preek over 1
Kor 13:1-3
Genk, 28 januari
2007
“maar had
de liefde niet...”
Gemeente,
Het is me nogal
wat wat de apostel Paulus durft te zeggen in dit hoofdstuk.
Als je een beetje op je laat inwerken, wat de draagwijdte is
van zijn woorden, dan gaat het je duizelen. De toonhoogte die
hij daar bereikt, daar kunnen wij niet zomaar bij, laat staan
dat wij dan nog zuiver kunnen zingen..
Grammaticaal
is het echter heel simpel, eenvoudig.
De basisstelling
van de apostel is: een leven kent alleen zin en waarde, inzoverre
het de liefde kent.
En – omgekeerd – een leven (hoe gevuld ook)
heeft geen waarde, als het geen liefde kent.
Dit is inderdaad
– grammatica-logisch gezien – een simpele uitspraak.
Met je verstand
kun je de inhoud van deze stelling ook heel makkelijk vatten.
Maar zoals wel vaker zegt dat niets over de existentiële moeilijkheid
die de concrete uitwerking van zo’n - op zich - eenvoudige stelling
oproept.
Juìst omdat
het zo absoluut geformuleerd wordt, zo enkel-voudig is, is het
zo ongelooflijk verstrekkend, want op de regel “Zonder liefde
is een leven zinloos” is volgens Paulus géén uitzondering.
Al het andere
doet er ècht niet toe. Om het even of het iets groots of iets
gerings is: zonder de liefde is het allemaal van geen belang,
absoluut secundair.
Drie concrete
voorbeelden geeft de apostel.
En drie keer
worden ons mensen voor ogen gesteld, tegen wie wij normaliter
enorm zouden opzien, op wie wij geen kritiek zouden durven hebben...
, mensen op eenzame hoogte.
En drie keer
doet de apostel hetzelfde. En het is ongelofelijk: Deze hoogstaande
mensen, mannen en vrouwen... worden door hem één voor één ten
val gebracht... Met telkens hetzelfde: subversieve zinnetje:
“maar had de liefde niet”...
Door dat ene
zinnetje worden zij die alles schenen te zijn tot
niets herleid... Wij wandelen even met Paulus mee:
I.
1
Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen
sprak...
Waarover? Over
alles natuurlijk dat voor mij heilig en belangrijk is in het
leven. Tot wie? Tot allen aan wie ik deze dingen zou willen
overdragen...
En ik spreek
over de liefde, de oorlog, over man en vrouw, over God en gebod,
over heden en verleden, over toekomst, over leven en dood...
En ik spreek daarover ware woorden, en ik verkondig diepe en
hemelse inzichten met een welsprekendheid, die zelfs Johannes
Chrysostomus zou doen verbleken en de woorden komen er zo vanzelfsprekend
uit dat de spreekwoordelijke taalvaardige Brugman er jaloers
op zou worden...
En mijn ijver
was oprecht en mijn overtuigingen ècht de moeite waard..
... maar
had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende
cimbaal.
Klinkklank zou het zijn: leeg, nìets.
Dat slaat in
als een vernietigende bliksem. Ook onze meest ware woorden worden
onzuiver, als ze zonder liefde gesproken worden, als het
hart er niet bij is.
Dat ìs dus mogelijk,
dat het woord ons mensen gegeven ter wille van de communicatie
met onze medemensen, ontaardt in loos gebabbel en leeg gepraat,
omdat het van de liefde voor die medemens is komen los te staan,
rondom zichzelf is gaan draaien, narcistisch is geworden.
Heel mijn preek
komt door deze zin onder hoogspanning te staan... Is er liefde
in voor u, dan kan het waardevol zijn. Ontbreekt die bij mij...
wat ik zeg is niets waard...
II.
We gaan verder:
2
Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle mysteriën
en alles, wat te weten is, wist,...
Dieper dan het
gesproken woord gaat het kennen, het bevroeden van de geheimen
van deze en de andere wereld..., de religieuze toewijding, het
verzinken in de goddelijke mysteriën..
Hoeveel bewondering,
ja ontzag, hebben wij voor mensen, die op deze terreinen thuis
zijn, die bronnen van kennis en wijsheid bezitten... Of het
nu om gewone wetenschappers gaat, geleerden of om mensenkenners,
Godgeleerden of mystici...
Ja, stel je
voor, dat ik die goddelijke kennis bezat, dat ik zou weten,
waarom ìk déze en een ander dìe weg moet gaan, dat ik hier in
deze wereld al zou kunnen doorgronden waarheen de duistere wegen
van de onoorgrondelijke God ons leiden. Zou dat niet het geweldig
zijn?
Maar weer volgt
dat kleine zinnetje: maar had de liefde niet, ik ware niets...
Kennis, weten,
waarheid zonder liefde is niets: het is geen kennis,
het is geen weten, het is ook de waarheid niet:
Dat is goed
om weten: Waarheid en liefde, kennis en liefde
horen dus bij elkaar: Waarheid in haat uitgesproken is geen
waardevolle waarheid en: kennis ijskoud toegepast is niets waard
En nu heb ik
één klein tussenzinnetje overgeslagen:
En al had
ik het geloof, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde
niet, ik ware niets.
Wat kan groter
zijn dan dit (zeker voor protestantse gelovigen, die alles op
de noemer van het ‘geloof alleen’ hebben gezet): volkomen geloof,
volkomen vertrouwen, volkomen zekerheid hebben, dat ik bij God
ben, en God bij mij in alle zorgen en noden, vreugden en uitdagingen
van het leven... En dat geloof zou nog werken ook: je kunt er
bergen mee verzetten, wonderen doen, letterlijk en figuurlijk..
Dat is het toch
wel helemaal!
Voor zulk een
geloof: we zouden er veel voor over hebben!
Met zulk een
geloof, je zou ermee durven sterven...En nu slaat ook hier diezelfde
bliksem in, het ‘maar had de liefde niet’..
Wat is dat voor
een raadselachtige zaak: een mens die al het geloof heeft dat
er te hebben valt en die toch niet liefheeft, die God niet liefheeft,
die zijn naaste niet liefheeft ?
Kan dat eigenlijk
wel? Is dat geen innerlijke tegenstrijdigheid:
Een geloof in
God hebben en dan toch in laatste instantie ‘koud’ zijn, zichzelf
zoeken.
Een geloof,
dat eigengerechtigheid nastreeft, religie als zelfbevrediging....
een geloof dat gelooft niet terwille van God, maar terwille
van zichzelf..
III.
En nu is er
geen houden meer aan bij die vreemde apostel: Naast het woord
en het geloof zonder God, zonder liefde, schaart zich nu in
de derde plaats de daad die zonder liefde is; Nochtans lijkt
het ook hier te gaan om een werk dat op het eerste gezicht met
de liefde identiek is:
3
Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde,
d.w.z. Al zou
ik mijzelf alles zou ontzeggen en offers brengen zoals alleen
de zichzelf niet zoekende liefde dat kan..., ja
Al ware het,
dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand
d.w.z. Al zou
ik zelfs met de dood mijn ernst en mijn vroomheid bezegelen,
een martelaar worden voor de goede zaak..., voor Gods zaak...
maar had de liefde niet, het baatte mij niets...
Wie begrijpt
dat nog?
Of moet ik zeggen:
wie begrijpt dat eigenlijk niet?
Want zoals ik
in het begin zei: eigenlijk is het heel simpel, wat de apostel
Paulus zegt: een-voudig... We begrijpen het - helaas - maar
al te goed.
Liefde is het criterium... en dan liefde niet als een
emotie, maar als een authentieke gerichtheid op het
welzijn van de ander met wie je in woorden/daden verbonden
bent.
Diep in ons hart weten wij, dat dat kan: dat al
onze edelste woorden, daden en gedachten vergald kunnen worden
door bij-gedachten, neven-oogmerken. Wie weet niet
van de dubbelheid van menselijke daden en motieven: ‘t zij hoog,
‘t zij laag, ‘t zij goed, ‘t zij kwaad.
Hoeveel hoogmoed kan
er niet zitten in nederigheid, hoeveel zelfhandhaving in zelfovergave...
De kerkvaders,
die goede psychologen avant la lettre waren, hebben het al gezegd:
De grootste deugden van de mens zijn vaak niet anders dan
blinkend opgepoetste on-deugden.
(Augustinus?)
Zondaar is de
mens, niet enkel in zijn opvallend slechte daden, maar ook in
zijn goede werken... Dàt is één van de onthutsende ontdekking
van Luther geweest, die hem tot in de angst der hel heeft benauwd...
En Luther heeft
dat geleerd van de apostel Paulus. Want hij, de vrome farizeeër,
die in zijn ijver om het goede te doen, christenen achtervolgde
en in de dood dreef... Hij kent zichzelf!
Niet voor niets
spreekt hij in de eerste persoon ! Spreekt hij dus ook over
zichzelf... En wie zichzelf goed kent, kent de mensen...
Scherprechter
- scheermes van Occam
-
in dit alles is dus dat kleine zinnetje ‘maar had de liefde
nìet...’ Zonder de liefde
(dus de echte
positieve gerichtheid op de ander, de adressant)
is het leven
-
hoe glanzend gevuld
met woorden, kennis, geloof en goede werken
- nìets.
Maar we moeten
voort... de apostel gaat ook verder. Hij blijft bij deze ontmaskering
niet staan.
Dit is eigenlijk
nog gewoon
de slotconclusie van hoofdstuk
12 (vorige week!): zonder de liefde is de hoogste gave in de
gemeente niets… (tot welzijn van allen) . Nu
wil hij voort, naar de positieve kant van de zaak…
het omgekeerde: .
Zonder de liefde
is alles nìets. MAAR: Mèt de liefde is niets alles! Alles hangt
van de liefde af. Het hele menselijke bestaan staat of valt
met de aanwezigheid van de liefde.
Dat is waar
Paulus ons wil hebben: Mèt de liefde is àlles... Door
de liefde is alles. Liefde heeft zijnskracht,
baart leven.
Ze overbrugt
tegenstellingen, verbindt tegengestelden, maakt leven mogelijk:
letterlijk en figuurlijk.
Paulus legt
in dit hoofdstuk de liefde als fundament onder het hele menselijk
bestaan. Liefde is de grond die alles draagt, beslissend voor
het gehalte/kwaliteit van het menselijk doen en laten:
Is er geen liefde, dan is het
grootste niets...Is er
liefde, dan is het kleinste geweldig... Ja
denk daar ook maar eens even over na.
Deze Liefde
is van goddelijke origine. Paulus noemt haar de eerste vrucht
van Gods GEEST, de band der volmaaktheid. Johannes zijn collega
gaat nog verder: Het is Gòd zèlf: GOD ÌS LIEFDE.
Wij ‘hebben’
de liefde dan ook niet zozeer, als een deugd, of een capaciteit,
waarover wij kunnen beschikken, neen veeleer worden wij door
háár gedragen. Wanneer zij ons wordt gegeven, werkt zij door
ons... Liefde is een genade-gave.
Het is ermee
als met het leven. Het ‘leven’ ‘hebben’ wij ook niet. We krijgen
het. Zo ook de liefde. Het is een element van het leven, waarin
wij – godzijdank – mogen delen…
Hoe gaat dat
dan in de
praktijk? Concreet. Tsja: Paulus spant zich in de rest van het hoofdstuk
enorm in om dat in woorden, die voornamelijk wèrk-woorden zijn
(sic!) te vatten.
Wij kunnen onze
vragen hebben bij de haalbaarheid van alles wat daar staat...
En terecht: zulke lief-hebbers zijn wij van nature niet... Deze
kritiek slaat dus vooral op onszelf terug en stelt ons eerder
in beschuldiging, dan dat het Paulus visioen onderuit haalt.
En toch is het
ook niet slechts een droom, wishful thinking. Neen het is werkelijker
dan dat. Paulus heeft een concrete werkelijkheid op het oog
en ook voor ogen gehad.
Het is reëel
wat hier staat. De liefde die Paulus beschrijft heeft nl. de
trekken van Christus. Zijn naam kun je ook invullen, overal
waar vanaf vers 4 ‘liefde’ staat.
En die liefde
is aan ons gegeven… om door te geven. En dat is het wel het
mooiste aan goddelijke gaven: Die vermenigvuldigen zich als
je ze deelt.
amen.
liturgie
-
welkom
-
aanvangslied: gezang 381: 1, 2 en 3
-
stil gebed
-
votum & groet
inleiding...
-
lied: gezang 381: 4 en 5
-
gebed om ontferming
-
psalm 103, 1
-
Levenswoord Galaten 5: 1, 13-14, 22
-
lied: psalm 103: 3
-
gebed bij de opening van het Woord
-
Schriftlezing: 1 Korinthiërs 13
-
lied: psalm 103: 4 en 5
-
preek
-
lied: psalm 103: 9
-
gebeden
-
collecten
-
slotlied: gezang 481: 1 en 4
-
heenzending en zegen
-
“amen..” (gezang 456:3)