De Spaanse mysticus
Johannes van t Kruis (Juan de la Cruz) heeft ooit gezegd:
“Een enkel woord heeft de
Vader gesproken: zijn Zoon; en dit woord spreekt Hij nog steeds in
eeuwig zwijgen. En de ziel kan dit woord slechts in zwijgen opnemen.”
De kloosterorde waar hij bijhoorde, heeft zich dan ook getraind in
zwijgen om dat ene Woord te horen. (Karmel).
Sinds ik die uitspraak het
eerst hoorde (of beter las), laat ze mij niet meer los. Ze gaat ver,
maar ze is ook zeer to the point: Afgezien van “De Zoon” is Gods bestaan
in zwijgen gehuld. Dat wil zeggen: Zijn wezen is verhuld. Wij hebben het
gelezen: ‘ God is de Here der Heren, die woont in een ontoegankelijk
licht, en die geen der mensen ooit gezien heeft of zien kan.”..
Maar dat geldt ook voor
Gods wil: Ook die is op diezelfde wijze verborgen. Afgezien van de Zoon,
is ook die voor ons niet definieerbaar.
Is dat misschien niet ook
de belangrijkste ervaring bij het bidden... dat er
geen antwoord komt, dat er
niemand is die ons redt uit de nood. Zeker er kunnen gebedsverhoringen
voorkomen, wonderlijke uitreddingen... of ook juist niet. En daarmee is
het eerste weg. De voornaamste ervaring die een mens in zijn leven met
God op doet, is dat als je zijn wil zoekt, bidt, je – blijkbaar – op een
wil stuit die niet de jouwe
is, en die ook als die Andere wil, de van
een Ander wil worden erkend... Uw wil geschiede.
God is een “verborgen
God” zegt de profeet Jesaja, of om terug te keren naar de
beginuitspraak: een zwijgende God.
Zo ervaart de mens Hem...
laten we eerlijk wezen. Ik heb hem nog nooit iets horen zeggen.
Empirisch gezien is dit
misschien wel de belangrijkste eigenschap van God: zwijgzaamheid. Zo
ervaren mensen Hem: God die niets terug zegt, die zwijgt. Wij weten
natuurlijk, en we belijden dat ook, dat God almachtig is en barmhartig
en genadig, maar wat wij ervaren is dat Hij zwijgt, dat Hij niet
ingrijpt.
En in een situatie van
geestelijke en lichamelijke nood kan dit onbegrijpelijke zwijgen van God
voor een gelovige tot een zware beproeving worden.
Hij dacht dat hij God
kende; en nu wordt God een vraagteken: ik zie U niet, ik voel U niet -
bent U er?
Waarom trekt U zich terug,
waarom hult U zich in zwijgen?
Hoort U mij?-
Bent u er eigenlijk wel ?
Is het u nooit opgevallen,
hoe ongelooflijk vaak in de Psalmen zodanige uitspraken de motor zijn
van het gebed, allemaal woorden die de
zwijgzaamheid van God
veronderstellen en die roepen, hoopvol soms, wanhopig vaak om in dat
zwijgen van God toch nog dat ene Woord te horen.
Len we eens zo’n psalm
lezen, samen (ik
lees, u
zingt v. 4 en 5)
Psalm 69... Salvum me fac, Domine
2 Red mij, o God,
want wateren
zijn gekomen tot aan de ziel!
3 Ik ben gezonken in bodemloos slijk,
met niets om te staan,
gekomen in het diepste water,
de stroming sleurt mij mee.
4 Afgemat ben ik van mijn roepen,
mijn keel is ontstoken,
ten einde zijn mijn ogen,
van het wachten
op mijn God.
...
7 Laat niet beschaamd worden
om mij wie hopen op u,
Gij die eeuwig zijt
machtige Heer
laat wie u zoeken
niet te schande staan om mij,
o God
van Israel!
...
11 Ik weende, mijn ziel liet ik vasten,-
het werd mij tot allerlei smaad;
12 als kleed gaf ik mijzelf een rouwzak,
ik werd voor hen tot een spreekwoord;
13 over mij kletsen die zetelen in de poort,
ik ben het snarenspel der spotters
14 Maar zelf blijf ik roepen tot u,
Gij die er zijt,
om een tijd van behagen,
God, in de rijkdom van uw goedertierenheid:
geef mij antwoord,
ZINGEN couplet 4 en 5
hoor mij en kom mij met
uw hulp te stade;
ik smeek U om een stonde van genade,
ik heb mijn
hart, mijn hoop op U gezet.
Houd mij dan vast en wees mij toegedaan,
antwoord mij, Heer, Gij wilt mij immers helpen.
Wend U tot mij, zie
mij barmhartig aan,
laat mij niet door het water overstelpen.
Verberg uw aangezicht niet voor uw knecht,
bang is het
mij te moede, houd mij staande.
Gij kent mijn smaad, mijn schande en
mijn schaamte,
spreek over hen die mij benauwen recht!
Nergens is
troost en nergens medelij!
Gal is mijn spijs, azijn krijg ik te
drinken.
Kom nader, Heer, en maak mijn leven vrij
dat mij het hart
niet gans en al ontzinke.
“Kom nader, maak mij het leven vrij... dat mij
het hart niet gans en al ontzinke..”
Gemeente,
U hebt het wel gemerkt:
Dit gebed botst op de muur van Gods zwijgen. En juist dat verleent dit
gebed die intensiteit... dàt God zwijgt, en niet miraculeus eventjes de
boel op orde brengt voor ons, nee: ons – met permissie gezegd – in ons
sop laat gaar koken, ons confronteert met de gevolgen van onze daden en
met wie wij dus zijn.
En laten we niet te snel
zeggen: Oh, ja maar dat is maar de inleiding van de Psalm.. er komt toch
nog een tweede deel. Zeker, maar u moet zelf maar eens nagaan in deze
psalm (maar ook in vele andere), waar die wending in de psalm nu precies
vandaan komt: Vaak kunt u geen feit of zelfs maar een woord van Godswege
aanwijzen, alleen een wending, een ommekeer.
Wat ik deze morgen wil
suggereren is dat dat komt, niet omdat God weer is gaan spreken, maar
omdat God is blijven zwijgen... en geen enkel ander woord heeft gezegd,
dan dat ene... mysterieuze: de Zoon.
Immers: waar gezwegen
wordt kan iets gebeuren, moet bijna iets gebeuren. Zwijgen creëert
ruimte. Laat ik het zo zeggen: In zwijgen kan een
diepere laag van het leven
aan bod komen. Zwijgen is dan ook veel meer dan alleen maar ‘niet
spreken’. of je ‘je mond houden’.
Bij het zwijgen, waar ik
het hier vanmorgen over heb, hoort een innerlijke dimensie.
Praten kun je op een
ongelooflijk oppervlakkige manier doen. Je kunt kan het ook laten bijv.
Woorden kunnen vrijblijvend zijn: zwijgen is dat nooit.
Onze babbelzieke cultuur
is dat bijna vergeten. En wij praten mee en dragen bij aan die
eindeloze woordenstroom. En je moet ook spreken. Hup, zeg het maar. Wie
niet praat, die bestaat niet... Je moet het zeggen, opkomen, uiten. Ben
je wat stiller, dan ben je er in onze cultuur meteen ook minder.
Dat er echter dingen zijn,
situaties, “standen van zaken” in je leven, waar je geen woorden voor
kunt vinden, omdat ze er misschien niet zijn, lijken we wel te zijn
vergeten.
En toch – vreemd, maar
eigenlijk dus niet –
verlangen ook veel mensen ernaar om stil te worden en tot zichzelf te
komen. De retraites, zelfs in klooster van absolute stilte, zijn niet
alleen ìn, maar zijn ook gewoon een noodzakelijke correctie op de
woordenkramerij van onze samenleving. Uiteraard kan en moet niet
iedereen als monnik, laat staan als kluizenaar gaan leven. Ik denk
echter dat wie zijn christen-zijn èn zijn mens-zijn serieus neemt, die
zal vroeg of laat beseffen, dat hij in zichzelf de ruimte moet scheppen
voorbij de woorden, dat hij
zal moeten leren “zwijgen”.. Wees
stil mijn ziel, tot God uw Heer...
Nu kom ik terug op de
Psalm. God zwijgt... En waar de bidder op hoopt is niet een
spraakwaterval van Gods kant, neen hij roept om een antwoord van God,
dat uit dat zwijgen komt. En woorden die in zwijgen zijn ingebed, die
uit stilte zijn geboren, zijn nooit banaal en die van God al helemaal
niet. Ze zijn uit de diepte afkomstig en voeren er naar toe.
Daarom, zo weet de bidder,
is er in het zwijgen van God ook een belofte gelegen, een appèl tot
groei, tot volwassenwording. ‘Op uw woord hoop ik,’ bidt de psalmist,
laat mij niet beschaamd worden. En alle psalmbidders samen, alle
gelovigen van het Oude Verbond, zullen blijven ‘wachten op de
Here’ , ookal brengt het
onbegrijpelijke zwijgen van God hen in grote nood.
In Psalm 69 komt
aan het licht hoe hevig een mens die lijdt zich kan inspannen om te
bewerkstelligen dat de zwijgende God zich naar hem toe zal keren.
Spreek toch een woord, slechts een woord..
Iedereen zou eens moeten proberen om de noodkreet, de weeklacht
die in dit en soortgelijke gebeden door de eeuwen heen opklinken, tot
zijn eigen hart te laten doordringen.
Afgemat ben ik van mijn roepen,
mijn keel is ontstoken,
ten einde zijn mijn ogen,
van het wachten
op mijn God.
(v. 4).
Hoort u het: Hier heeft
iemand lange tijd vergeefs geroepen, hij kan niet meer. En toch geeft
hij niet op.
Antwoord
mij, Gij die er zijt,
naar uw goedertierenheid
naar de overvloed van uw ontferming:
wend u tot mij!
Verberg voor uw dienaar
uw aanschijn niet,-
het is mij zo benauwd,
antwoord mij haastig!
(v. 17-18)
Deze spanning tussen
God-verlatenheid en godsvertrouwen komt het schrijnendst tot uitdrukking
in die andere Psalm (22: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij
verlaten?’ (v. 1). Het is de meest beladen vraag die de mens aan God kan
stellen.
En met deze bede plaatst
Jezus zijn bestaan vollledig onder het zwijgen Gods.
En juist zo “spreekt” Hij
zijn diepste woord en troost allen die aan Hem vasthouden in het grote
zwijgen.
Het zwijgen van God is in
eerste instantie een bron van ellende voor iemand die God zoekt, maar
kan bij nadere beschouwing misschien ook een een plaats worden waar een
kalme verstandhouding begint te groeien. Dat is het tweede wat in deze
Psalm aan het licht komt.
Ook met de zwijgende God
kan iemand vertrouwd worden, leven. Ja Hem zelfs liefhebben. Zelfs de
leegte, de ‘donkere nacht’, zoals de mystici deze ervaring van het
niet-ervaren van God noemen, kan ons helpen – soims – om een dieper
niveau van geloof en leven te bereiken: ik noemde het zojuist het
volwassen niveau: Het kinderlijk stadium is dat van de mirakel-God
daarboven, die je er even bij roept als er problemen zijn.. Dat stadium
is dan voorgoed voorbij en in de ‘donkere nacht’ wordt de mens dan
geconfronteerd met de echte God, diegene die in genen dele onze
projectie of droom- of denkbeeld is, over wie wij absoluut niet kunnen
beschikken en die toch God is, Here,
Hij die er is
Misschien leer je pas wat
bidden is als je leert zwijgen.... wanneer die God zwijgt. Dat is dan
ons antwoord op het woord dat in het zwijgen van God besloten ligt.
Immers:
“Een enkel woord heeft de
Vader gesproken: zijn Zoon; en dit woord spreekt Hij nog steeds in
eeuwig zwijgen. En de ziel kan het slechts in zwijgen opnemen.”
33 Ziet dan, gebogenen, verheugt u,
zoekers van God,
laat uw hart herleven!
34 Want de
Hij die is
hoort ..