Markus 16:
een verrassend slotakkoord
Genk, 30
maart 2008
Dat “Jezus
Heer is” en dat “Hij lééft” is de vooronderstelling van de kerk.
Over wat je
precies bedoelt als je dat zegt is echter nogal wat te doen.
Niet zozeer over dat eerste. Daar is ieder het wel over eens
(wel discussie over welke consequenties (ethisch & praktisch &
theologisch). Vooral de belijdenis “Hij lééft” is het springende
punt, veel over te doen. ’t is ook niet zo simpel.
We bedoelen
daarmee immers niet te zeggen dat hij lééft op dezelfde wijze
zoals wij nu leven. Dat hééft hij gedaan, maar nu niet meer. Hij
is gestorven.
Dus als je
zegt “Hij lééft” dan bedoel je iets anders. Het woord “lééft”
gebruik je dan op z’n minst in een andere dan gebruikelijke
betekenis van het woord.
Alleen welke
dat is, is moelijk te zeggen, juist omdat wij daarin niet leven,
of nog niet leven.
Hij is – als
we de zaak iets scherper proberen te krijgen – bijv. niet
teruggekeerd uit de dood zoals van Lazarus wordt verteld. Die
lag in z’n graf – dood te wezen. Christus niet: die is op de
Paasmorgen eerst verdwenen, weg uit de plaats waar hij met 100%
zekerheid niet van kon verdwijnen: zijn graf, en daarna is hij
verschenen af en toe... en weer verdwenen. Zijn leven hoort dus
blijkbaar bij een andere ‘dimensie’, die zich bevindt aan gene
zijde van de dood. Beyond death.
Dat is toch
wel een cruciaal verschil. Lazarus, het dochtertje van Jaïrus,
mensen die “een BijnaDoodErvaring” hebben gehad,... die zijn
allemaal teruggekeerd van de dood, of weggegrist vlak voor de
gapende muil van de dood... Een zeer ingrijpend gebeuren,
zeker, heeft hun leven beïnvloed, vast, radicaal, (totaal)
andere prioriteiten etc..., maar al dezen zijn daarna alsnog de
weg van alle vlees gegaan, d.w;z. ze zijn ouder geworden en
gestorven. Ze hebben er wat “tijd” bijgekregen in dit leven. Dat
is geweldig, maar uiteindelijk slechts een relatief verschil.
Het blijft
aan onze kant van de dood en zij ook.
Jezus niet.
Van hem belijden we wat anders: hij is verrezen uit de dood,
opgestaan, opgewekt… niet om nog wat tijd met zijn leerlingen
door te brengen. Neen: houd mij niet vast… laat mij gaan… naar
mijn Vader, dat is terug naar die dimensie “beyond death” die
wij niet bevatten kunnen, de dimensie waar God zijn zijn heeft,
of die God is.
Daarom dat
Pasen iets anders is dan de viering van de veerkracht van het
leven, ons leven, het natuurlijk leven. Dat mag het ook zijn,
zeker als tekenkarakter: lentefeest, geboortefeest, het
natuurlijke leven. Fantastisch op zich. Maar dat is de kern van
de zaak niet. In dat natuurlijk levenspatroon is Jezus juist
bezweken. Hij heeft de eindpaal ervan, vroegtijdig, met geweld,
ondergaan: Hij is gestorven en zoals de geloofsbelijdenis het er
elke keer weer inhamert: gestorven, begraven en neergedaald tot
in het rijk van de dood..
Einde, fini,
definitief, onherroepelijk.
Als enkele
van Jezus’s grootste fans, trouwste volgelingen
- vrouwen - komen
vertellen dat Hij is opgestaan, zeggen alle nuchtere
leerlingen van de Heer: unisono: larie
En als ze
volhouden, de vrouwen, dan zeggen ze: Nou dan moet ik het eerst
zelf zien, wat een andere manier is om te zeggen:
Ik geloof het
niet.
Het is ook zo ongelooflijk, dat je het eigenlijk
haast niet kunt geloven, zelfs als je het ziet. Als de heer aan
Thomas verschijnt dan is de laatste oproep: wees niet ongelovig.
Straks is Hij weer verdwenen en de
kans is groot dat je dan zegt: een fata morgana, een visioen,
een hallucinatie... alles behalve realiteit.
Een
opstanding uit de dood, een vast en zeker gestorvene, morsdood,
niet herlevend, maar
verschijnend vanuit gene zijde van de dood... dat gaat te
hoog. Daar kunnen we niet bij. Daar kunnen we niet aan.
Het is ook
een stuk van de boodschap waar we wat verlegen mee zitten. Zo in
de kerk gaat dat nog. Hier wordt je er niet op afgerekend.
Maar buiten
de kerk: ziet u de meewarige trek om de mondhoek…
Ja, we vinden
u wel een toffe gast, en u bent ook niet dom, maar dat u dát
gelooft,
Dat gelooft u
toch zelf ook niet… Dat kàn toch gewoon niet.
Gemeente,
alvast één troost hebben we.
De leerlingen
van Jezus konden het ook niet geloven. Dit slotakkoord van
Jezus’ leven is zó verrassend, zó anders, dat de reactie
“geloof” menselijkerwijs niet mogelijk is.
Het evangelie
schetst dan ook geen spontane gelovige reactie. Dat is iets dat
alleen – zeer traag – naderhand is gekomen, gegroeid.
Wat we
tegenkomen in de verhalen zelf zijn twee dingen: angst &
ongeloof.
1. angst
Bij de
vrouwen, die het graf léég vinden, treffen we geen spoor van
geloof aan in een opstanding. Daar denk je niet aan, zelfs niet
als
laatste mogelijkheid.
Alles kan,
maar dat niet: diefstal, verkeerd graf, misplaatste grap, black
out, tijdelijk verlies van gezichtsvermogen, verblinding...
alles, maar niet dat de dode leeft.
Dood is dood.
Dat is – hoe triest ook – het meest zekere in het leven en
volgens sommigen zelfs het enige zekere. Een dode, die je hebt
weten sterven, wiens begrafenis, beter, bijzetting in de grot,
hebt meegemaakt, met eigen ogen gezien, aangeraakt zelfs, dat
die niet te vinden is waar je hem hebt achtergelaten, in zijn
graf... dat is schrikken!
Vandaar de
reactie van de vrouwen (in diverse toonaarden): verwarring,
ontsteltenis, vrees. Lukas gebruikt het woord ‘aporie’.
Dat is je bent een weg in gegaan èn opeens ontdek je dat die weg
niet verder gaat… en je kunt geen kant meer op.
Oorspronkelijk eindigde het Markusevangelie met het woord
‘vrees’ (fobos) schrik, vreze. Tenminste daarmee eindigt vers 8
en de geleerden vertellen mij dat in de oudste hss dit vers het
laatste is. Dus dan liep het Paasverhaal zo af: “en zij
vertelden niemand iets, want zij waren zeer bevreesd.” Vreemd
slot. Geen einde, of beter: een open einde. Het roept om een
vervolg: èn toen ? èn dan!
Het stuk erna
(h. 16: 9-20) is later toegevoegd; Daarom staat het tussen
vierkante haken. = het ontbreekt in de oudste handschriften die
wij kennen.
2. ongeloof
Maar als we
nou dat stuk lezen, dan stroomt dat eigenlijk ook nog niet over
van geloof en aanvaarding. Integendeel. Het is eigenlijk een
heel vreemd stuk. niet alleen vanwege de miraculeuze kantjes
erin, maar vooral omdat het aanvankelijk ook geheel beheerst
wordt door een beschrijving van het ongeloof van de discipelen.
Ze kunnen het maar niet geloven.
Het geheel
biedt een soort résumé van de verrijzenisverhalen die we van
elders ook – uitgebreider- kennen en geeft een soort
kaleidoscopisch beeld van het effect dat de Paasboodschap had op
de volgelingen van Jezus.
Het begint
met de vermelding dat Maria van Magdala als eerste haar angst
overwint en het zwijgen doorbreekt. Johannes biedt in zijn
evangelie hiervoor een verklaringsverhaal, vorige week gelezen.
Zij meldt de Paasboodschap aan de discipelen. Maar zij wordt –
natuurlijk – niet geloofd en als er even later nog andere
berichten binnenlopen omtrent verschijningen van Jezus, en we
herkenden het verhaal van de Emmaüsgangers, dan lezen we opnieuw
de refreinzin: en ook die geloofden zij niet (v 13). Dat
betekent dus dat er niet één ongelovige Thomas is, maar elf
ongelovige Thomassen, of enkel ongelovige Thomassen !
En als hij
dan verschijnt – zo staat er – verwijt Hij hun hun ongeloof en
de hardheid van hun hart, omdat ze niet geloofden die Hem
aanschouwd hadden (v 14).Jezus had verwacht dat men wel zou
geloven op gezag, op het woord van de ander, maar niets is
minder waar. Hoezeer men de getuige ook respecteert, kent, zo’n
boodschap kan men zelfs van de meest betrouwbare getuigen niet
aanvaarden. Blijkbaar kan alleen de
ontmoeting met de levende Heer mensen over de streep
trekken.
Wat opvalt is
dat hij
na z’n verwijt van halsstarrige ongelovigheid zijn
discipelen niet afdankt en naar huis stuurt. Zo van: wat heb ik
nou aan jullie, als jullie het nou ook al niet geloven.... en
bijv. opteert om wat nieuwere
lichtgelovigere leerlingen te zoeken. Die zijn er
beslist. Vandaag ook nog: als je het internet wat afsurft, dan
verbaas je je niet over het ongeloof van de mensen, maar
integendeel over de goed-gelovigheid en de lichtgelovigheid van
de mensen. Wat men allemaal wel niet voor zoete koek slikt.
Ongelooflijk.
Jezus zoekt
echter geen lichtgelovigen. Hij blijft bij zijn oorspronkelijke
keus. Hetzelfde stelletje hardleerse kleingelovigen stuurt hij
er opuit (15,16): “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het
evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat
dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal
veroordeeld worden.”
Hierover een
paar opmerkingen:
De discipelen moeten door hun ongeloof heen
naar buiten. Ze moeten opstaan uit de verharding van hun hart,
want daar koop je niets voor. Daar word je alleen maar
neerslachtig van. Als je te lang naar de dooie dood staart, ga
je van binnen (van) zelf dood. Als je altijd maar het kwade
ziet, zie je op het laatst niets anders meer en word je erdoor
geabsorbeerd, word je zelf deel van het kwaad. Het resultaat is
dat je dan de hele dag binnen blijft zitten en afgeeft op de
slechte wereld daarbuiten waar de dood heerst (en je hebt
gelijkt natuurlijk, wie zou het weerleggen?!), terwijl er buiten
toch wel degelijk gelééfd wordt, ondanks boze geesten, giftige
slangen en allerlei kwaal (v 17-18).
“Gaat heen in
de gehele wereld en verkondigt het evangelie / goede nieuws /
aan de ganse schepping”.
Zo luidt de opdracht aan de ongelovige
discipelen.
Dat goede
nieuws, dat evangelie… Hoe luidt dat dan?
Ja, nu is de cirkel
rond: dat Jezus lééft natuurlijk. Maar zo begonnen we de preek...
met de vraag: wat betekent dat dan dat Hij lééft.
Een paar
suggesties..
- Dat een
leven dat zo intens geleefd wordt als Jezus het heeft geleefd,
betrokken op z’n naaste, gericht op z’n God, vastbesloten om
goedheid en licht te verspreiden... dat zo’n leven door de
wereld misschien wel wordt gedood, of doodgezwegen, maar dat dat
vanuit God bezien niet dood is, niet sterven kan... De
verrijzenis van de Heer is Gods ‘ja’ tegen Jezus leven,
inclusief zijn sterven.
Dat dat zo
is, moet je geloven, inderdaad: maar als je dat gelooft, dan is
er behoud, redding, heelheid van leven mogelijk,
inclusief de 'breuk'.
- iets
filosofischer: dat de Heer leeft hoewel hij evident gestorven
is, betekent dat er een begrip “leven” bestaat dat meer is,
hoger is, verder gaat, dan ons standaard woordgebruik. Daar is
leven eigenlijk een biologisch begrip : de periode tussen
geboorte (conceptie) en dood. Hier is leven een geestelijk
begrip: het duidt op de kwaliteit van dat biologische leven, dat
vanuit geloofsperspectief tòch eeuwig is.
Zoiets
misschien.
Amen.
-
lied: gezang 218: 1, 2, 3
-
stil gebed/votum & groet
-
drempelgebed
-
lied:gezang 218: 4, 5
-
Levenswoord: 1 Kor 15: 50-54/58
-
lied: gezang 218: 6, 7 en 8
-
gebed bij de opening van het Woord
-
Schriftlezing: Markus 16
Hallelujah
-
preek
-
lied: gezang 217
-
Geloofsbelijdenis lezen
-
Klein Gloria
-
collecten: kerk en diakonie
-
slotlied…. keuze
-
heenzending en zegen
-
amen