De
opstanding der doden en het huidige leven
preek
over 1Korinthe 15: 35-58
Genk, 29
april 2007
Paastijd
-
aanvangslied: gezang 372: 1, 2, 3 (melodie = 239)
-
stil gebed
-
votum & groet
-
lied: gezang 372: 4 en 5
-
aanvangsgebed
-
lied: psalm 73: 9 en 10
-
gebed bij de opening van het Woord
-
Schriftlezing: 1 Korinthe 15
-
lied: gezang 78: 1, 2 en 3
Gemeente,
De
basisstelling van Paulus in h. 15 is duidelijk… Geloven
in de opstanding van Christus is
essentieel….
Paulus formuleert het negatief: indien Christus nìet is
opgewekt uit de doden, dan zijn wij ‘de
beklagenswaardigste van alle mensen’. Niet alleen omdat
we ons dan met een dode mus hebben laten blijmaken, maar
vooral omdat dan – volgens Paulus – de Prediker gelijk
heeft: dan is alles ‘ijdel’, lucht en leegte… najagen
van wind… tevergeefs.
De dood
is dan de grote nivelleerder. Hij maait met zijn zeis
alle zin en doel en vervulling af… groot of klein, rijk
of arm, recht of slecht.. het maakt niet uit.
Sommige
mensen ontlenen aan deze gedachte nog een soort grimmige
troost, maar Paulus vindt dat blijkbaar – samen met de
meeste mensen – een tamelijk ondraaglijke gedachte.
20 Maar nu,
roept Paulus vol vreugde uit,
Christus is opgewekt uit de doden, als
eersteling van hen, die ontslapen zijn. 21 Want,
dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding
der doden door een mens.
Dat is
voor Paulus meteen hèt teken dat de vergeefsheid
overwonnen is…
Dat
gezegd zijnde, dringt de volgende vraag zich op: Hoe zit
dat dan.. met die opstanding der doden ? Dat kàn toch
helemaal niet ! We zien toch voor ons, dat de dood
afbraak betekent. Dat een mens, ook de gelovige mens
vergankelijk is. Tot stof vergaat... weg is.
Hoezo:
opstanding der doden ? Welk lichaam dan ? Hoe moet ik
mij dat voorstellen ?
Geen
gemakkelijke vraag, ook niet voor de apostel. Hij
antwoordt met een complexe redenering... Ik volsta met
enkele krachtlijnen hieruit naar voren te halen.
Het
eerste dat mij opvalt is, dat Paulus onmiddellijk in
beelden begint te spreken, als die vraag aan de orde
komt. Net zoals wij kan hij niet over de rand van de
dood kijken..
Niemand
kan dat: Daarom valt over het ‘hoe’ van de opstanding
alleen maar in beeldspraak iets te zeggen.
‘Alleen
maar’ zei ik. Maar eigenlijk is dat niet zo vreemd.
Beeldloze letterlijk beschrijvende taal schiet namelijk
sowieso tekort als het om meer dan oppervlakkige dingen
gaat.
Boodschappen, eenvoudige zakelijke mededelingen… voilà
dat lukt nog wel.
Maar een
ervaring meedelen… of uitdrukken wat iemand voor je
betekent daar schiet de taal al gauw tekort (of wordt
abstract… of beschrijft de onuitspreekbaarheid: “daar
zijn geen woorden voor”.. “ik kan niet zeggen wat er
door me heen ging”..
Wil je
dan toch iets zeggen: al gauw je toevlucht nemen tot
metaforen... , een gedicht, een lied… een beeld....
kortom: verwijzende taal.
En
wat geldt tussen mensen als het over iets meer dan de
buitenkant van het leven gaat, dat geldt in het kwadraat
voor onze relatie met God, waar het over de diepste
dingen van het leven gaat, over de dood, de schuld, het
leven. Dan is het een en al beeldspraak:
HEER is mijn
herder, zingen wij dan,
mij ontbreekt niets...
Hij voert mij aan grazige
weiden.
Beeldspraak... maar niet onzinnig, integendeel: zeer
betekenisrijk, zinvol, zingevend.
En als
het dan over de opstanding grijpt Paulus naar het beeld
van het het zaad dat in de aarde valt,
sterft
en zó - en alleen zo tot leven kan komen.. vrucht kan
dragen. Zo moeten we ons ongeveer de opstanding
voorstellen. Per analogie met het stervende en juist zo
ontkiemende zaad.
Als ik
dat beeld dan iets verder probeer uit te leggen, zonder
de beeldspraak te verlaten, dan zegt dit beeld twee
dingen:
1. Wij
zijn niet onsterfelijk in die zin, dat we de dood kunnen
omzeilen en ons aardse leven in overtreffende trap
gewoon kunnen voortzetten na dit leven. Het eeuwig
leven, gewoon, als meer van hetzelfde. Neen: er moet
gestorven worden. Dit aardse leven moet beëindigd
worden...
Dit
menselijk bestaan moet vergaan. Het ìs vergankelijk en
het blijft dat ook, ook in de ogen van de gelovige, ook
zijn eigen bestaan.
...Maar
dit einde is niet absoluut. Door het einde heen is er
toch ook weer een nieuw begin. het zaad dat in de aarde
valt en daar ‘sterft’ luidt een nieuw ‘leven’ in.
En dat
nieuwe dat dan komt houdt wel degelijk verband met het
oude dat beëindigd is. De plant die uit het zaad groeit,
ìs dezelfde plant die het zaad heeft gezet..
wel
dezelfde plant, maar niet de
zelfde
plant.
Dat is
het eerste wat het beeld van de zaad en de plant die
daaruit groeit ons vertelt..
2. Als ik
dit nu iets anders zeg, zijn we bij het hoofdpunt van
Paulus:
Er is -
volgens Paulus – zowel geen vanzelfsprekende
continuïteit tussen het aardse leven en het hemelse
bestaan, als ook – andere kant - geen absolute
discontinuïteit.
Het
eerste onderstreept hij het sterkst...heel nadrukkelijk
in vers 50..
Vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet
beërven...
Dat
betekent: De mens, zo, zoals hij is en op aarde
functioneert, krijgt het leven met God niet zo zoals je
een erfenis krijgt, automatisch. Neen: Het eeuwig leven
hoort niet van nature bij de mens. Het is hem
vreemd.
Deel
eraan krijgen kan alleen maar als het hem op één of
andere manier vanuit een andere werkelijkheid wordt
toegeworpen.
M.a.w.:
het is en blijft een absoluut wonder, dat wij van
opstanding spreken kunnen. Het is nimmer een
vanzelfsprekende en natuurlijke zaak.
Natuur,
vlees en bloed, fysis, is daar eeuwigheid in ?
Zit daar duur in... Ja, in het algemeen: 'de natuur' zet
zich voort, blijft bestaan, de soort, de genen, maar in
het bijzonder (particulier, persoonlijk) voel je het
vergaan, aflopen... Dan is het altijd groeien, bloeien
en vergaan..
Blijkbaar
heeft ook Paulus dat bijzonder scherp waargenomen en
ervaren: Het natuurlijke leven: daarin wordt
gezaaid in vergankelijkheid. Zonder meer.
Daar is
als troost wel de voortgang der geslachten: maar
ik ben het niet zelf die in mijn kind eeuwigheid
verwerf. Het zijn slechts een deel van mijn genen en
verder is het de soort (het menselijk geslacht, genus
humanum) die zo overleeft, doorleeft.
Daarom:
vlees en bloed kunnen het koninkrijk Gods niet beërven.
De mens, zo zoals hij is, dus niet. Wat vergankelijk is
vergaat krachtens zijn wezen en zal dus het
onvergankelijke niet beërven.
Vandaaruit redenerend stuit de mens dus op een grens,
nl. op zijn eigen dood. En van hem uit gezien is die
grens de laatste grens. Hij kan er niet overheen, niet
omheen, niet doorheen... Hoe hij zich ook wendt en
keert: sterven is het laatste woord.
Daarom:
er is geen continuïteit tussen het aardse leven
en het eeuwig bestaan.
Maar -
godzijdank - het tegenovergestelde is óók niet waar. Er
is nl. ook geen absolute
discontinuïteit tussen het aardse leven en het
eeuwig leven, tussen het natuurlijke zijn en het
onsterfelijk wezen. Maar dit is een
geheimenis.
een Mysterie, zegt Paulus letterlijk. Hierover
redeneren, is eigenlijk onmogelijk.
Twee
dingen onthult Paulus omtrent dit mysterie:
Wij
worden veranderd...
In een
ondeelbaar ogenblik zal dit onbegrijpelijke
plaatsvinden: Een bazuin schalt, het oordeel is daar en
van het ene op het andere moment is de vergankelijkheid
ongedaan gemaakt, is de sterfelijkheid opgeheven, is de
dood weg...
Onvoorstelbaar: Alles anders, alles nieuw, alles heel,
alles levend.
Niet
alleen maar een vage zielerest, of een opgaan in de
oceaan van ‘het oerleven’ neen: wìj zegt Paulus
opnieuw... wìj zullen veranderd worden, opgewekt.
Wij, dìt
vergankelijke, dìt sterfelijke..: onvergankelijk,
onsterfelijk.
En daaris
ook ons lichaam weer, maar ook dat anders... weer zo’n
typisch woord: een geestelijk lichaam... paradoxaal...
maar het kan niet anders, en het moet: Wat is een
mens zonder een lichaam ? een lichaam, dat tegelijk
geest is: een geestelijke lichaam. En dat lichaam
zullen opnieuw wij zelf zijn.
Paradoxaler kan het niet. Of moet ik zeggen:
tegenstrijdiger kan het niet.
Zo in
onderlinge tegenspraak dat ze niets meer zeggen... ??
dat ze
zinloos, leeg zijn... ??? Veel mensen zeggen dat. Je
kunt je er ook haast niets meer bij voorstellen..
Een
geestelijk lichaam... een
absolute verandering,
die toch niet absoluut is, of:
discontinue
continuïteit ??
Onzin ?
Neen...,
het is de taal die strukbreekt op het geheimenis,
het
verstand dat struikelt over zijn eigen rede.
Monnik… in de hemel is geweest… stamelt:
totaliter aliter…
Hoe komt
Paulus er dan toe om toch iets meer te zeggen,
paradoxen. Niet omdat hij een filosoof is op zoek naar
de grenzen van de taal. Of moeilijk of geleerd wil doen.
Neen hij
spreekt vanuit een ervaren realiteit: De levende Heer ..
Jezus
Christus is voor hem het
prototype van die
mysterieuze verbinding van vergankelijkheid en
onvergankelijkheid, van sterfelijkheid en
onsterfelijkheid, van dood en leven: de eersteling die
ons is voorgegaan, opdat wij zouden volgen.
Hij
immers is gestorven...
Paulus weet het zeker, niet schijn-gestorven, neen: ècht
gestorven.. en begraven. Fini was het met hem,
afgelopen..: Vlees en bloed zal
het Koninkrijk Gods niet beërven.
Maar zie,
zo is Paulus verteld: déze Jezus is opgewekt ten derden
dage. Hij lééft. En Paulus heeft het ontkend, bestreden
zelfs... kan niet, leugen !
Tot hij
op weg naar Damascus door deze Jezus in z'n nekvel
gegrepen werd... 'aan hem verschenen, ten laatste, als
aan een ontijdig geborene'.
Deze
gestorvene is dus niet dood. Dat was voor Paulus de enig
mogelijke conclusie, ookal kon ze niet logisch getrokken
worden.
Als er
één is doorgegaan... dan is alles anders voortaan.
.
En met
Paulus willen ook wij ervanuit gaan, dat ook ons leven,
en onze dood onder Christus bevoegheid vallen.... Dat
ze voor ons dus “ergens” ook gelden, die rare
paradoxen... dat de absolute breuk die de dood is, toch
niet absoluut is.
Dat er
een einde van alles toch ook nog een nieuw begin
inhoudt.
Daarom
gemeente, en dat is dan ook het laatste wat ik zeg ..
en wat Paulus zegt: Daarom heeft de Prediker tòch
geen gelijk, als hij zegt dat alles maar ‘lucht en
leegte’ is, dat het ‘allemaal’ niet uitmaakt.. Dat de
dood toch alles nivelleert en ontledigt... Dat als ons
gedoe op aarde maar zinloos gezwoeg en ijdel getob is..
Neen,
zegt Paulus.... Dat is dus niet waar, want Christus is
opgewekt uit de dood. Die angel is eruit... Het juk der
vergeefsheid is verbroken..
Daarom:
staat vast onder de slagen van het lot, wankelt niet als
de dood en zijn trawanten zich weer eens machtig
manifesteren.. Neen: laat u niet doen en laat u er niet
onder krijgen... laat uw werk overvloedig zijn, dat is:
al wat gij doet en laat, wat gij nastreeft en bereiken
wil, waar gij u toe zet... laat u dat niet
ontnemen, om dat gij weet, dat uw arbeid niet tevergeefs
is in de Heer.
Hier
horen wij een letterlijke weerlegging van Predikers
sombere conclusie: uw arbeid, waarmee gij u aftobt onder
de zon, zegt Prediker... Neen: dat getob is niet
zinloos, het leidt ergens toe. zij het niet hier,
dan wordt het meegenomen in de eeuwigheid. En krijgt het
zin, vervulling, voltooiing: het werk hier in ootmoed
begonnen, wordt daar heerlijk volbracht.
Dankzij
Christus, onze Heer, die leeft en regeert tot in
eeuwigheid, amen.
-
lied: gezang 78: 4
-
geloofsbelijdenis
-
lied: klein gloria
-
gebeden
-
lied: gezang 289: 1, 2 en 5
-
heenzending en zegen / “amen..” (gezang 456:3)