... Simson voor de leeuwen

vier preken over Simson (Richteren 13-16)

[up] [home]

 

  1. de Filistijnen en Simsons geboorte

  2. het raadsel (van) Simson

  3. de poorten van Gaza voor Hebron

  4. Simsons dood en verrijzenis

de Filistijnen en Simsons geboorte

(1ste preek: Richteren 13)

 

Het gaat niet best met Israël. Gods prachtige projekt, zijn volk Israël in het beloofde land, vloeiende van melk en honing, waar recht en vrede elkander met een kus zouden moeten begroeten, wil nog niet zo lukken. Het komt niet van de grond. Een onthutsend verslag hebben wij hiervan in het boek Richteren. Het eeuwig weerkerende refrein in dit boek is niet zoals in het paradijs:

 

En God zag, dat het goed was, ja zeer goed

Neen, het refrein hier is:

De Israëlieten deden wat kwaad was in de ogen des HEREN.

Of andersom gezegd:

Ieder deed wat goed was in eigen ogen .

 

Blijkbaar is dat laatste (doen wat je zelf goed lijkt) niet precies wat God voor ogen staat. En telkens lezen we, als dat van het volk gezegd wordt, dat God dan zijn volk Israël overgeeft in de handen van een vreemde macht: Moabieten, de Ammonieten of de Midianieten etc. of: zoals in ons hoofdstuk: de Filistijnen. De Filistijnen. Het is de eerste keer dat ze echt als tegenmacht verschijnen in de bijbel. Ze zullen nog een belangrijke rol gaan spelen in Israëls geschiedenis, zo belangrijk, dat er straks - om hen te bedwingen - een koning moet komen: eerst Saul, die ten onder gaat in zijn strijd tegen de filistijnen. En David, de man naar Gods hart, die ze uiteindelijk weet te bedwingen.

 

De Filistijnen: Wie zijn dat eigenlijk.

Historisch gezien zijn het vreemdelingen in het land Kanaän.

De authochthone inwoners zijn de Kanaänieten, de Ferezieten en de Amorieten. Drie groepen die geregeld voorkomen in de verhalen van de aartsvaders tot aan de tijd van de Richters. Zij zijn:

- gedeeltelijk verslagen bij de intocht van de Israëlieten in het land Kanaän,

-gedeeltelijk zijn ze er blijven wonen in een min of meer vreedzame coëxistentie,

-en gedeeltelijk zijn ze met de Israëlieten gassimileerd.

De Filistijnen, dat is een ander verhaal. Zij zijn gekomen van over de zee. Uit Griekenland (meent men) en/of Klein-Azië. Heilig ontzag had men in het Nabije oosten voor hen. Zij bevoeren de zeeën alsof het niets was en zij konden vechten als de besten. Ja eigenlijk was het een volk van krijgers. Ze hebben een belangrijke rol gespeeld bij de ineenstorting van het grote rijk der Hethieten en de Ugarieten in de 13de en 12de eeuw voor Christus.

Eens die strijd gestreden restte eigenijk als grootmacht alleen nog Egypte. Ook een confrontatie met dit grote, rijke en opppermachtige volk schuwden de Filistijnen niet. Zij vestigden zich met geweld in het Noorden van de Negev-woestijn en in de 'gaza-strook'. Vanuit hun 5 ongenaakbare vestingsteden of stadskoninkrijkjes: Gaza, Asdod, Ekron, Askelon en Gath, heersten zij over grote delen van het land.

Zij waren in het nabije Oosten vooral zo geducht, omdat zij de kunde van de bewerking van het ijzer beheersten. En deze kennis was toen echt macht, omdat we ons bevinden op de grens van het brons-tijdperk naar het ijzer-tijdperk. En u begrijpt: die volkeren die technologisch verder staan, d.w.z. beschikken over de kunst van het ijzer te smeden, staan ook militair sterk.

En tegen het einde van de richterentijd (eind 12e, 11e eeuw), zijn in het westen van Kanaän (dat is de meest vruchtbare streek) de Filistijnen de baas. Zij hebben de overgebleven Kanaänieten, Amorieten en Ferezieten overwonnen en onderworpen. Zij vormen de toplaag van de samenleving en zijn een constante bedreiging voor de 12 stammen van Israël die in de rest van het land wonen.

Het recht om ijzer te smeden is hun privilege. Zij hebben er het monopolie op. Dit duurt nog tot in de tijd van Samuël en koning Saul. Daar lezen wij namelijk: (1Sam 13:19,20)

Een smid was er niet te vinden in het gehele land van Israel, want de Filistijnen hadden gezegd: De Hebreeen mogen zich geen zwaarden of speren maken. Dus moesten alle Israelieten naar de Filistijnen gaan om ieder zijn zeis, zijn ploegschaar, zijn bijl of zijn sikkel te laten scherpen.

Afin, genoeg nu over de historie, terug naar ons verhaal.

 

Het verhaal begint met het bekende Leitmotiv van het boek Richteren:

En de Israelieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; tòen gaf de HERE hen over in de macht der filistijnen, 40 jaar.

40 jaar, dat is de tijd van beproeving, een volle tijd. Netzolang als de reis doorheen de woestijn duurde. Het is de tijd tussen uittocht en intocht. In de bijbel duidt dit altijd op een periode waarin de beslissingen moeten vallen, en waar de volharding, het geduld, de lijdzaamheid worden getest. En de vraag is telkens opnieuw (om het met de gelijkenis van vorige week te zeggen): Zal de Zoon des mensen het geloof nog vinden als hij komt na deze volle tijd?

Zal Israël nog wel bestaan na 40 jaar filistijn? Zullen ze zich bekeren, gaan doen wat recht is in Gods ogen? Zal de tijd van Godsverduistering ertoe leiden, dat zij tot inkeer komen, zodat zij zullen kunnen bestaan als 'volk van God'? To be or not to be, that's the question! Zijn of niet zijn? En: Als de Filistijnen het voor het zeggen hebben, zal het moeilijk worden. Want alles wat het hoofd boven het maaiveld uitsteekt, maaien zij af, met hun gesofisticeerde wapens en techniek.

Filistijnen, wie zijn dat eigenlijk? We vragen het nogmaals, maar nu 'geestelijk', waar staan ze voor? Ze zijn er nl. nog steeds, letterlijk zelf: In onze taal komen we op twee manieren tegen:

 

1. Als iets mislukt, kapot gaat, valt en breekt: dan zeggen wij: dat is naar de filistijnen! En zo'n uitdrukking is veelzeggend.

Naar de Filistijnen gaan, dat is dus de ondergang tegemoet gaan; het kostbare, waardevolle en nuttige, dat wordt daar vernietigd. Overgegeven worden in de macht der Filistijnen, dat wil dus zoveel zeggen als: kapot gaan, het einde. Van alles. Van de vrijheid van het volk, van de edele en hoge zaken... alles moet buigen onder de macht van het vernietigende geweld, dat zij uitoefenen. Het gewone, goede leven het is naar de filistijnen. De bijzondere dingen des levens: ook die zijn naar de Filistijnen. het leven volgens Gods wet bijvoorbeeld, de vrede en het recht; maar dat was het eigenlijk al, want deed niet Israël zelf wat kwaad was in de ogen des HEREN: In dat opzicht bevestigt de komst van de Filistijnen enkel een stand van zaken, die we aan onszelf te wijten hebben. De Filistijnen roep je a.h.w. zelf over je af. Israël heeft zich door zijn eigen gedrag 'naar de Filistijnen geholpen'. De ondergang, die over het volk komt, wordt door de handel en wandel van het volk zelf veroorzaakt.

 

2. Dan kennen we ook nog de uitdrukking: filisterdom of filisterij, deze uitdrukking wil zeggen: bekrompen denkwijze aanhangen, die alles wat bijzonder is, of meer dan het gewone, niet kan verdragen en probeert de kop in te drukken. Ook deze vorm van onderdrukking mogen we best in het achterhoofd hebben als we de verhalen over Simson, die bepaald niet bekrompen held, die beslist ongewone, buitengewone dingen heeft gedaan.. gaan lezen.

 

Afin, genoeg over de Filistijnen en de Filisters, Hun geschiedenis is erg genoeg: als een bulldozer gaan zij over het land en walzen alles plat, zo plat dat het leven er uit is. Filistijnen, platvloersheid in velerlei opzicht, platvloersheid die het leven kapot maakt... Wie zegt dat de Filistijnen er niet meer zijn; dat zij geen macht hebben in onze dagen? Zijn hun versterkte steden er niet nog steeds, alleen in een andere vorm?
Daarom, maar gauw terug naar het verhaal, op zoek naar een andere geschiedenis. En Godzijdank, die is er. Want zie, daar staat het weer, in vers 2, dat prachtige kleine woordje, dat zoveel beloften inhoudt.

En het geschiedde

[Ja, u ziet het niet in de vertaling, maar het staat er echt aan het begin van vers 2]: En het geschiedde. U weet het: Als dat woord verschijnt moeten we gaan opletten, want dan kon de tegenbeweging van God uit wel eens beginnen. Dan zou er wel eens een licht kunnen opgaan in het duister der wereldnacht, dan zou het wel eens kunnen gaan dagen in het oosten.

En het geschiedde

Wat geschiedt er?

En het geschiedde:

een man, eentje uit Zora, uit het geslacht van Dan

 

Is dat alles? een man, ééntje (dat telwoord staat er nadrukkelijk bij in het Hebreeuws) en dan nog wel uit dit piepkleine stam van Dan. Wat heb je daar nou aan, tegen die pletwals van de Filistijnen die over het ganse land gaat. Met hun strijdwagens, hun paarden en wagens drongen ze voortdurend ongehinderd het grondgebeid van de stam van Dan binnen. Het komt zelfs zover op een gegeven moment, dat de hele stam van Dan wegtrekt naar het Noorden, omdat het niet meer te houden was. Moet daar dan, bij die kleine zwakke stam, bij die éne man, Gods reddende geschiedenis beginnen aan het einde van de proeftijd van 40 jaar? Daar bij die stam, die in de stoet van de 144.000 in Openbaringen 7 zelfs niet eens meer wordt vermeld. Ja, precies daar gaat het geschieden. Daar waar van de mensen niets meer te wachten is, daar komt God pas goed op dreef.

 

En het geschiedde [een man uit zoar uit het geslacht van Dan]

en zijn naam: Manoach [Dat betekent: RUST.]

 

En inderdaad hij is de rust zelve. Voorzichtig en zeer omzichtig gaat hij met de bode Gods om. Niet halsoverkop stort hij zich in het avontuur. Bedachtzaam en rustig laat hij de dingen geschieden, d.w.z. laat zijn vrouw deze dingen geschieden, want zij is eigenlijk ontvankelijker voor de boodschap van de man Gods dan haar echtgenoot.

 

het geschiedde [...] dat deze vrouw onvruchtbaar was,

en niet had gebaard.

 

Gemeente, onze God, houdt er toch vreemde gewoonten op na.

Dit is nu al de derde keer dat God zijn heilsgeschiedenis laat draaien rond een echtpaar zonder kinderen. In het bijbels taalveld betekent dat: een koppel, menselijkerwijs gesproken: zonder toekomst. Wij zeggen tegenwoordig: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst, maar dat gold toen bijna letterlijk: Wie kinderen heeft, heeft toekomst. Wie niet, die niet! Dit echtpaar is onvruchtbaar. Zij hebben geen aardse toekomst. Hun leven is een tevergeefs wachten geweest. En bij deze hulpeloze en machteloze mensen gaat nu Gods heilsgeschiedenis beginnen.

 

Herkent u het motief? Abraham en Sara. Zij kunnen ook hun eigen toekomst niet maken, enkel ontvangen uit Gods hand. Hetzelfde gold voor Izak en Rebekka volgens de Schrift. Het zal zich straks herhalen rond de geboorte van de laatste richter, die tegelijk de eerste koning zal zalven: Samuël. Hanna, zijn moeder was onvruchtbaar.

 

En ziedaar, het Nieuwe Testament komt vanzelf in het vizier: Elizabeth en Zacharias, de ouders van De laatste profeet, Johannes de Doper, die met beide benen in het oude verbond staande het nieuwe verbond inluidt...

Ja de climax, geheel in deze lijn, is de wonderbaarlijke geboorte van de Messias zelf; daar komt de macht en kracht, de potentie van de man zelfs helemaal niet meer aan te pas.Het is tekenend en veelzeggend, die bijbelse motief: De verlossing komt niet uìt de mensen voort. De Verlosser al helemaal niet. Die wordt gegeven. De toekomst van de stam van Dan, het volk Israël, de mensheid, zij wordt niet door de mensen, al helemaal niet door de mannen gemaakt. Die toekomst snelt ons van God uit tegemoet; zij kan enkel ontvangen worden.

In zoverre zijn de kinderen die hier zo wonderbaarlijk geboren worden, ook niet zozeer de kinderen van hùn ouders, hun nageslacht. Zij zijn veeleer kinderen Gods, hun voor-geslacht, dat hun vooruit is, en op wie zij gericht worden. Ze worden gegeven!

 

En hoezeer uitzonderlijk deze geboorten ook zijn, het is goed ook onze toekomst, onze kinderen in dit licht te bezien. Wat het toekomende leven betreft, reeds aanwezig in onze kinderen: op dit terrein valt niets te nemen, te hebben. Hier wordt alles gegeven. Men neemt geen kinderen, laat staan dat men ze kopen kan. Dat laatste is nou precies Filistijnse machtsdenken en Filisterpraat van de slechtse soort. Men krìjgt ze hoogstens, kinderen, zoals men liefde krijgt, zoals men een uitzicht, een perspectief, een toekomst ontvangt, zoals men het léven krijgt, ja - wonder boven wonder - zelfs tot in eeuwigheid: world without end. Dat kan de mens allemaal zelf niet, dat ligt niet in zijn macht, zijn vermogen. Tegenover zulke grote zaken past slechts dankbare verwondering, een geopende hand. Wij leven uit genade, door geloof, zei Luther zo'n 497 jaar geleden zeer terecht.

 

De Messias wordt niet door mensen voortgebracht, de redder is niet, nooit maakbaar, wordt niet door de wil eens mans (Johannesevangelie) voortgebracht, maar is uit God geboren, en wordt ons gegeven: Een kind is ons geboren, een Zoon gegeven...!

 

En de naam van deze Zoon is vandaag: Simson

Hij is de messias niet, maar is wel een gestalte van Hem. Hij 'zal zijn volk ook niet verlossen van het kwade', zoals Jezus, neen: de bode Gods, die hier zeer menselijk als gewoon man verschijnt aan de vrouw, maakt bekend:

 

1. Deze jongen zal een nazireeër Gods zijn.

D.w.z. iemand die speciaal aan God gewijd is en die zich niet zal neerleggen nooìt bij een on-goddelijke stand van zaken. Als teken daarvan laat hij zijn haar groeien tot dat het vervuld zal zijn in Gods koninkrijk. Het is dus helemaal niet het kind van Manoach en zijn vrouw. En als teken daarvan begint de afgrenzing, de onthouding, de distantie al van voor de geboorte: Ook Manaochs vrouw wordt tijdelijk geheelonthouder. Hij lijkt hier nog het meest op Johannes de doper, in wiens geboorte-aankondiging trouwens gedeeltelijk hetzelfde wordt gezegd.  

2.  en hij zal beginnen Israel te verlossen uit de macht der Filistijnen .

Het is maar een deel van de totale verlossing en het is dan nog maar het begin van dat deel... maar het is iets...

 

Simson is de naam! Dat is 'zonnekind'. Hij trekt zijn baan langs de hemel. Zijn opkomst is indrukwekkend en verspreidt licht, verschroeiend is de hitte van zijn toorn op de middag, en bloedrood is zijn ondergang.

Hij brandt zijn hele leven van hartstocht, voor Gods zaak?, voor zijn eigen passie?.. Wie zal het zeggen. Veel geestelijk leven is in deze richter niet te bespeuren. Een grote verterende liefde is er in elk geval wel. En zijn licht schijnt niet lang, zoals ook de gloed van de zon maar een dag duurt. Toch is het waard om ook deze bijzondere dag, de dag dat Simson als een zon uit zijn slaapvertrek komt en als een held op weg gaat om zijn pad te gaan, om deze dag mee te maken. Ook deze eigenaardige richter is een kind van God gegeven. Wij willen hem de komende weken volgen op zijn weg, amen.


het raadsel (van) Simson

2de preek: Richteren 14

tekst: Laat mij nu een raadsel u te raden geven (vs. 12)

 

De ruzies die Simson uitvecht met de Filistijnen gaan allemaal om een vrouw. Hij slaat er m.a.w. niet op los omdat zij het land bezetten en heersen over Israël. Neen, het lijkt wel of politiek hem niets interesseert. Hij vecht ook niet met de Filistijnen om ze in Gods naam te verslaan, zoals Gideon of Jeptha of Barak of noem maar op... Neen hij vecht elke keer een persoonlijke kwestie uit. Behalve misschien de laatste keer in de tempel van Dagon, daar is het Gods zaak, maar we lopen vooruit.

 

Simson is m.a.w. een nogal twijfelachtige richter. Het is zelfs zo, dat je je afvraagt of hij wel in het rijtje van de richters thuishoort. Hij lijkt meer op een volksheld, zoals die in talrijke volkslegenden rondlopen. Zeker de amoureuze betrekkingen die Simson erop na houdt (in 4 hoofdstukken heeft hij 3 vrouwen) spreken wat dat betreft tot de verbeelding. Niet voor niets heeft Hollywood al snel brood gezien in een verfilming: Samson and Delilah. Simson: De ruwe bolster, blanke pit. Een man, met een goed hart, maar kom niet in zijn weg als hij zijn zinnen ergens op gezet heeft. De beresterke, maar toch ook weer zwakke man.

 

Toch is Simson meer dan een legendarische volksheld of een tragische figuur die aan zijn innerlijke verscheurdheid te gronde gaat. Het is allemaal de wat merkwaardige 'outfit' van een man Gods. Zijn held haftigheid doet hem de overmacht van Filistijnen trotseren en zijn persoonlijke tragedie blijkt aan het eind pas echt de 'verpakking' te zijn, waarin hij eindelijk zijn 'ambt' vervuld (sic!), zijn richterschap waarmaakt, afmaakt.

 

Als de sterke Simson ondergaat dan ìs hij pas wie hij zijn moet. De kracht wordt in zwakheid volbracht: juìst bij deze krachtige held. Maar we lopen opnieuw vooruit. Maar dat kan ook niet anders, want alle andere Simsonverhalen zijn niet meer dan een voorspel tot deze 'finale', om niet te zeggen: half of geheel mislukte pogingen om zijn roeping te ontdekken en te vervullen.

 

Simson doet mij denken aan Mozes, die andere man Gods, die zich ook geroepen voelde om krachtdadig op te treden toen hij zag hoe een Egyptenaar een Israëliet doodsloeg. Hij greep eigenhandig in en sloeg de Egyptenaar dood. Deze opvliegende, sterke Mozes, kon God echer juist niet gebruiken. Zijn streven moest eerst nog sterven in de woestijn, verweg in Midian. Pas als hij de zachtmoedigheid en geduld geleerd heeft, komt God nog eens bij Mozes terug en roept hem om leider te worden. Maar ondertussen krijgt deze Richter wel de meeste hoofdstukken toebedeeld in het boek Richteren en plaveit hij met zijn privé-oorlog tegen de Filistijnen a.h.w. de weg voor de grote koningen die komen gaan: Saul, die faalt, David die wint... Als Simson, zoals de man Gods kwam te zeggen, begon met Israël te verlossen van de Filistijnen, dan is het de grote koning David die zìjn karwei afmaakt.

 

 

Een raadselachtige figuur, deze Simson. En vanmorgen helemaal, want het wemelt raadsels in hoofdstuk 14. Daarover aan het eind wat meer, eerst lopen we het verhaal maar eens even langs.

 

Hoofdstuk 13 besloot met de opmerking, dat de geest des HEREN hem begon aan te drijven. Simson wordt groot m.a.w. en krijgt te maken met de 'geest des HEREN': Die wordt vaardig over hem, begint hem onrustig te maken... Simson begint te merken dat hij Nazireeër is, man Gods... Als hij een profeet zou zijn geweest, dan zou hij nu zijn gaan profeteren, spreken. Als Simson echter de geest krijgt, dan gaat hij niet spreken, profeteren, neen zo is Simson niet: dan gaat hij iets dòen. Hij preekt met zijn handen, z'n blote handen. Hij heeft geen mond vol woorden, maar een arm vol kracht. En thuiszitten 'aan-god-gewijd-te-zijn' kan de bedoeling niet zijn volgens Simson ... en dus gaat hij er op uit. Hij trekt weg van huis. Hij gaat op zoek naar zijn roeping, zijn taak, waarin de geest die hem aandrijft tot ontplooiing kan komen... En van Zora, waar Simson woonde, tot Timna in bezet gebied, is het maar een kleine wandeling. Simson gaat dus naar de Filistijnen. Het is echter de vraag of het de goede weg is, die Simson hier gaat. Een roeping hebben is één ding, je roeping vìnden is iets anders.

De verteller schrijft nadrukkelijk: en Simson daalde af naar Timna. Dit klopt geografisch, want Simson daalt af van het gebergte Judea naar het kustland, maar de zeer nadrukkelijke herhaling van ditzelfde wood ('afdalen' 5x) in dit hoofdstuk, doet vermoeden dat de schrijver zo zijn twijfels heeft.

 

'Afdalen'

Hetzelfde werkwoord wordt ook gebruikt om het 'ondergaan' van de zon te beschrijven. En: weet u nog: Simson betekent 'zonnig': Is Simsons misschien al aan het ondergaan voor hij goed en wel geschenen heeft?.

Sterker nog: het woord 'afdalen' kan ook gebruikt worden voor het ' nederdalen in het dodenrijk', Gaat Simson misschien meteen al zijn ondergang, zijn dood tegemoet? De schrijver acht het risico niet denkbeeldig.

En Simson daalde af naar Timna . Zo wandelt hij het toneel van de geschiedenis van Israël op, maar hij vindt zijn rol niet direkt. Zijn opkomst lijkt een 'afgang'. Want als hij 'afdaalt' naar de Filistijnen, dan 'valt' hij meteen, voor het eerste het beste Filistijnse meisje, dat hij onderweg ziet. Simson, de 'beloofde zoon' en 'richter': Hij valt al voor hij een stap heeft gezet. De ontgoocheling van Manoach en zijn vrouw, zijn ouders, is diep en wordt verwoord in vers 3:

Zijn vader en zijn moeder zeiden tot hem:

Is er onder de dochters van uw broeders en onder heel mijn volk geen vrouw, dat gij heengaat om een vrouw te nemen van de Filistijnen, de onbesnedenen?

 

De Filistijnen, de onbesnedenen, zegt Manoach. En in dat laatste woord ligt al zijn verachting voor dit volk opgesloten. Filistijnen, ik heb het vorige week al wat uiteengezet, zijn niet zomaar 'heidenen'. Neen, het zijn 'onbesnedenen'. d.w.z. heidenen in het kwadraat. Veel van de volkeren in het Midden-oosten immers kenden zoiets als een besnijdenis. Dat was een min of meer algemeen oosters gebruik. Ze zijn ook altijd nog ergens 'familie' van elkaar.

Maar de Filistijnen, die waren niet van daar, zij waren vreemde overheersers, imperialisten, kolonialisten. Zij waren uit den vreemde gekomen om het land Kanaän aan zich te onderwerpen. Vanuit het zuiden hadden ze langzaam maar zeker grote stukken van Kanaän aan zich onderworpen, schatplichtig gemaakt en platgewalst met hun Filisterdom, hun gewelddadige heerschappij, hun platvloerse levensstijl. En nou komt Simson, de richter, die zou beginnen het volk te bevrijden uit de macht van de Filistijnen, notabene zelf thuis met uitgerekend een Filistijnse... En hij trekt zich ook niets aan van zijn ouders en hun bezwaren:    

Maar Simson zeide tot zijn vader:

Neem mij deze, want zij bevalt mij

 

Zo gaat dat: kinderen gaan hun eigen weg, en je houdt ze niet tegen als ze groot zijn. 'Als ze naar de Filistijnen willen gaan', dan 'gaan ze naar de Filistijnen'. Wat een ouderlijke verdriet schuilt achter dit vers, maar goed, daar gaat het nou niet om. Het gaat er meer om, dat Simson als richter nu wel helemaal zichzelf gediskwalificeerd heeft. Zeker als we zijn slotzin van vers 3 letterlijk vertalen:

Neem mij deze, want zij is recht in mijn ogen .

 

Dat laatste nu is precies de definitie van de goddeloosheid van het volk volgens het boek Richteren: zij deden wat kwaad was in de ogen des HEREN <=> ieder deed wat recht was in eigen ogen...

Simson, de sterke, het kind van het wonder, de richter Israëls: hij bakt er helemaal niets van. Totaal niets: integendeel! In plaats van Israel van de Filistijnen te verlossen, verzwagert hij zich met de Filistijnen. In plaats van een inspirator te zijn voor zijn volk, wordt hij een lichtzinnige avonturier. Niks sobere nazireeër, slechts een licht ontvlambaar jongmens. Wat een afgang, wat een afval, wat een val! [Moeten wij hem niet uit het rijtje geloofsgetuigen van Hebreeën 11 uitnemen en verplaatsen naar Romeinen 3, waarin de zonde van jood en heiden met zwarte letters staat beschreven: allen hebben zij gezondigd en derven de heerlijkheid Gods...]

 

Het is te begrijpen, dat Manoach en zijn vrouw de tel kwijtraken, en wij misschien ook wel met hen? Wat een raadselachtig man, die Simson!

 

Maar gemeente, ookal raakt Israel, ookal raakt Manoach, ookal raken wij de tel kwijt: God niet. Het ontgaat en ontglipt Hem niet. Hij weet wat Hij doet. Tenminste dat suggereert vers 4

Zijn vader en moeder wisten niet, dat dit van de HERE (uitging), nl. dat hij een gelegenheid zocht tegen de Filistijnen, want de Filistijnen heersten in die tijd over Israel.

 

God zit hier achter, zegt dit vers. Tòch. God laat Simson op deze manier in aanraking komen met de Filistijnen en deze eerste ervaring met de Filistijnen zal voor Simson zo ingrijpend zijn, dat het de springplank wordt voor zijn beginnend richterschap, voor zijn strijd tégen de Filistijnen. Simson moet blijkbaar eerst zodanig zijn hoofd stoten tegen de Filistijnse wal, dat de macht van de Filistijnen hem duidelijk wordt en hij zich daar vanuit zichzelf tegen keren zal. Zo zit hij blijkbaar in elkaar. Het middel, dat Simson daarvoor kiest, is voor eigen rekening. Dat wordt ook niet goedgekeurd. De termen dienomtrent zijn duidelijk genoeg. Maar de HERE, de God van Israël is zo groot, dat Hij ook met een 'kromme stok' rechte slagen kan toebrengen.

 

Denk bij wijze van vergelijking maar eens aan Jozef en zijn broers. De broers hebben Jozef in de put gegooid, hun vader ten dode toe verdriet aangedaan, Jozef verkocht... en dat is kwaad, dat is hun toe te rekenen, dat blijft ook zo, dat is hun zonde. Maar later, veel later heeft Jozef door tranen en veel moeiten heen geleerd: gij, broeders, hebt dit wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft het ten goede gedacht .(Gen 5:20).

 

[De oude kerkleraren onderscheidden daarom tussen de 'wil des bevels' (dat wat God uitdrukkelijk gebiedt te doen en te laten) en de 'wil des besluits' (dat wat God zèlf daarmee, met kwaad en goed, wil doen). Dat eerste (de wil des bevels) dat behoort tot de geopenbaarde dingen: die zijn voor ons: daaraan hebben wij ons te houden, daarnaar ons leven te richten. Het tweede (de wil des besluits) hebben wij te aanbidden, zij is verborgen, zij is des HEREN. Het is a.h.w. het extra dat de HEER nog in petto heeft... Als alle menselijke woorden gesproken zijn, ook de morele en ethische, ja zelfs de religieuze, dan nog heeft God op een verrassende wijze het laatste woord.] M.a.w. De daad van de broers van Jozef wordt er niet minder slecht door als God in zijn wondere voorzienigheid er toch nog iets goeds mee weet te doen (nl. een groot volk in leven houden), maar toch biedt deze kijk op de dingen wel een verder perspectief, ontspant en relativeert ook.

Zo worden ook de daden van Simson er niet minder afkeurenswaardig door als op Israël door hem toch een verlichting ervaren mag in het juk van de Filistijnen, dat op hen drukte, maar toch komen ze in een breder perspectief te staan dan enkel het menselijk morele. Trouwens: nergens worden wij in dit boekje opgeroepen om Simson na te volgen. Het gaat blijkbaar om grotere zaken. Blijkbaar zìjn er grotere zaken dan de moraal.

 

 

Genoeg nu over de raadselachtige man Simson, een weerbarstig instrument in Gods hand. Laten wij trouwens maar eerlijk zijn, en niet te hoog van de toren blazen als wij Simson onwaardigheid, ongeschiktheid etc.. verwijten. Zijn er eigenlijk überhaupt wel gewillige en geschikte instrumenten te vinden?

 

Waren niet eigenlijk vele mannen en vrouwen Gods zo op het eerste zicht ongeschikt: Gideon, Simsons collega, een weifelaar, ja een lafaard zelfs, die zich probeerde te drukken? Deborah, een vrouw! koning David, een herdersknaap, niks koninklijks aan! Abraham, een oude kinderloze man? De 12 discipelen: ongeletterde vissers, een tollenaar, een vrijheidsstrijder?

Waren zij dan allemaal wel geschikt?

 

Godzijdank, gemeente, dat God met 'gewone (= ongeschikte) mensen' van vlees en bloed, met hun kwalen en kwaliteiten (waarbij zwakten en sterkten soms zelfs identiek zijn), met hun gebreken en zonden van doen wil hebben en zelfs met hen zijn koninkrijk wil bouwen...! Veel hoop was er anders niet voor ons. De ontdekking van de reformatie dat God de 'goddeloze rechtvaardigt' was niet voor niets een bevrijdende ontdekking!

 

Simsons raadsel

Het verhaal is duidelijk. Simson doodt een jonge leeuw (met blote hand) en vindt later een honingraat in het verdroogde aas van de leeuw. Als dan - zoals gebruikelijk - op het uitbundige één week durende trouwfeest temidden van zang, muziek, wijn en dans spelletjes gedaan worden, dan heeft Simson een raadselspelletje klaar. Hij verpakt zijn bijzondere ervaring in een prachtige raadselspreuk (in het Hebr. woord/klankspel):

Spijze ging uit van de eter

en zoetheid ging uit van de sterke

 

Dit raadsel van Simson: het is eenvoudig op te lossen voor wie weet wat Simson is overkomen met de leeuw. Voor anderen is het echter onoplosbaar. 3 dagen lagen zitten de bruidsjonkers dan ook gebogen over de vraag?

Spijze ging uit van de eter: wat zou dat kunnen zijn...

Zoetheid van de sterke? = ben jij dat ook zelf Simson?

Bedoel je misschien dat jij sterke man de liefde hebt ontdekt?

Mis, mis nog eens mis!!

 

Je ziet de spotlichtjes in de ogen van Simson dansen. Hij denkt: Ik heb ze toch mooi te pakken, die Filistijnen. Ze zullen moeten betalen: Ik zal ze - letterlijk en figuurlijk - in hun hemd zetten. Drie dagen lang tobben ze en dan beseffen ze, dat ze er nooit uit zullen komen. En op de 7de dag (dat is de 'sabbathdag'), de 4de dag van de bruiloft geven ze het op en besluiten ze het nu maar op z'n Filistijns op te lossen: d.w.z. vals te spelen. Zij, machthebbers en heersers over Israël, zij zullen zich toch niet laten overtroefen door een Jood.

 

 

En nu keert zich Simsons 'afdaling naar Timna' tegen hem. Het leek eerst wel een succes, hij leek de sterke, de winnaar, hij speelde met de Filistijnen, maar met Gods tegenstanders speel je beter geen spelletjes. Na 3 dagen keert het tij en de laatste 3 dagen wordt hìj in de verdediging gedrongen dóór zijn vrouw. Zijn vrouw, hoe mooi ook, en hoezeer verliefd Simson ook op haar is, zìj is hèm niet trouw, welneen: Zijn vrouw is en blijft Filistijnse. Zal zij voor een Jood haar have en goed opgeven, ja haar leven... Want daarmee bedreigen de bruidsjonkers de bruid, wanneer zij het geheim van Simsons raadsel hen niet bekend maakt. Dan maar liever heulen met de Filistijnse broeders. U ziet het, die Filistertrouw is ook bepaald geen hartelijke trouw: zij is afgedwongen trouw, een soort soldatentrouw: Het zwaard hangt erboven. Ieder die niet meedoet, wordt uitgestoten, afgemaakt.

 

Als een waardige voorlooper van Delila, windt zij de sterke Simson om haar vinger. Wil Simson haar aanraken, zij beantwoordt zijn toenaderingspogingen met tranen en geween. Wil hij haar kussen, een stroom aan verwijten snoert hem de mond. Drie dagen lang krijgt Simson het te horen:

 

Simson, je ziet me niet graag, je moet me niet, Simson je haat me: Hoe kun je anders mij onthouden wat het raadsel inhoudt. Simson, jongen toch, we moeten toch geen geheimen voor elkaar hebben, dat hoort toch niet...

Simson echter houdt voet bij stuk. Hij heeft zijn geheim (voelt u het voorspel op de grote episode aan het slot) aan niemand bekend gemaakt, zèlfs niet aan zijn vader en zijn moeder. Drie dagen weerstaat hij haar totaan de laatste feestdag:

En het geschiedde op de zevende dag, dat hij het haar bekend maakte, want zij perste hem; en zij maakte dat raadsel bekend aan de zonen van haar volk.

 

En vlak voordat Simson de bruiloft ontbindt en zijn winst wil gaan incasseren, komen de filistijnen het Simson triomfantelijk vertellen. Van de weeromstuit zijn ook zij dichters geworden. Want ze geven de oplossing in de vorm van een nieuw raadsel:

Wat is zoeter dan honig?

en wat is sterker dan een jonge leeuw?

de honing en de leeuw.. : Simson begrijpt en doorziet het hele complot en beseft dat zijn vrouw hem ontrouw is geweest.

Hadt gij niet met mijn kalf geploegd

Gij hadt mijn raadsel niet ontward..

 

Simson heeft een lesje geleerd, over de liefde. Ook van haar geldt:

zij is zoeter dan honing

en sterker dan een jonge leeuw...

Tegen zoete woorden en zachte gebaren van een vrouw was hij niet bestand. Zwakke krachten zijn de enige die deze sterke overwinnen kunnen. Ja sterker dan hemzelf, de jonge leeuw, met zijn wilde manen is de liefde. Zo sterk dat hij er aan ten onder is gegaan.

Wat is zoeter dan honig?

en wat is sterker dan een jonge leeuw?

De liefde!

 

Er is echter nog een ander antwood mogelijk, een derde dus op deze raadselspreuk. De Schrift antwoordt zelf in Psalm 19, vers 11

Gods wet is - zo staat daar - zoeter dan honing.

 

Overwegenswaardige gedachte, gemeente... Als Simson deze oplossing zelf eerst eens bedacht had, voor hij 'afdaalde naar Timna', dan zou hem veel narigheid bespaard zijn gebleven.

De liefde, die haar verwantschap met de dood prijsgeeft bij Simson en de Wet Gods, die bevrijdt van onderdrukkende machten: Beide ontwarringen van het raadsel van Simson, raken aan het geheim van zijn bestaan als richter. Beiden zijn ze echter ook voor Simson zelf verborgen gebleven. Hij is - tot in het eind - zichzelf een raadsel gebleven. Dàt is zijn tragiek.

Afin, hoe dit ook zij. God heeft inmiddels wel zijn zin gekregen.

 

Simson is temidden der Filistijnen gebracht en hij weet nu uit eigen ervaring wat Filistijnen zijn. En nu wordt dan ook de geest opnieuw over hem vaardig. Zij drijft hem aan en drijft hem uit, uit die kliek van filisters, uit het drinkgelag en als een getergde leeuw, zet hij zijn afdaling voort tot aan de kust, tot in Askelon aan zee, één van de 5 versterkte steden, onneembare bolwerken, symbolen van Filistea's macht. Daar slaat Simson toe. Daar predikt hij met zijn handen, dat de God van Israël regeert: 30 Filistijnen vallen onder zijn blote hand. De klederen worden als buit van hun lijf gescheurd: onder en bovenkleren.

 

Dan is de 'afdaling' van Simson ten einde. Het woord valt voorlopig niet meer. Hij is gegaan tot het uiterste, tot in het hol van de leeuw en op het dieptepunt heeft hij toegeslagen: 30 Filistijnen boeten voor de filisterij van hun collega's. De macht van Filistea is niet onaantastbaar. De eenling Simson, de richter zonder leger (was de rest te bang? te geassimileerd?) heeft het bewezen.

En na de afgang, de val, volgt nu - verrassend - een nieuwe opgang: En hij ging op naar het huis van zijn vader.

De verloren zoon komt thuis en zijn Filistijnse vrouw wordt door zijn schoonvader gegeven aan de 'best man'.

 

Simson weet nu wat Filistijnen zijn. Misschien kan hij nu aan zijn richterambt beginnen; hij heeft zelf een lesje geleerd... of is de geest misschien wel gewillig, maar het sterke vlees nog steeds niet zwak genoeg.

we zullen zien, amen.

 

 

de poorten van Gaza voor Hebron

3de preek: Richteren 16, 1-4

 

En Simson richtte Israël in de dagen der filistijnen, 20 jaar. Zo luidt het laatste vers van hoofdstuk 15. Deze zin zou een waardige afsluiting zijn van de heldendaden van Simson. Met zijn blote hand verbrak hij het ijzeren juk der Filistijnen, met een ezelskaak creëerde hij ademruimte voor Israël om te leven in het land, en in zijn dorst en zwakheid riep hij tot God en werd gelaafd... Zo was hij een richter in Israël, 20 jaar. Wij zouden wensen, dat het bij dit vers zou zijn gebleven, dat m.a.w. hiermee de Simsonverhalen ten einde zouden zijn. Dan waren we allemaal tevreden naar huis gegaan met de gedachte: Awel: die Simson, hij mag dan vaak gevallen zijn, maar toch heeft hij zijn leven uiteindelijk besteed in dienst van God en van zijn volk Israël, 20 jaar (toch altijd nog de helft van een normale richter).

 

Maar niets van dit alles. Op hoofdstuk 15 volgt hoofdstuk 16, nog een lang verhaal. En wat voor een verhaal. Het woord van God is eerlijk. Het tekent de mens, zoals hij is, niet zoals wij hem zouden wensen. Gods woord idealiseert niet. Het is geen roman met een mooi einde, geen sprookje, geen Hollywoodfilm met een happy end. Het is het boek van Gods openbaring, d.w.z. daarin openbaart God zichzelf en wordt openbaar wat er in de mens, Gods meest dierbare schepsel is; die vreemde creatuur, die op God kan lijken, maar ook op de duivel, die een vergeestelijkte heilige kan zijn, maar ook een beest van een mens...

 

Wel, Simson is geen vergeestelijke heilige, geen vrome man met een uitgemergeld gezicht en een tonsuur, neen; zo was hij nou eenmaal niet, en zo zal hij ook nooit worden. Hij is een krachtmens, een roekeloze held, een impulsief en opvliegend type. Trouw in zijn liefdes, ondanks alles, niet te temmen, èn toch ook: een nazireeër Gods, d.w.z. een man Gods, die - zoals de belofte bij zijngeboort luidde - zal beginnen Israël te bevrijden van de filistijnen.

 

Dus zoekt Simson de oppermachtige Filistijnen weer op. En dit keer is zijn onderneming wel heel gewaagd, om niet te zeggen: roekeloos, want hij gaat naar Gaza en Gaza is de hoofdstad van de 5 filistijnse stadstaatjes. De Gaza-strook ontleent nog tot de huidige dag haar naam aan deze stad.

 

Simson in Gaza: hij dringt door m.a.w. tot in het hol van de leeuw, misschien wel met de bedoeling om de Filistijnen weer een hak te zetten, op zijn typische wijze. Maar hij bezwijkt weer, het is zijn oude kwaal: hij ziet een vrouw en moet haar hebben. En zo groot als zijn lichaamskracht is, zo zwak is zijn zedelijk kracht, zijn moreel vermogen, zijn zelfbeheersing.

 

Oopnieuw encanailleert hij zich met een vreemde vrouw. En ook ditmaal keert het kwaad zich tegen hem. Hij wordt gesignaleerd. Dat is een buitenkansje voor de Filistijnen, die ze zich niet zullen laten ontglippen. Zij willen met hun gahate en gevreesde tegenstander afrekenen. Als eerste voorzorgsmaatregel wordt het huis omsingeld. Ten tweede sluiten ze de poort. Ziezo: nu kan er niemand er meer in, en vooral: nu kan niemand er meer uit. Simson zit in de val. Tot de aanval gaan ze niet over. Dat durven ze niet. Zij stellen zijn vermoording uit tot de morgen. Zolang het donker is sluipen ze als schimmen om het huis, een moedige aanval ontbreekt. Angst houdt hen op een afstand: morgen, zeggen ze tegen elkaar, bij de dageraad zullen ze beter gelegenheid hebben om hem te overvallen en te doden.

 

Maar, zoals u weet: tussen droom en daad komt nog wel eens wat tussen. De zaken gaan geheel anders dan zij gepland hadden. Simson staat midden in de nacht op. Hij wacht de morgen niet af. Waarom niet?

Heeft een beschermengel hem wakker gemaakt?

Was het een por van zijn geweten die hem wekte?

Ging er een besef door hem heen, dat dit niet was waartoe God hem geroepen had?

 

Wij weten het niet. Wel weten wij, dat daar in die nacht niet enkel zijn vijanden waakten, maar ook God in zijn grote lankmoedigheid. Het is zijn tijd blijkbaar nog niet. De maat van Simsons leven, Simsons zòndige leven is nog niet bereikt. Het einde van Gods geduld evenmin.

 

De reus in zijn volle kracht staat op. Hij wenst de stad te verlaten. We zien het tafereel voor ons. Bevend schuilen zijn belagers weg in het donker. Ze durven niet tevoorschijn te komen om de strijd met hem aan te binden. Ze worden met geen woord genoemd, zo stil houden ze zich. Ze vertrouwen op de deuren van de stad, de vergrendelde deuren van de poorten van de stad. En inderdaad: Simson komt bij de poort, maar ook deze sta-in-de-weg blijkt voor hem geen enkel bezwaar te zijn. Hij rukt de deuren met deurposten, grendels en al uit de stadsmuur, werpt ze met één gebaar op zijn schouders en vertrekt; wèg is hij. Compleet verbouwereerd staan de Filistijnen erbij te kijken, hoe hun stadspoorten worden geforceerd, hoe hun vesting wordt ontmanteld.

 

Gaza, de onneenmbare hoofdstad van Filistea is een open stad geworden. En: een stad zonder poorten is een verloren stad. Zij ligt voor iedereen open. Ieder kan er vrij in en uit gaan. De stad die hem gevangen zou moeten houden, Simson hij maakt die tot een vrijplaats voor jan en alleman.

 

En nog meer doet hij: hij vertrekt met de poorten van Gaza op zijn rug, richting Juda, een lange reis tot hij bij Hebron komt. En op de berg tegenover Hebron zet hij de poorten van Gaza neer.

 

Hebron is niet zomaar een plaats, het is de hoofdstad van Juda, het is de stad van koning van David, voordat hij Jeruzalem veroverd. Het is de stad met welks inname, de intocht in het land een feit is. Hebron, de stad ook van de priesters van Israël. De poorten van de hoofdstad van de Filistijnen, de geduchte stad Gaza worden dus in het gezicht gesteld van de Judeeërs. Het is alsof Simson zeggen wil: Broeders, zie toch: Die Filistijnen, ze zijn wel te verslaan, het is met hun macht gedaan! Ik breng u het symbool van hun onverslaanbaarheid, de poorten van het oninneembare Gaza.

 

Kijk slechts omhoog en geloof! Als in een openluchtmuseum heeft hij de trofeeën van zijn strijd uitgestald en daarmee de gebroken macht van de Filistijnen tentoongesteld. De poorten van de stad, dat is ook de plaats van de rechtspraak, waar de rechtband zitting hield. Welnu: Het recht zal niet van de Filistijnen uitgaan. Neen: de poorten van Hebron, straks Jeruzalem, zullen het recht doen uitgaan over gans Israël en vanuit Israël naar de volken, zoals Jesaja profeteert. De poorten van Gaza staan op de berg tegenover Hebron als een groet van hun richter: Vreest niet, de HERE heeft èn de macht èn het recht aan de Filistijnen ontnomen en u toevertrouwd.

Met één oogopslag konden de Judeeërs, de bange Judeeërs het zien. Ze zullen hun ogen wel uitgewreven hebben, maar hebben ze het verstaan?

 

Daarover staat geen woord, maar het ergste is te vrezen. Zij hebben hun richter al eens uitgeleverd en aan zijn lot overgelaten. Simson stond er alleen voor, een richter zonder leger. De tekenen hebben zij niet verstaan.

Tussen haakjes, gemeente: Zou de eenzaamheid van Simson in zijn ambt ook niet mede een oorzaak kunnen zijn van zijn voortdurende uitglijers, van zijn herhaalde valpartijen..? Simson de richter, hij had geen broeder die hem hoedde. En zonder naaste, zonder ondersteunende, meelevende en meestrijdende naasten ligt de zonde als een belager aan de deur en is het moeilijk om de begeerte die van de zonde uitgaat te bedwingen... een eenzaam mens is een kwetsbaar mens.

 

Tenslotte, gemeente, heeft de kerk vanaf het begin, hierin gesouffleerd door de synagoge, dit verhaal verstaan als een verhaal met een dubbele bodem. Zij bevat een meer dan aards geheimenis. God openbaart zich in de hele Schrift, dus ook hier. En die God is de drie-enige God, Vader, Zoon en Geest, zegt de Kerk. Dat wil zeggen: Ook hier wordt Christus geopenbaard.

 

Simson de richter, hoe averechts ook, getuigt van Christus, de rechtvaardige rechter. Hij is een type van Christus, hìj ook. Soms als een 'anti-type', d.w.z. als een tegenbeeld, maar zelfs dan en zo toch een voorafschaduwing. Hij immers is begonnen Israël te bevrijden van haar vijanden. Christus heeft in zijn verlossing, ook Simson werk vervuld, afgemaakt, volbracht..

 

Laten wij de parallellen eens bezien:

1. Simson zocht de vijand op in het hol van de leeuw en wordt daar ingesloten door de vijand, gevangen a.h.w. door de zonde, ingeklemd door de gevolgen van het kwaad.

Heeft de Zoon Gods zich ook niet begeven naar een wereld "verloren in zonde en schuld", heeft hij zich als mens niet ook laten insluiten in deze wereld, ja een wereld als Gaza, met hoeren en tollenaars, met verraders en tirannen? Geheel en al vrijwillig is Hij gekomen in het machtsbereik van de boze, heeft hij zich vernederd tot in de diepste diepte van ons menselijk, vleselijk, zondig bestaan. Hij werd in alle dingen ons gelijk, uitgenomen de zonde, d.w.z. zonder zèlf in zonde te vallen (daar is een verschil met Simson), maar toch liet hij zich vrijwillig tot 'zonde maken', zoals Paulus zegt. Hoe hebben ook zìjn vijanden gejuicht, toen zij dachten dat zij hem gevangen hadden. Hoe werden om hem zelfs de poorten van het dodenrijk gesloten. Geen houten poorten met grendels, maar een zware steen gerold voor het graf met wakende soldaten ervoor.

Maar zie: Óók Hij is te middernacht ontwaakt en stond op als een held, verbrak de boeien van de dood. Ja het was onmogelijk, schrijft later Lukas met een herinnering aan een psalm van David, dat hij door de dood zou kunnen worden vastgehouden, want hij was een heilige Gods. (vgl Hd 2:27). De Vader verbrak de boeien van de dood, de Geest wentelde de steen af en de Zoon verrees, ging uit uit de gevangenis, als een held.

 

2. En zoals Simson de poorten van Gaza meenam en als symbool van de overwinning zetten op de berg tegenover Hebron, zo heeft ook Christus de 'gevangenis' gevangen, zoals opnieuw het NT zegt op voorspraak van psalm 68. Opgevaren naar den hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen. (Ef 4:8) Christus heeft de machten en overheden verslagen, ontwapend en openlijk tentoongesteld. In de dood heeft hij de dood gedood. Al zijn tegenstanders stonden niet alleen verstomd, zoals de Filistijnen, neen: ontmachtigd waren ze, de tanden uitgebroken, de wapenen ontnomen.

 

 

Gemeente, laat dit de goede tijding zijn, die Simson ons vanmorgen brengt: Simson nam de poorten van Gaza op zijn schouders en droeg ze naar Hebron. Christus nam de poorten van de hel en de dood op zijn schouders en heeft ze als krijgstrofeeën weggedragen naar de hoogste hoogten van de eeuwige heerlijkheid. De poorten van Satans rijk liggen als eeuwige krijgstrofeeën voor de poorten van het hemelse Jeruzalem.

En - vreemd maar waar - het hemelse Jeruzalem is niet buiten het gezichtsveld van de Kerk. Het oog des geloofs kan ze zien liggen, verbroken, ontgrendeld, weggevoerd.

 

Een ieder die op Christus, de opperste Richter ziet, mag hiervan verzekerd zijn, want Hij ziet Christus gaan met de deuren van dood en graf op zijn rug, en zij worden weggedragen. Hij is ons voorgegaan en gaat nog steeds ons vooruit.

Daarom zijn wij - wanneer wij op Christus zien - in het aardse gevecht in de strijd met zonde en dood, Filistijnse machten, kwade krachten, de boze zelf [gelijk Paulus zegt] meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. 38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here. (Romeinen 8 NBG)

 

Voor welke deuren wij dan ook komen te staan, voor welke vergrendelde poorten ook - Christus gaat voorop en draagt ze weg! Immers voor de gemeente van Christus geldt, wat vlees en bloed haar nooit zullen kunnen openbaren, maar wat Christus belooft: "De poorten van het dodenrijk zulen haar nooit overweldigen", amen.


Simsons dood en verrijzenis

4de preek: Richteren 16, 23-31

tekst: Dat ik met de Filistijnen sterve (vers 30)

 

Op de uitnodiging voor het offerfeest hadden de Filistijnse vorsten ongetwijfeld geschreven:

Gegeven heeft onze god

in onze hand

Simson onze vijand.

en allemaal zijn ze gekomen: geestelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders. Offers gaan ze brengen, slachtoffers in groten getale aan Dagon, de god der Filistijnen. In hun ogen is hij de overwinnaar, want Simson de nazireeër des HEREN en de richter Israëls is gevangen. En zo wordt dit Filistijnse feest voor Dagon tegelijk een geding tussen Dagon van Filistea en de God van Israel, want Simsons vernedering ìs Gods vernedering.

Zo wordt in deze laatste episode van de Simsonverhalen duidelijk, dat niet mensen van vlees en bloed met elkaar strijden, maar dat het hier net als op de Karmel (met Elia) gaat om de simpele vraag: Wìe is eigenlijk God? Wie komt die titel toe? Dagon, de god der Filistijnen of de HERE, de God van Israël?

 

Voorlopig lijkt het pleit beslecht in het voordeel van Dagon. Het feest dat zij vieren is een feest van vreugde, maar het is niet de 'vreugde der wet', simchat thora, dat hier gevierd wordt, neen het is er precies het tegenbeeld van. Het is het feest van de vreugde der wetteloosheid. De bechrijving van het feest onthult dit volledig. Als de 'wet' van Israël mensen bevrijd ten leven en zwakken beschermt in hun waardigheid, èn dàt wordt gevierd op het feest van de 'vreugde der wet', dan is dit feest precies het omgekeerde. Op dit feest wordt de gebonden mens gevierd en gelachen met de zwakke!

Plechtig begint het feest der Filisters met de antifoon, aangeheven door de gezamelijke hoogwaardigheidsbekleders: Hoor hun loflied:

Gegeven heeft onze god

in onze hand

Simson onze vijand.

 

En triomfantelijk wordt het beeld van Dagon uit de nis gehaald, en - stel ik me voor - in processie rondgedragen door de stad om uiteindelijk weer terug aan te komen in de tempel. Ja, religieuze en rituele praktijken zijn wereldwijd en in alle godsdiensten zeer vergelijkbaar. Het volk ziet het beeld, zij zien hun god en vol enthousiasme nemen ze de antifoon over en beantwoorden die spontaan met een hymne, een loflied. En toen zij hem zagen loofden zij hun god en zeiden:

Gegeven heeft onze god

in onze hand

onze vijand

verwoester van ons land

die velen van ons deed bijten in het zand

Zo loven zij Dagon. Hallal, staat er in het Hebreeuws -> halleluja. Prijst de Heer. Wel voorlopig nog niets daarvan. Prijst Dagon is de boodschap. En de Filistijnen doen het met dit prachtig rijmende en ritmische lied. Ik zal het u in het Hebreeuws reciteren, dan hoort u, hoe meeslepend dit loflied is:

'natan elohénoe

bejadénoe

èth ojebénoe

we'eth macharíb artsénoe

we'ashèr hirbá èth chalálénoe'

 

Die 'oe'-klank die u hoorde dat is het Hebreeuwse woordje voor 'ons'... Alles is hier; òns, ons, ons, 5x... U kunt begrijpen dat, wanneer dit lied uit 1000-en kelen klinkt, de stemming erin komt. Een magisch lied is het, met een meeslepend ritme. Eindeloos herhalen ze het (ja ook de liturgische trucjes zijn in 4000 jaar nog niet veranderd) en hun hart wordt vrolijk. De feestvreugde stijgt tot ongekende hoogte. Het Simsonlied weerklinkt in alle straten van de stad, weergalmt tot in de tempel, stampvoetend dreunen de zelfverzekerde Filistijnen het. Geen aarzeling is er in. Wij hèbben, ons, ons, ons...

 

Maar nog is het feest niet compleet. Bij een feest hoort niet alleen een lied, maar ook nog een 'act'. Een nar moet er komen, een clown, een grappenmaker... en zij beginnen om Simson te roepen. Roept Simson om ons te vermaken, zeggen ze! Wat een reuze idee!. Inderdaad. Simson, de held, onze vijand: hij zal de clown zijn, om hem en met hem zullen wij lachen. Hij die zovelen van ons deed bijten in het zand, laat hem nou maar eens voor ons dansen. Daarom zeggen zij:

Simson, zing een lied voor ons!...

Simson, spring wat heen en weer

Simson: dans... Ja, dans maar eens mooie dans...

 

Al deze betekenissen zitten in het woord 'vermaken' dat in onze tekst gebruikt wordt. En wat zullen ze een lol gehad hebben om de blinde Simson te zien vallen, struikelen, strompelen. Het ene lachsalvo na het andere. Daverend applaus voor deze entertainer. En wat zal er in Simons ziel zijn omgegaan, bij deze ultieme vernedering. Simson speel-man (Revius), Simson speelbal..

 

Maar zulk een lol duurt maar even. Simson, de zwakke, hij wordt moe en de mensen worden het zat. De Filistijnen die een kwartiertje met hem hebben kunnen lachen, zoeken al weer nieuwe afleiding. Ja, gemeente, als mensen vrolijk willen zijn, vermaakt willen worden, is de verveling altijd nabij. Want 'afleiding', vermaak, vervult niet, het verveelt slechts. Het wordt 'te-veel'. Ze zoeken al weer wat anders.. Simson heeft zijn plicht gedaan, Simson mag weer gaan. De knaap aan wie hij vastgeketend zit, die hem moet leiden en die blijkbaar dus - ironisch genoeg - voldoende is om de 'leeuw van Juda', de richter Israëls in bedwang te houden, die zet hem tegen één van de zuilen van de tempel aan.

Wij moeten ons de tempel van Dagon te Gaza maar voorstellen als een 'open-lucht-tempel', zoals veel tempels in het oosten: d.w.z. een ruimte omzoomd met galerijen en wandelgangen, rustend op een hele serie pilaren, zuilen. De mensen die hier genoemd worden als 'zittende op het dak' zijn dan zij, die gezeten zijn op de gaanderijen, de tribunes. Simson wordt door zijn knechtje geplaatst tegen één van deze pilaren, waarschijnlijk ergens voorin de portiek. Deze zuilen waren niet vastgemetseld, niet verankerd, maar bestonden uit gestapelde stenen en werden klem 'gezet' met een sluitsteen...

 

Simson leunt ertegen om wat bij te komen. En voor het eerst in deze verhalen horen we nu, dat Simson tot God roept, tot zìjn God, de HERE, de God van Israël. Nu, nu hij gebonden is, blind is, vernederd is, zwak is, nu roept hij tot God, nu heeft hij God nodig.

 

Zo gaat dat vaak bij mensen. Als alles goed gaat, wij sterk zijn, jong zijn, hebben wij God niet nodig, kunnen we alles zelf wel, denken we!.. Maar als het mis gaat hebben we God nodig, dan herinneren we ons weer een gebed.. Maar gemeente, nou is God een goedertieren God, gaarne vergevende, zeker... maar God is ook niet gek. Als wij God alleen maar nodig hebben, als het òns goed uitkomt, als een soort EHBO, als een 'deus ex machina', een probleemoplosser, die tevoorschijn moet komen als wìj hem nodig hebben, dan denk ik dat God best wel eens niet thuis zou kunnen geven. God laat niet met zich spelen, wat dat betreft. Enkel wanneer onze bede tot God gedragen wordt door een echt engagement in Gods zaak, heeft ons gebed zin.

 

Een vergelijking met het 'Onze Vader' moge dit duidelijk maken:

Enkel wanneer wij de eerste drie beden van het onze vader ons eigen gemaakt hebben: Uw naam worde geheiligd, uw Rijk komen, Uw wil geschiede... , driemaal Ùw. Alleen dan kunnen we van God verwachten en vertrouwen, dat hij dan ook wel ons ons dagelijks brood wil geven, ons onze schuld wil kwijtschelden, ons wil verlossen van het kwaad...

 

Trouwens, Simson beseft dat ook wel. Hij weet best, dat hij geen recht van spreken meer heeft, dat zijn krediet eigenlijk allang op is... Hij had immers al 20 jaar roofbouw gepleegd op Gods geduld met zijn escapades. Hij roept tot God, maar niet voor zichzelf, niet als 'probleemoplosser'. Ook in zijn zwakte is hij geen slappeling! Hij roept tot God nìet voor zichzelf, neen: Hij roept tot God en zegt:

HERE, gedenk mijner

en sterk mij nog deze ene keer

opdat ik mij met één wraak

voor mijn twee ogen

wreke op de Filistijnen.

 

Simson vraagt m.a.w. niet meer uitgered te worden. Hij is aan het einde, dat weet hij wel. Maar hij wil in het harnas van nazireeër sterven, hij wil ondergaan in zijn ambt als richter. Anders niet!

Door de Filistijnen een grote slag toe te brengen...

 

Zeker, als wraak, persoonlijk, maar gemeente ik hoor daar toch meer in dan een persoonlijke wraak: Simson wil de naam des HEREN, die door dit feest zo vernederd, gelasterd en gesmaad in eer herstellen.

De NAAM van de God van Israël wil hij present stellen in het midden van dit afgodische Filistijnse feest. Hij wil in zijn dood een einde stellen aan dit filisterdom. Midden in de tempel van Dagon, het tegenbeeld van de God van Israël, tijdens het offerfeest voor deze god, wil hij een teken oprichten voor de God van Israël.

 

De man die beginnen zou Israël te verlossen van de Filistijnen en die zijn richterschap zo halfslachtig heeft vervuld, die man is nu zover gekomen, dat hij met heel zijn leven wil instaan voor zijn ambt en roeping. Hij wenst zichzelf in zijn ambt te offeren.

 

Simson, de sterke, die zo zwak was geworden is nu zo sterk, dat hij zichzelf kan opgeven... Want gemeente: je leven geven voor diegene of datgene wat jouw leven draagt, dat is niet een teken van zwakte, maar juist van kracht. Krampachtig om je heen slaan om je leven te bewaren, koste wat kost, zoals Simson tot dan toe had gedaan, dat lijkt wel sterk, krachtig, maar dat is nou zwak.

 

Wat er met Simson is gebeurd, zou je zo kunnen formuleren. Toen zijn 'vlees' (fysiek) sterk was, was zijn 'geest' zwak en kon hij zijn richterschap maar half vervullen. Zijn kracht was m.a.w. zijn zwakte. Maar nu, nu zijn 'vlees' zwak is, blijkt zijn geest tot volle 'kracht' gekomen te zijn en wordt hij een held des geloofs. Zijn kracht wordt hier dus in zwakheid volbracht. Dat is goed om vast te houden gemeente in deze tijd, die zo onder de indruk en het beslag is van uiterlijk vertoon van macht, succes en gewin en die zo weinig oog heeft voor de kracht en de rijkdom van innerlijke zaken...

 

Afin, terug naar het verhaal. vers 30: En Simson zeide:

Mijn ziel sterve met de Filistijnen;

en hij strekte zich met kracht,

en het gebouw viel op de vorsten,

en op al het volk, dat daarin was.

 

En we zien het voor ons, hoe de pilaren van hun sokkels geduwd worden en hoe het uitzinnige feest der Filistijnen abrupt ten einde komt. En nou gaat het niet om het spektakel, want dat is gruwelijk natuurlijk, neen nu gaat het - zoals altijd in de bijbel - om de betekenis van wat hier gebeurt. Het gaat ook hierin over de openbaring Gods. Alle bijbelse verhalen, de historische zo goed als de 'gelijkenissen' zijn in zekere zin allemaal 'metafoor', d.w.z. letterlijk: overbrenger van een boodschap.

 

En als hier het overwinningsfeest van de Filistijnen ruw wordt beëindigd doordat een verslagen richter Israëls in zijn zwakte de tempel van Dagon in duigen doet vallen, dan is de boodschap dit:

 

1. (algemeen) Dat de 'Filistijnen' in hun inhumane praktijken en goddeloosheid gestuit worden. Dat zèlfs wanneer zij - en dan bedoel ik 'filistijnen en filisters' van alle tijden - lijken gewonnen te hebben, feest vieren.. ongestoord, lachen met verslagen mensen, zwakken en blinden als schouwspel opvoeren, m.a.w. alle menselijke waardigheid verachten, spotten met elementaire normen en waarden, kortom wanneer de pletwals van de platvloersheid over alles is heengegaan... dat zelfs dan hun overwinning niet zeker is. Eén gelovige daad, één mens, die oprecht twijfelt of de tempel die de Filistijnen voor hun god hebben opgericht, wel zo vast staat als het lijkt... één mens, die wat gaat morrelen aan de grondvesten waarop zij hun leven baseren, vermag dan veel. Want hij strijdt niet zìjn strijd, maar Gods strijd.

 

2. (particulier). Ook de figuur van Simson verkondigt ons iets. Hij heeft nou enkele weken onze aandacht gevangen gehouden. En dat was leerzaam, dat heeft ons wat geopenbaard. Simson wordt in Hebreeën 11, het grote hoofdstuk van de geloofsgetuigen zelfs op één rij gezet met Abraham, de vader aller gelovigen. Gideon en Jefta staan naast hem en in dezelfde rij vinden we nog: Samuël en David... M.a.w. Ondanks alles is hij een geloofsgetuige, een martelaar Gods. Deze man, deze sterke zwakke man, deze man met al z'n fouten en gebreken, deze man met z'n zonde, deze zondaar... hij heeft gehoorzaamheid geleerd uit zijn lijden, hij heeft zijn ziel uiteindelijk in Gods hand gelegd. Hij heeft uiteindelijk de waarde leren

zien van het offer.

Het is een extreme situatie, zeker, waarin hij terecht kwam, maar'in extremis' zien we duidelijker dan waar ook, waar het 'altijd en overal' omgaat:

Niet om 'hebben', maar om 'zijn'; niet om 'macht in geweld', maar om 'kracht die in zwakheid wordt volbracht'. Niet om 'ons, ons, ons', maar om 'Uw, uw uw', de ander, met hoofd- èn kleine letter.

 

3. (typologisch) Simson de zwakke sterke is een heenwijzing naar Christus, die ook door zijn leven ten offer te geven in de dood, velen redde van de dood. Simson, zo staat er, versloeg er in zijn dood meer dan in zijn leven. Christus ook. Simson vermorzelde onder het puin van Dagons tempel ook Dagon zelf; Christus heeft in zijn ondergang, toen hij de armen strekte aan het kruis de overste dezer wereld, de satan zelf verpletterd.

En Christus is méér dan Simson: Simson stierf met een gebed om wraak op de lippen... 'Dat ik met de Filistijnen sterve.' Christus stierf terwijl hij bad om uitstel van het gericht voor zijn vijanden: ' Vader vergeef het hun, zij weten niet wat ze doen.' Ja zijn dood was tenslotte zelfs zijn vijanden ten zegen: Zij is immers geen wrake, maar een verzoening voor onze zonden, ja voor die der gehele wereld (aldus Johannes).

Hoe ver gaat hij hier Simson, ja ons allen, te boven.

 

En daarom gemeente, is het verhaal van Simson belangrijk, want tot een leven in dienst van deze God - in alle onvolmaaktheid en gebrekkigheid en voorlopigheid - zijn wij allen geroepen, apart gezet, geheiligd om ons te verzetten tegen het filisterdom en de filistijnen om ons heen, maar vooral ook ìn onszelf te bestrijden. En hopeloos, zo is de boodschap, is de strijd nooit, want Simsons ondergang is het laatste niet, er is opstanding, nieuw begin.

Ook - en dit is dan het laatste - het verhaal van Richteren suggereert dit aan het slot, want zie: daar komen ze dan eindelijk, in vers 31: zijn broeders en zijn familie.

en zij namen hem op,

en brachten [hem] opwaarts,

en begroeven hem tussen Zora en tussen Esthaol,

in het graf van zijn vader Manoach;

Zij brachten hem opwaarts, omhoog.

 

In de tweede preek heb ik u bepaald bij het feit, dat Simson nogal vaak 'afdaalde'... naar beneden ging... dat hij, wiens naam verwant is met de zon, al bijna onderging voor hij goed en wel geschenen had.

Maar zie, nu aan het eind gaat Simson opwaarts. Hij gaat op als de zon, ja de zon gaat op, ook over hem. Nu, in zijn dood schijnt hij met volle kracht en hij wordt begraven op dezelfde plaats als waar de 'Geest des HEREN' hem 4 zondagen geleden begon aan te drijven: tussen Zora en Estaol: hij wordt bijgezet bij zijn vader, Manoach, wiens naam betekent: rust.

 

Simson heeft eindelijk rust gevonden in de dood, maar zo was hij. We kunnen ons Simson ook niet als een oude afgeleefde man voorstellen.

En in het licht van de zonne der gerechtigheid, die Christus is, is het héle leven van Simson opgenomen, gereinigd en geheiligd. Met al z'n gebreken, fouten, zwakten, met heel zijn lastige kracht staat hij in de galerij der heiligen, ons voorgegaan. Als gerechtvaardigde zondaar lééft hij heden en moedigt ons aan de goede strijd, de strijd des geloofs, der hoop en der liefde te strijden...

 

Moge het licht van de 'zonne der gerechtigheid' Christus Jezus, de rechte Richter, moge dat licht over ons opgaan in deze donk're dagen voor Kerst.

amen.

 

[Dick Wursten, Antwerpen 1995]