'Een overheid die nu iets wil doen aan religieuze uitwassen, botst op de quasi absolute vrijheid van godsdienst en de wijze waarop de relatie tussen overheid en erediensten is geregeld'.
De critici van het huidige levensbeschouwelijke financieringssysteem hebben overschot aan gelijk. Het systeem is niet up-to-date, het is onrechtvaardig, het kost veel geld, het discrimineert en is zo complex dat enkel ingewijden het verstaan. Zo vat ik de argumenten die de drie jonge onderzoekers in Humo naar voren brachten maar even samen. Maar een probleemanalyse is slechts de eerste stap. Daarna moet er naar oplossingen gezocht worden. Van nul kun je niet beginnen, hoe graag je dat soms ook zou willen. Wij leven nu eenmaal in een werkelijkheid die zich niet maar 1-2-3 laat hervormen. De samenleving (vormgegeven in de staat) lijkt wat dat betreft wel wat op een oud schip op volle zee. Er mankeert van alles aan, en het zou eigenlijk eens binnen moeten voor een 'grote beurt', maar dat kan niet, want het moet blijven varen.
Het enige wat je dus kunt doen is onderweg noodreparaties uitvoeren
en van elk rustig moment gebruik maken om sommige onderdelen ook eens
wat grondiger aan te pakken. Altijd moet je 'roeien met de riemen die je
hebt' en het doen met de mensen die aan boord zijn. Al te ver kun je
niet gaan, want voor je er erg in hebt sla je een gat in de bodem of
veroorzaak je muiterij. Voilà, mijn definitie van waartoe politici
geroepen zijn en tegelijk ook wat ik van hen verwacht: niet meer, maar
ook niet minder.
Welnu: In 2005 vond men blijkbaar dat het moment gekomen was om de
relatie tussen de Federale staat en de erediensten eens aan te pakken.
Een 'commissie van wijzen' werd aangeduid om de zaak tot op het bot te
onderzoeken. In 2009 werd er een werkgroep ingesteld onder
voorzitterschap van de professoren Michel Magits (VUB) en Louis-Léon
Christians (UCL). Een jaar later lag er een rapport. Het bevatte naast
veel gegevens, analyses en verslagen ook concrete aanbevelingen.
Kenmerkend was dat de commissie pleitte voor een '2-traps'-procedure met
betrekking tot levensbeschouwelijke instituties. Een verplichte
registratie voor alle levensbeschouwelijke verenigingen waaraan verder
geen inhoudelijke voorwaarden worden gesteld.
Vervolgens kan een levensbeschouwelijk instituut erkenning aanvragen.
Dit is echter gebonden aan duidelijke en objectieve criteria, zowel
vormelijk (bijv. aantal leden, transparante organisatie) als inhoudelijk
(m.n. gericht op democratisch burgerschap). Enkel die godsdienst of
levensbeschouwing die zich laat erkennen kan in aanmerking komen voor
subsidiëring van een deel van haar kosten, in de vorm van een
'enveloppe-financiering'. Interessant dacht ik, maar helaas: het rapport
belandde in een schuif.
In diezelfde tijd zag ik in wetenschappelijke tijdschriften artikelen
verschijnen waarin een soort 'contrat social' werd voorgesteld tussen de
seculiere overheid en religieuze instanties: Monitoring Religious
Freedom by Contract, heette dat dan. Eén van de promotoren van deze
visie was de professor kerkelijke recht van de KU Leuven, dr. Rik
Torfs (zie bijv. diens bijdrage 'Contractual Religious Freedom' in het
boek Freedom of religion, ed. Van de Beek, Van der Borght,
Vermeulen - Brill 2010).
De redenering gaat ongeveer als volgt: De seculiere staat kan, zonder de
vrijheid van godsdienst te schenden, met religieuze instanties gaan
onderhandelen, gewoon, zakelijk en met open vizier. Zij heeft de
levensbeschouwingen iets te bieden: namelijk 'geld'. Met dat geld wil
zij vanzelfsprekend enkel maatschappelijk gewenste aspecten van de
religies activeren. Meer moet een overheid ook niet willen.
U voelt al wel aan dat het dan gaat over democratisch burgerschap en
inter-levensbeschouwelijk samenleven (over de precieze invulling moet de
discussie natuurlijk gaan). Die levenbeschouwelijke verenigingen die
niet mee willen stappen in dit project, worden tot niets verplicht, en
ook niet verboden. Er is vrijheid van godsdienst, organisatie en
meningsuiting voor iedereen. Alleen moeten zij natuurlijk niet rekenen
op steun uit de 'algemene staatskas'. Zij moeten financieel hun eigen
boontjes doppen.
Deze piste is interessant voor de overheid en voor de samenleving omdat
je zo niet passief zit te wachten tot het (weer eens) mis gaat - en dan
klaagt dat je geen middelen hebt om in te grijpen. Middels zo'n contract
bakent de politiek (= wij met z'n allen) het speelveld af waarbinnen
religies hun gang kunnen gaan. De registratie is een vorm
van monitoring en de erkenning wordt een vorm
van aanmoedigingspremie voor levensbeschouwelijke instanties die
nadrukkelijk een positieve bijdrage willen leveren aan het algemene
maatschappelijke project.
Monitoring Religious Freedom by Contract: In het huidige
tijdsgewricht zou dit misschien wel eens een noodzaak kunnen zijn. Een
overheid die nu iets wil doen aan religieuze uitwassen, botst op de
quasi absolute vrijheid van godsdienst en de wijze waarop de relatie
tussen overheid en erediensten is geregeld. Zo stelt ze vast dat er een
verband is tussen radicalisering en radicale vormen islam. Zij wil dat
bij de wortel aanpakken en dus de radicale islam bestrijden. Dat kan ze
niet zelf doen (dat mag ze ook niet).
Dus besluit ze dat ze het via de professionals wil gaan doen. Ze wil
imams en leerkrachten gaan helpen opleiden en godsdienstleerkrachten
inzetten om de scholen langs te gaan. En zo is ze haar boekje al te
buiten gegaan. Binnen de huidige wetgeving op de erediensten mag ze zich
met geen enkel inhoudelijk element moeien. Dus zeker niet met de
opleiding van imams of godsdienstleerkrachten.
Beeldt u maar eens in wat er zou gebeuren als de overheid zich zo met de
katholieke priester- of lerarenopleiding zou willen bemoeien. Ze flirt
dus met de scheiding van kerk-staat. Toch voelt ze in verband met de
radicalisering dat ze hier niet niets kan doen.
Precies op dit punt zou de insteek van het rapport Magits-Christians
en de achterliggende gedachte van Monitoring Religious Freedom by
Contract een uitweg kunnen bieden. Rik Torfs, die deze vorm
van Monitoring naar voren schuift als een bij uitstek Europese piste,
noemde de bezinning hierop reeds in 2010 noodzakelijk. De overheid kan
hier namelijk zelf het initiatieven nemen. De inhoudelijke criteria
kunnen bijv. concreet ingevuld worden. Naast ronkende verklaringen dat
men natuurlijk voor burgerschap en respect is, kun je bijv. stipuleren
dat enkel die imams of evangelische predikers of... (je mag nooit één
levensbeschouwing viseren) in aanmerking komen die een Belgische
opleiding hebben gevolgd (of een daaraan gelijkgesteld). Wenst men een
andere voorganger, no problem: maar dan wordt zijn tractement niet
gesubsidieerd. Soortgelijke oefeningen kan men op alle terreinen doen,
waar de erkende levensbeschouwingen actief zijn.
Nogmaals: dit is geen discriminatie. Immers: enkel die
levensbeschouwelijke organisaties die dat zelf willen gaan met de staat
in zee. Ongegeneerd: do ut des. Natuurlijk moet er over de criteria nog
enorm worden gediscussieerd, maar daar kunnen mensen van goede wil
volgens mij wel uitgeraken. En een nog veel mooier neveneffect is dat
zo'n discussie liefst niet alleen in de politiek gevoerd wordt, maar
meteen opengetrokken wordt naar de samenleving.
Wat verwacht die eigenlijk van de levensbeschouwelijke instellingen?
Zo'n breed maatschappelijk debat zou dan meteen ook gaan over de
dragende waarden van onze samenleving. Een mooie opdracht voor de
politici als ze terugkeren uit reces, heilzaam voor de samenleving en
volgens mij een zegen voor de levensbeschouwelijke instanties zelf.
Kunnen zij het ook weer eens hebben over de reden waarom ze eigenlijk
bestaan, in plaats van maar te blijven voorthobbelen op platgetreden
paden.
Dick Wursten (2016)