfs). En het kan goed zijn, dat wij vandaag nog rustig meelopend in de schare, morgen tot blinde bedelaars zijn gewor­den. Hoe vaak lezen we ook niet in het evangelie, dat vanuit de schare van volgelin­gen iemand met zijn ellende, zijn nood, tot Jezus komt, voor hem neervalt en roept: Kyrie eleison, Heer ontferm u over mij.

 

Als wij zo dit verhaal inkomen, dan klinkt alles weer anders, dan zijn de rollen ver­wisseld: Dan zijn wij niet meer die volge­ling, die het zo goed weet, die precies kan vertellen wie er wel en niet in het koninkrijk des HEREN thuis hoort, hoe Jezus wel of niet is, wat wel of niet passend is...  Neen dan staan wij plots in een existentiële relatie tot deze Jezus, dan is die hele schare volgelingen weg, dan staan wij als enkeling met onze eigen nood tegenover de Heer en dan beseffen wij dat ook wìj aangewezen zijn op de ontferming van deze Zoon van David, die het hulpgeschrei hoort en die de arme redden zal, die om hulpt roept, de ellendige en wie geen hel­per heeft.

 

Dan zijn wij in de positie van Bartimeus en roepen tot God, wat de schare van volgelingen daarvan verder denkt, dat raakt ons niet meer: Wij zien enkel de HEER, en van Hem ver­wachten wij onze hulp.. van geen ander.  Wir sind Bettler, zei Luther, aan het eind van zijn rijkgevul­de en zeer produktieve leven: wij zijn bedelaars, en dat is waar. Alle uiterlijk vertoon en zelfgevoel is dan weg.

 

Wij zijn afhankelijk van Gods genade,

wachtend op Zijn ontfer­ming.

 

Deze geschiedenis verkondigt ons, dat Davids zoon (meer dan Davids zoon) zich laat stil zetten als hij een kyrie eleison hoort, en dat hij ver­lost uit de ellende (bevrijdt, redt), welke die ellende ook zij, zodat wij kunnen opstaan en onze bedelaarsmantel achterlaten (oude kleren) om op weg te gaan – begaanbare weg, want – achter Hem aan naar Jeruzalem.

Uw geloof, zegt Markus, heeft u deze redding nabijgebracht. Dat is: dat gij daarop hebt vertrouwd, in Hem uw vertrouwen hebt gesteld.

 

amen.

            liturgie

 

 

-           gezang 401: vers 1... Aanleren (zonder orgel).

-           stil gebed/votum & groet

-           lied: psalm 121: 1

-           gebed om ontferming

-           lied: psalm 121: 2 en 3

-           woord ten leven: Mattheus 22: 34-40 (het grote gebod)

-           lied: psalm 121: 4

 

-           gebed bij de opening van het Woord

-           Schriftlezing: Mattheus 20:29-34/Markus 10:44-52

-           lied: psalm 72: 1 en 2

-           preek (tussenzang psalm 72: 4 en 6)

-           gezang 444

 

-           geloofsbelijdenis

-           dankgebed en voorbeden

-           collecten: kerk en diakonie

 

-           slotlied: gezang 437

-           heenzending en zegen

-           'amen'