preek over Ruth 3
Wat een verteller, die schrijver
van deze oogstnovelle !
Met een minimum aan woorden slaagt hij erin om de sfeer op te roepen
van een dorp in de oogsttijd. Met een paar pennestreken geeft hij
al de betrokkenen een eigen karakter: Ja: na twee, drie hoofdstukken,
heb je het gevoel dat je ze een beetje kent, de hoofpersonen. Je
ziet ze niet alleen voor je: je stelt ze je ook voor, je hebt een
band met ze:
Daar heb je die door haar lijden
getekende vrouw, Naomi, bitter scherp soms, maar met allure.
Kapot was ze, maar aan het eind van hoofdstuk 2 leeft ze weer op
(vanwege wat Ruth overkomen is op het veld van Boaz) en in dit hoofdstuk
komt ze zelfs weer in actie. En dan blijkt ze ook nog slim te zijn,
want het plannetje dat zij heeft gesmeed, is niet mis: het is een
‘cunning plan’ om het in het engels te zeggen: sluw, geslepen bijna.
En dan heb je daar Ruth:
trouw, zoals haar naam al zegt: zij “doet al wat Naomi zegt”, zeker,
maar niet mokkend of slaafs, neen: Zij is ook een sterke vrouw.
Haar keuze voor Naomi in het eerste hoofdstuk heeft dat al bewezen
en ze bevestigt het keer op keer. Haar aanwezigheid is ‘weldadig’
voor allen. Boaz prijst haar omwille van haar ‘liefdedaden’ (vers
10), uitzonderlijk van gehalte zijn ze (daarover straks nog wat
meer).
En dan heb je daar Boaz:
Hij is al wat ouder. Verliefd, zo vermoeden we, op die buitenlandse
vrouw: een shiksa (goy). In elk geval: Hij is duidelijk zwaar onder
de indruk van haar persoon en van wat zij gedaan heeft: Respect
heeft zij bij hem afgedwongen en door haar actie van dit hoofdstuk
doet ze dat opnieuw, hoewel het op het scherp van de snede is, of
‘op het randje’.
Een paar opmerkingen, kanttekeningen.
1. Het is een goed verhaal
De verteller vertelt z’n verhaal
dus goed, maar het is ook een goed verhaal, een verhaal
met een boodschap: ja een blijde boodschap. Het is vol evangelie.
Maar: in tegenstelling tot
wat wij vaak doen, legt de verteller die boodschap er niet dubbeldik
bovenop, maar laat hij het verhaal zelf z’n boodschap vertellen.
Hij suggereert, legt verbanden, woordverbanden tussen de
verschillende gebeurtenissen. En dat is geen ‘spelletje’: nee:
die woordverbanden zijn ‘zakelijk’, d.w.z.: betrokken op waar het
nou eigenlijk in dit verhaal om gaat, op die boodschap dus.
En waar ging het ook al weer
om? Het gewone leven van alledag, met mensen die komen en
gaan, die elkaar uit de weg-gaan, of zich juist aan elkaar verbinden,
die leven met elkaar en die sterven; daar gaat het over (gewone
leven) en over: hoe God daarin, daaronder, daarachter zijn gang
gaat: Hij werkt - zo noemden we dat vroeger - ‘middellijk’:
-
via een vrouw die
trouw houdt aan haar schoonmoeder, bij haar blijft… ,
-
via
de wet die weduwen, weduwen en vreemdelingen een bestaansminimum
garandeert…,
-
via een man die
zich aan Gods wet wil houden.
In hoofdstuk 3 ontvouwt zich
deze boodschap verder. Allerlei kernwoorden uit de vorige hoofdstukken
keren hier terug en onderwijl worden die op alle mogelijke manieren
stevig onderling aaneengeknoopt, zodat ze een ‘front’ beginnen
te vormen tegen het ongeluk en de dood, die totdantoe Naomi’s leven
hadden beheerst. En het is een geweldig front:
Weldadigheden
(chasdiem) van de een worden bij liefdebewijzen
(ook een vertaling van chesed) van een ander opgeteld, die worden
vermenigvuldigd met Gods zegen en zo komt er
verlossing, wordt de ban van het verleden gelost (go’el):
en breekt het besef door, het onmogelijke kan toch nog waar worden:
Er is toekomst.
Er is léven nadat er al zoveel
gestorven is in de familie van Naomi.
rust voor na vele omzwervingen: Het woord
‘rust' dat Naomi gebruikt in vers 1 duidt hier op:
Mijn dochter, zou ik voor u geen rust zoeken, opdat het u
welga? [manocha / manoach]. In hoofdstuk
1 (vers 9) had ze deze uitkomst nog voor onmogelijk gehouden; Daarom
dat ze Orpa en Ruth teruggestuurd had naar hun eìgen huis, om daar
‘rust’ te vinden = een thuis, huwelijk, toekomst. Hier gaat het
nu - toch- gebeuren: Ja, zij ziet het weer helemaal zitten. Maar
weer: niet miraculeus, neen: opnieuw door mensenwoorden en menselijke
daden… die op een onderhuidse manier verbonden zijn met God.
Ruth immers is komen schuilen
onder de vleugels van de God van Israël. En dat is niet zomaar
een god (13 in een dozijn), neen, de HEER, de God van Israel. Dat
is die God, die zich niet ver houdt van het menselijk leven, maar
die zich daarmee moeit, die zich aan die mensen verbindt, die de
mensen helpt om te leven… Gefeliciteerd
zei Boaz in het vorige hoofdstuk (vorige week?) tegen Ruth: Je
hebt er goed aan gedaan om onder de vleugels van déze God te komen
schuilen. (2,12)
Maar nu even concreet, moet
Naomi gedacht hebben: Mooie woorden moeten mooie daden opleveren,
anders is het maar klinkklank: schallend koper of een rinkelende
cimbaal (1Kor 13). En zij forceert de boel, op een wijze, die
ons ‘zogenaamd verlichte mensen’ de wenkbrauwen doet fronzen: Ruth
moet zich namelijk gaan aanbieden aan Boaz: als op een presenteerblaadje,
opgemaakt en wel. En dat moet gebeuren terwijl Boaz voor zulk een
verleiding het meest gevoelig: Na een stevig feestmaal met bijbehorende
wijnen ter ere van het einde van de oogst.
Menselijk, al te menselijk?
Ach: Je eigen kansarmoede bestrijden kan alleen als je vindingrijk
bent. Dat heb je met een God, die zich aan mensen bindt: mensen,
echte mensen, met hun deugden en gebreken (en wat wat is, is niet
altijd duidelijk) : zondaren… Daar heb je wel eens wat inventiviteit
nodig om het recht tot stand te brengen: kromme stokken met rechte
slagen zijn -godzijdank- bijbels gezien heel gewoon. Denkt u maar
aan hoe Jakob/Israel zijn zegen verwierf èn verloor èn toch weer
terugkreeg. Of (het is Richterentijd) aan hoe Simson in de dienst
aan God tekeerging èn toch Gods knecht was.
En daar ligt ze dan, midden
in de nacht, bij Boaz. En wat zegt ze dan als ze wakker wordt: precies!
... die vleugelen, weet u nog, meneer
Boaz, waaronder ik ben komen schuilen, die vleugelen van de God
van Israel: spreid gìj nu uw vleugel over mij, want gìj zijt
de losser!
[spreid
de slip van uw mantel over mij; letterlijk echter hetzelfde
als in 2:12 (alleen enkelvoud: vleugel) = term.techn. voor ‘neem
mij tot vrouw’, maar hier wordt zeker met woorden gespeeld.
Volledig onzichtbaar in de meeste moderne vertalingen, beh.
de Naardense Bijbel; wel in Statenvertaling en NBG-1951]
Ruth herinnert Boaz dus aan
zijn eigen woorden. Dat hij als bond-genoot van die bijzondere God
van Israel, als Israeliet dus, zijn woorden waar make: Dat zij een
schuilplaats bij de HERE mag vinden, door onder Boaz vleugelen weg
te kruipen. ‘Deze zinsnede (Je vleugel spreiden over
iemand) is in het bijbels Hebreeuws een gewone beeldspraak voor:
iemand tot vrouw nemen: Neem mij in bescherming = huw mij!
Gemeente: God en mens staan
niet tegenover elkaar, zijn geen concurrenten in die zin, dat wat
je de ene toeschrijft, dat de andere dat dan niet moet doen. Integendeel:
Als een mens mens wordt, dan heeft God zijn zin. Als de ene
mens iets doet waardoor een ander meer mens wordt, dan knikt
God tevreden. Als een mens doet wat hij behoort te doen,
dan is Gods werk volbracht. Zo handelt God. Dat is het goede nieuws
van de bijbel. Mens en God staan voor dezelfde zaak: de redding
van ‘de mens’… En hier in dit kleine boekje Ruth zien we hoe dat
gaat: Het verlossend handelen van God gaat via een menselijke losser,
verlosser.
Boaz, immers, is geraakt tot
in zijn hart, diep onder de indruk van deze vrouw, die Moabitische
en haar smeekbede. Toch hoeft hij formeel niets te doen…
-
Ten eerste is hij niet
het naaste familielid,
-
Ten tweede: ten opzichte
van een Moabitische gelden ‘lossingswetten’ sowieso niet, laat
staan de plicht tot een zwagerhuwelijk.
Ruth vraagt van Boaz dus niet
het gewone, maar méér dan het gewone, zij vraagt om een interpretatie
van de wet in de ‘geest’ van de wet, niet van de ‘letter’.
Zij vraagt om een lezing van
de thora, zoals Jezus die later gegeven heeft in zijn bergrede,
toen hij ook opriep ‘vijanden’ lief te hebben (idem in z'n antwoord
op de vraag 'wie is mijn naaste' waarin een Samaritaan de wet vervult):
Muren afbrekende liefde is de kern van de wet! En Boaz geeft die,
royaal: Mooi is zijn uitspraak (v 10)
Gezegend moogt gij zijn
door de HERE, mijn dochter, gij hebt met uw laatste liefdedaad
(chesed) de eerste nog overtroffen.
Haar eerste liefdedaad/weldadigheid:
Dat was haar trouw aan Naomi, om wie zij vaderland en moederhuis
heeft verlaten (als Abraham), vreemdelinge is geworden in een vreemd
land: Om die daad had hij haar in hoofdstuk 2 al de hemel ingeprezen,
tot bij God, tot onder Gods vleugelen.En nu de tweede liefdedaad
cq, weldadigheid:dat gij geen jonge mannen
nagelopen zijt. Ja, dat had ze kunnen
proberen: leeftijdgenoten als partner zoeken voor zichzelf, voor
haar geluk, voor haar toekomst. Zij heeft het niet gedaan. Zij heeft
als trouwe vriendin, bondgenoot van Naomi ook altijd het
belang het belang van de ander, op het oog gehad. Daarom is deze
‘liefdedaad’ zo bijzonder! Haar ‘zichzelf-aanbieden’ aan Boaz
is van het gehalte van de graankorrel, die in de aarde wil vallen
en sterven èn die juist daarom zoveel vrucht kan dragen.
En inderdaad: zo’n liefde,
zo’n “weldadigheid” kan Boaz niet weerstaan, wìl hij hij ook niet
weerstaan. Hij zal haar vertrouwen niet beschamen: Hij geeft zich
gewonnen: Hij ontfermt zich – volgaarne – over haar en belooft haar
‘losser’ te zijn, haar en Naomi rècht te verschaffen!
Gods gerechtigheid is niet zozeer de objectieve
juridische gerechtigheid van het wetboek: dura lex,sed lex
met als symbool: een blinde vrouw, vrouwe justitia (geen
kwaad woord hierover, grondslag van de samenleving), maar in onze
godsdienst, dat wil zeggen daar waar wij de God van de bijbel willen
dienen, is dat enkel het begin van het recht. De gerechtigheid is
daarmee nog niet vervuld, ‘recht’ is daarmee nog niet gedaan… Wie
God dient, zoekt naar recht dat verder gaat, niet blind is voor
de gevolgen, het recht dat mensen ‘terecht’ brengt, ‘tot hun recht’
doet komen, iets wat je van ons recht niet altijd kan zeggen.
En deze diepe morele gerechtigheid is
het waar Gods verbond met de mensen om gaat: Dat hij barmhartig
(rachoem) is, en rechtvaardig, lankmoedig en rijk aan ‘goedertierenheid’ (chesed)…
Daar is dat woord weer: weldadigheid. En als Hij zo is, en Hij de
bron is van ons leven, dan willen wij Gods gedrag weerspiegelen
in onze daden, in één woord: wel-doend weldadig
Amen.