Barend Schuurman
BACHS CANTATES TOEN EN NU. Toelichtingen en
overwegingen bij tekst en muziek van het centrale werk van Johann
Sebastian Bach
Damon Budel 2014. 592 blz. € 49,90. ISBN
9789460361968

Barend Schuurman (1938), zoon van de (kerk)musicus Adriaan C.
Schuurman, studeerde theologie in Amsterdam en Straatsburg. Aan het
Koninklijk Conservatorium in Den Haag studeerde hij dwarsfluit en
koor- en orkestdirectie. Van 1982 tot 2002 was Schuurman docent aan
het Rotterdams conservatorium en in Den Haag. In 1966 was hij
cantor-dirigent van de Laurenskerk in Rotterdam geworden, waar hij
de cantorij oprichtte waarmee hij gedurende vele jaren elke maand
een cantate van Bach uitvoerde. In 2005 nam Schuurman afscheid als
cantor-dirigent van de Rotterdamse Laurenskerk.
Dat was gelukkig
niet het einde van zijn muzikale activiteit. Alleen verruilde hij de
‘baton’ voor de ‘ganzeveer’ en verblijdde in 2008 de muziekwereld
met twee boeken over Bach: Albert Schweitzer over Johann Sebastian
Bach en J. S. Bach - Matthäus Passion. Over de achtergronden van het
libretto. In beide boeken combineert hij – zeer tot vrucht van de
lezer – de beide ‘stielen’ die hij beheerst: de muziek (praktisch en
theoretisch) en de theologie. Toen hij naar aanleiding van deze
boeken in 2008 werd geïnterviewd door Jaco van der Knijff (RD) vroeg
deze of er nog een boek in de pen zat. Schuurman antwoordde: “Ik heb
nog een stapel cantatetoelichtingen liggen. Misschien dat ik daar
iets mee kan.”
Welnu, dat boek ligt er nu. En het verloochent
z’n afkomst niet. We herkennen in de ‘bulk’ van dit boek nog de
programmatoelichtingen die Schuurman in een periode van bijna 40
jaar heeft geschreven (Deel I: toelichtingen bij cantates). Hier
worden 72 cantates behandeld, geordend naar het kerkelijk jaar
(incl. 8 cantates voor andere gelegenheden): p. 23-442. Dit deel is
een beetje vergelijkbaar met het standaardwerk over de cantaten van
Alfred Dürr en combineert achtergrond bij de tekst (in wisselende
verhouding: liturgische, theologische, hymnologische informatie) en
een muzikale analyse.
Als we ons realiseren dat het hele boek
592 pagina’s beslaat, dan is duidelijk dat de overige 3 delen het
met minder bladruimte moeten stellen. Toch zijn ook die delen meer
dan de moeite waard. Deel II (Bach in leven werk) bevat een
degelijke biografie , p. 445-506, die correcte informatie verschaft
over Bach en die – belangrijk in een tijd waarin via het internet
achterhaalde opvattingen wegens kopie-vrijdom steeds weer opduiken –
de legendes niet voor de 1000e keer afschrijft als waren het feiten.
Deel III (Vorm en inhoud van de cantate) behandelt de oorsprong
en ontwikkeling van de cantate, haar plaats in de liturgie en de
manier waarop de geloofsexpressie in cantate, lied en preek elkaar
aanvullen dan wel elkaars pendant zijn, p. 507-546. Hier is een
kleine correctie noodzakelijk: Cantates vonden niet elke zondag in
beide hoofdkerken van Leipzig plaats, zoals Schuurman schrijft. Dit
gebeurde enkel op hoogdagen. Gewoonlijk was het wekelijks
alternatim.
Deel IV (Cantateteksten toen en nu) is het meest
originele deel van het boek, p. 547-588. Het is het resultaat van
een volgehouden reflectie van de auteur op de muziek van Bach en de
rol van de tekst daarin. In het voorwoord vertelt de auteur hoe hij
zich van een spanning tussenbeide pas gaandeweg bewust is geworden.
De muziek was zo geweldig, dat hij nauwelijks naar de tekst keek.
Wel voelde hij iets ‘tegenstrijdigs’, maar eerder als een ‘zeurende
kiespijn’, niet urgent. Door de uitvoering in het kader van een
kerkdienst (cantatediensten), waarin dezelfde bijbelteksten aan bod
kwamen als in de cantates, en waar het dichterlijke en theologische
gehalte van het Liedboek (ingevoerd 1973) ook de estheet inhoudelijk
raakte, groeide die zeurderige pijn uit tot een existentiële
theologische uitdaging. In dit deel is dan ook vooral een theoloog
aan het woord, die gevormd is in de tweede helft van de vorige eeuw.
Hij legt z’n papieren op tafel: Hij vindt veel van de teksten ‘vrome
onzin’. Bij een niet onbelangrijk deel zegt hij: ‘dit kun je nu niet
meer zo zeggen’. Nog spannender maakt hij het, als hij ook belijdt
dat hij in de lijn van Sperna Weiland, Kuitert en Den Heyer, alle
ontologische claims van het christendom afwijst. Vervolgens probeert
hij in de lijn van Karl Jaspers een weg te banen naar een nieuwe
spiritualiteit, waarin transcendentie ervaren wordt via een
filosofisch-esthetische gevoeligheid.
Taaluitingen in kunst en
religie worden als ‘chiffren’ van die transcendente werkelijkheid
(die niet ‘bestaat’, maar wel ‘is’) gedecodeerd. Hier zijn
intrigerende paragrafen te lezen. Het blijven aanzetten, maar ze
geven te denken. Ik vermoed dat Philippe Herreweghe (die het
voorwoord schreef), bij de lezing van deze stukken zeker gebaat zal
zijn.
Schuurman vertrekt van een afwijzing van Bachs
spiritualiteit, die niet enkel als ‘ouderwets-vreemd-anders’, maar
als ‘verouderd-fout-anders’ wordt beoordeeld, c.q. veroordeeld. Of
zo’n oordeel over een geloofsbeleving van vroeger met de maatstaven
van nu, fair is, waag ik te betwijfelen. De discussie over wat
vandaag een zinvolle vorm van geloof zou kunnen zijn, wordt m.i.
beter losgemaakt van een theologische beoordeling van Bachs
libretto’s. Daarenboven: Voor de beleving van de muziek van Bach en
ter remediëring van de ‘vervreemdingservaring’ ten opzichte
van de tekst is dat ook niet nodig. De ervaring leert dat het vaak
afdoende is om een goede contextualisering van de libretto’s van
Bach aan te reiken. Door te laten zien hoe die teksten verworteld
zijn in de theologie, exegese en vroomheid van die tijd (zonder
daarover een oordeel te vellen), door inzichtelijk te maken, en te
laten aanvoelen hoe men dat ‘toen’ beleefde, krijgen die ‘rare
teksten’ een context en kunnen ‘begrepen’ worden. Soms kun je de
mensen van toen zelfs ‘verstaan’. Je hoeft het er niet mee eens te
zijn, je kunt het wel respecteren. Ik verwijs hiervoor naar het werk
dat Renate Steiger, Elke Axmacher en Martin Petzoldt in Duitsland
hebben gedaan/doen.
Ten overvloede: Schuurman verschaft die info
in algemene zin ook. We krijgen een overzicht van de dominante
theologie, de manier van bijbellezen, hoe het godsbeeld en mensbeeld
in elkaar zat, en hoe Jezus daarin functioneerde etc. Omdat
Schuurman echter eigenlijk ‘gruwt’ van grote delen van dit denken,
mist hij de kans om te zien hoe ook hier – maar dan ‘toen’, niet
‘nu’ – mensen hebben gezocht naar een antwoord op de grote
onbeantwoordbare vragen van het leven en hoe men in de combinatie
van tekst en muziek van Bach hier antwoorden heeft gehoord en
gevoeld. Daar passen Jaspers ‘chiffren’ ook prima op en zo kun je
ook zonder oordeel over hoe mensen ‘toen’ geloofden de lijn naar
‘nu’ doortrekken. Ook als de teksten nu niet meer direct aanspreken,
kan de muziek nog steeds de ziel raken. De teksten worden echter
niet gedesavoueerd. Ze waren betekenisdragers, gelukkig, toen. En
daarom heeft de muziek ook nu nog betekenis, want zonder het
symbolisch universum waarin Bach leefde zou deze muziek niet
gecomponeerd zijn.
Kortom: een bijzonder aanbevelenswaardig boek
voor iedereen die niet alleen met z’n oren en z’n emoties naar Bach
wil luisteren, maar ook met z’n hoofd en verstand. Als klein
minpuntje wil nog signaleren dat het boek toch wel wat onevenwichtig
en onduidelijk is gestructureerd (de delen II, III en IV zijn ook
nog eens verdeeld in 15 hoofdstukken met doorlopende nummering). En
ik mis enkele indexen. Zo zou een index op BWV- nummer wel makkelijk
zijn, maar vooral een trefwoordenregister is gewenst. Nu moet ik al
toevallig BWV 164 opslaan om het leerrijke excurs over Albert
Schweitzers visie op de Symboliek in Bachs toon-taal te ontdekken.
En zo zitten er wel meer pareltjes verborgen, verstopt, in dit boek
die het risico lopen niet ontdekt te worden.
Misschien een idee
om dit nog aan te passen, toe te voegen, bij een tweede druk die ik
dit boek zeker toewens, want ook wat heel goed is, kan altijd nog
beter.
DW