Naast de grote Passies die J.S. Bach heeft geschreven voor Goede Vrijdag,
heeft hij ook – aldus de necrologie die na zijn overlijden in 1750 verscheen
- 5 complete jaargangen kerkmuziek voor alle zon- en feestdagen geschreven,
de zogeheten ‘cantates’. Ongeveer 2/3 hiervan is overgeleverd (een kleine
200 stuks), meestal in manuscript. Deze productie begon bij zijn aanstelling
als ‘cantor van de Thomasschool’ en ‘muziekdirecteur van de stad’ in 1723.
De cantate werd uitgevoerd naar de Evangelielezing en voor de preek. Het was
Bachs bijdrage aan de Schriftuitleg, want dat is de bedoeling van deze
liturgisch kunstvorm, die in de 18de eeuw zo’n hoge bloei heeft bereikt: een
muzische meditatie leveren bij de lezing van de zondag, een gezongen preek.
Elke zondag van het kerkelijk jaar klonk deze muziek in Leipzig in één van
de twee hoofdkerken (Nicolaikerk of Thomaskerk), uitgenomen de
vastenperiodes voor Kerstfeest (Advent) en Pasen (de Vasten). De Lutherse
traditie hield dus vast aan de oude traditie dat het orgel dan dient te
zwijgen en er geen Figuralmusik (kunstige muziek) meer mocht klinken. De
laatste zondag-met-cantate voor de vasten was de 7de zondag voor Pasen
(zondag ‘Quinquagesima’ (= de vijftigste, nl. dag voor Pasen).
Na deze zondag was het dus soberheid troef in Leipzig, idealiter een tijd
van inkeer en boete als voorbereiding op Pasen... en voor een cantor met een
zekere ambitie plots een zee van tijd om eens met iets bijzonders uit te
pakken als die periode voorbij is: een reeks kerstcantates die we nu het
Weihnachtsoratorium noemen, of een hybride combinatie van passie-lezing en
muziek: de Passionen. Ze konden zowaar eens grondig repeteren vooraf ! Iets
wat er meestal niet of nauwelijks van kwam, omdat er in de rest van het
liturgisch jaar geen tijd voor was.
|