BWV 57 Selig ist der Mann (Dialogus)

 

Tweede Kerstdag (of gedenkdag van Stefanus)

Eerste uitvoering: 26 december 1725, Leipzig.

Tekst:     1-7. Georg Christian Lehms, Gottgefälliges Kirchen-Opffer (Darmstadt, 1711)

slotkoraal (8): couplet 6 van Ahasverus Fritsch, “Hast du denn, Jesus, dein Angesicht”


 

Traditionele Schriftlezingen voor de gedenkdag van Stefanus, eerste martelaar

 

·         Handelingen der apostelen [6:8-10; 7:2a] 7:51-59 (Stefanus’ marteldood)

[De tekst is afkomstig uit een proefuitgave van de Nieuwe Bijbelvertaling, een oecumenisch vertaalproject van de gehele bijbel, dat in 2005 zou moeten zijn voltooid.]

[Stefanus, Messiasbelijdende Jood, heeft met woord en daad grote indruk gemaakt op het volk en komt daarom in conflict met enkele leden van (voornamelijk hellenistische) synagogen. Die verspreiden valse beschuldi­gingen: Hij zou ‘Mozes’ en ‘God’ belasterd hebben. Stefanus wordt gearresteerd. Voor de Hoge Raad verdedigt hij zich met een lofzang op ‘Mozes’ maar eindigt – tactisch onverstandig – met een frontale aanval op het religieuze establishment van zijn dagen:]

Halsstarrige heidenen die u bent, u wilt niet luisteren en verzet u steeds weer tegen de heilige Geest, zoals uw voorouders ook al deden. Wie van de profeten hebben uw voorouders niet vervolgd? Degenen die de komst van de Rechtvaardige aankondigden hebben ze gedood, en zelf hebt u nu de Rechtvaardige verraden en vermoord, u die de wet ontvangen hebt [...] maar er niet naar hebt geleefd.’

Toen ze dit hoorden, werden ze razend van woede en drift. Maar vervuld van de heilige Geest sloeg Stefanus zijn blik op naar de hemel en zag de luister van God, en Jezus, die aan Gods rechterzijde stond, en hij zei: ‘Ik zie de hemel geopend en de Mensen­zoon, die aan Gods rechterzijde staat.’ Maar ze schreeuw­­den en tier­den, hielden hun handen voor hun oren en stormden met zijn allen op hem af. Ze dreven hem de stad uit om hem te stenigen. [...] Terwijl Stefanus gestenigd werd, riep hij Jezus aan met de woorden: ‘Heer Jezus, ontvang mijn geest’. Hij viel op zijn knieën en riep luidkeels: ‘Heer, reken hun deze misdaad niet aan!’ En na deze woorden stierf hij.


·         Evangelie naar Mattheüs 23:34-39 (Jezus’ klacht over de geestelijke leiders van zijn dagen)

[De tekst komt uit de Statenbijbel (1ste druk 1637), zo genoemd naar de opdrachtgever en hoofd­sponsor van deze vertaling: de Hoogmogende Heren Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden.]

Daarom ziet, Ik zende tot u profeten, en wijzen, en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed dat vergoten is op de aarde, van het bloed des recht­vaar­dgen Abels af tot op het bloed van Zacha­ia, den zoon van Barachia, welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar. Voorwaar zeg Ik u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. Jeru­za­­lem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en gij­lieden hebt niet gewild. Ziet, uw huis wordt u woest gelaten. Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren!



Dialoog tussen bas (Jezus) en sopraan (Anima, de ziel)


1. Aria [Dictum]

“Selig ist der Mann, der die Anfechtung erduldet;

denn nachdem er bewähret ist, wird er die Krone des Lebens empfahen.”

 

2. Recitatief

Ach! dieser süße Trost

erquickt auch mir mein Herz,

das sonst in Ach und Schmerz

sein ewig Leiden findet,

und sich als wie ein Wurm

in seinem Blute windet.

Ich muß als wie ein Schaf

bei tausend rauhen Wölfen leben;

ich bin ein recht verlaßnes Lamm,

und muss mich ihrer Wut

und Grausamkeit ergeben.

Was Abeln dort betraf,

erpresset mir auch diese Tränenflut.

Ach, Jesu, wüßt’ ich hier

nicht Trost von dir,

so müßte Mut und Herze brechen,

und vollerTrauren sprechen:

 

3. Aria

Ich wünschte mir den Tod,

wenn du, mein Jesu, mich nicht liebtest.

Ja, wenn du mich annoch betrübtest,

So hätt’ ich mehr als Höllennot.

 

4. Recitatief

bas:

Ich reiche dir die Hand

und auch damit das Herze.

sopraan:

Ach! süßes, liebes Pfand,

du kannst die Feinde stürzen,

und ihren Grimm verkürzen.

 

5. Aria

Ja, ja, ich kann die Feinde schlagen,

die dich nur stets bei mir verklagen,

drum fasse dich, bedrängter Geist.

Bedrängter Geist, hör auf zu weinen,

die Sonne wird noch helle scheinen,

die dir jetzt Kummerwolken weist.

 

6. Recitatief

Jesus:

In meinem Schoß liegt Ruh’ und Leben,

dies will ich dir einst ewig geben.

Seele:

Ach! Jesu, wär ich schon bei dir,

ach! striche mir der Wind schon über Gruft und Grab, so könnt’ ich alle Not besiegen.

Wohl denen, die im Sarge liegen,

und auf den Schall der Engel hoffen;

Ach! Jesu, mache mir doch nur,

wie Steffano, den Himmel offen.

Mein Herz ist schon bereit

zu dir hinauf zu steigen.

Komm, komm, vergnügter Zeit!

du magst mir Gruft und Grab,

und meinen Jesum zeigen.

 

 

7. Aria

Ich ende behende mein irdisches Leben,

mit Freuden zu scheiden verlang’ ich jetzt eben.

Mein Heiland, ich sterbe mit höchster Begier,

hier hast du die Seele, was schenkest du mir?

 

8. Koraal

Richte dich, liebste, nach meinem Gefallen und gläube

daß ich dein Seelenfreund immer und ewig verbleibe,

der dich ergötzt,

und in den Himmel versetzt

aus dem gemarterten Leibe.

 

 

[Spreuk]

Zalig is de man, die in de verzoeking volhardt, want, wanneer hij beproefd is, zal hij de kroon des levens ontvangen (= Jacobus 1:12)

 

Ziel:

Ach! deze zoete troost

verkwikt ook mijn hart,

dat voor de rest in grote smart

zijn eeuwig lijden vindt

en in zijn eigen bloed – gelijk een worm – wanhopig kronkelt.

Ik moet – gelijk een schaap –

bij duizend wilde wolven leven; (vgl Mt 10:16)

Ik ben een eenzaam lam

en moet mij hun wreedheid

en woede laten welgevallen.

Wat Abel ooit overkwam

ontlokt nu ook aan mij deze vloed van tranen.

Ach, Jezus, indien ik nu niet zeker wist

dat er bij U troost te vinden is,

dan zou mijn moedig hart breken

en intriest moeten spreken:

 

Ziel:

Als gij, mijn Jezus, mij niet liefhadt,

dan zou ik dood willen zijn.

Ja, zoudt gíj mij ook nog bedroeven

ik zou door een hel gaan, ja nog erger.

 

 

Jezus:

Ik reik u mijn hand

en daarmee ook mijn hart.

Ziel:

Ach, zoet liefdespand,

gij kunt mijn vijanden ten val brengen

en hun grimmigheid inkorten.

 

Jezus:

Ja, zeker kan ik uw vijanden verslaan

die u bij mij steeds aanklagen,

daarom: herpak u, bedrukte geest.

Angstige ziel, stop met wenen,

de zon zal weldra helder schijnen

waar nu nog zorgenzware wolken zijn.

 

 

Jezus:

In mijn schoot ligt rust en leven,

die zal ik eens voor eeuwig aan u geven.

Ziel:

Ach! Jezus, was ik maar vast bij u,

ach! streelde de wind reeds mijn graf en groeve,

dan kon ik alle nood overwinnen..

Welgelukzalig zij, die in de doodskist liggen,

en op het bazuingeschal van de engelen hopen;

Ach, Jezus, laat voor mij toch ook

- zoals voor Stefanus - de hemel opengaan.

Mijn hart is al gereed (vgl. ps 108:2)

om naar u op te stijgen.

Kom, kom, genoeglijk uur !

Toon mij graf en groeve

met mijn Jezus erbij.

 

 

Ziel:

Ik beëindig schielijk mijn aardse leven,

met vreugde te scheiden, verlang ik heden.

Mijn Heiland, ik sterf met groot verlangen,

hier hebt u mijn ziel, wat schenkt gij mij ?

 

(Jezus?):

Voeg u, mijn liefste, naar mijn welgevallen en geloof

dat ik voor altijd en eeuwig uw zielsvriend zal blijven

die u in vervoering

en naar de hemel brengt,

uit uw gemartelde lichaam.

 

 


 

De christen uit deze cantate verlangt onder druk van de ‘vijanden’ (= geestelijke machten van zonde en ellende) een blik te mogen slaan in de hemel om Jezus te zien... net als Stefanus. De dialoog die zich dan ontspint tussen ‘de ziel’ (Anima = Sopraan) en ‘Jezus’ (=Bas) is pure liefdeslyriek, maar dan met mystieke strekking. De ziel bekent dat zij zich het leven niet kan voorstellen zonder (de liefde van) Jezus (3). Zijn toe­nadering wordt gezocht en zijn macht bezongen (4,5). Het verlangen om met Hem verenigd te worden (unio mystica) wordt zelfs zo hevig, dat de dood begerenswaardig (7) wordt en de reeds gestorvenen gelukgewenst, omdat zij al dichter bij de Jezus zijn dan deze verliefde ziel, die moet verzuchten: Ach, Jezus was ik maar vast bij u (6).

 

Zo ontroerend de muziek, zo vervreem­dend de teksten. De woorden komen uit de pen van G.C. Lehms (1684-1717), hofdichter en hofbibliothecaris te Darmstadt, uit wiens eerste bundel met cantateteksten Bach in de loop van zijn carrière maar liefst 10x heeft geput voor zijn cantates. Blijkbaar spraken deze teksten hém wel aan. Twee opmerkingen:

1. We moeten wel goed lezen (dat wil vaak zeggen: dóórlezen). De zin Ich wünschte mir den Tod (3) is bijv. een ‘irrealis’ en wordt gevolgd door de ‘opheffende voorwaarde’: wenn du, mein Jesu, mich nicht liebtest (voorwaarde waaraan wordt voldaan). Zelfs schokkende zinnen als Wohl denen die im Sarge liegen (6) en Ich ende behende mein irdisches Leben (7) verheerlijken niet de dood op zich, maar zijn gericht op wat er ‘na de dood’ nog komt. Bach predikt niet een vorm van wereld­­verachting (zoals veel van zijn interpreten hem verwijten), maar slechts een vergaande rela­ti­vering van het belang van het aardse leven door er een hemelse verwachting tegenover te zetten. Het gaat niet om doods­verlangen op zich, maar om verlangen naar een beter leven dat enkel door de dood heen kan worden bereikt. Als ‘poort tot het hemelrijk’ verliest de dood dus iets van haar bitterheid en gruwel. Een wijze van kijken die ons vreemd is geworden, maar die op zich niet onbijbels is (vgl. bijv Paulus in zijn brieven: 2Korinthiërs 4:16v, Galaten 2:20, Filippenzen 1:21).

2. Dat sterven, die dood, was in de 18de eeuw een bittere realiteit. Bach’s gezin heeft z’n portie ook wel gehad aan kraambed- en kindersterfte. Als het aardse leven dan echt een ‘Jammerdal’ is (lage levensverwachting, bijna geen heelkunde, nauwelijks pijnbestrijding) dan kun je misschien ook maar beter proberen dat leven consequent anders te bezien, vanuit de eeuwigheid (sub specie aeternitatis) bijvoorbeeld. Dan is er tenminste nog ergens iets moois en heels te verwachten.

 

enkele kruimeltjes:

- Abel (2) = eerste martelaar van de oude tijd; Stefanus = eerste martelaar van de christelijke era.

- in (3) wordt het contrast tussen de twee delen van de hoofdzin reeds in de instrumentale intro middels twee contrasterende thema’s aangekondigd en later uitgewerkt. Let ook op de grote intervalsprong naar beneden die het woord ‘dood’ begeleidt.

- in (5) roepen repeterende 16-den en gebroken drieklanken de vreugde op om de overwinning.

- Bach zèlf heeft het oorspronkelijke slotkoraal (van Lehms) vervangen door het huidige (8) waardoor het in de ‘dialogus’ betrokken wordt. Het is het antwoord op de vraag van de ziel, waar aria (7) mee eindigde: Mijn Heiland, ik geef aan u mijn ziel (de geest); wat schenkt gij mij ?

- Stefanus (Gr: Στέφαυος) = kroon, krans (1)