Hoe is men er toch toe gekomen om de psalmen te gaan berijmen in de volkstaal als 'liederen' die gezongen kunnen worden. Hiervoor twee opstellen.

De een gaat in op de voorgeschiedenis en de setting
De ander op de drukken en edities

 

De psalmen zijn dus eerst liederen van de hervormingsgezinde kringen in Parijs en omgeving. Ook de nadrukkelijke vermelding dat Marot deze naar het Hebreeuws heeft herdicht (zo reeds in 1533) verraadt de invloed van de groep van Meaux en haar humanistisch ideaal van de terugkeer naar de bronnen. Men kan zelfs vrij zeker de naam van François Vatable hieraan koppelen. Hij immers was in die kringen de man die perfect het Hebreeuws beheerste, Marot zelf zeker niet. Die hield zich met andere dingen bezig: bij voorkeur met gedichten en vrouwen. Over de diepgang van Marot’s religieuze overtuigingen verschillen de wetenschappers nogal van mening.

Hoe dit ook zij: Marot schroomt niet om in 1537 toe te geven aan de roomse druk en zijn hervormingsgezinde opvattingen te verloochenen om terug te kunnen keren naar zijn vaderland. Net als later Henry IV zegt hij : Paris me vaut bien une messe. Na openbare vernedering (verootmoediging en schuldbelijdenis) in Lyon in ere hersteld en vervolgens hofdichter van François I-er, waar op hij niet weinig trots is. De titel verschijnt op zijn publicaties (valet du chambre du Roy) en tegelijk biedt hem dit ene zekere bescherming tegen de blijvende aanvallen vanuit de Sorbonne. Zijn eerste officiële editie met psalmberijmingen is opgedragen aan die koning, overigens evenals Calvijns eerste editie van zijn leerboek over de ware christelijke religie: ‘l’Institution de la foy chrétienne’.

Maar eerst moeten we nog even via het Duitse taalgebied passeren. Er werd namelijk altijd al gezongen in de kerk. In kloosters en kerken zong men naast de liturgische zang (gregoriaans) ook talloze hymnen. In ‘hymnaria’ werden ze verzameld en gedrukt vanaf het einde van 15de eeuw. Buiten de liturgie om waren er de ‘Leisen’ (volksliedjes) in omloop, waar men bijv. Maria-liederen op zong of Kerstliedjes (Noels) in de volkstaal. De Boheemse Broedergemeente was de eerste die een gezangboek in de volkstaal publiceerden. Nikolaus Decius vertaalde liturgische muziek in strofisch Duits en voorzag de tekst van een goed zingbare melodie (‘Gloria’: Allein Gott in der Höh sei ehr en ‘Agnus Dei’: O lamm gottes unschuldig).l Ook Thomas Münzer (de voorman van de radicale reformatie, de doperse beweging) had al Latijnse hymnen in het Duits vertaald.

Het christelijk lied in de volkstaal is dus niet de uitvinding van Martin Luther, zoals vaak wordt beweerd. Neen. Maar anderzijds: Het is wel het genie van Martin Luther (rond Wittenberg) en Martin Bucer (rond Straatsburg, Elzas) geweest om hier systematisch en principieel gebruik van te maken voor de vormgeving van de protestantse eredienst. M.a.w. om ze binnen een weloverwogen liturgisch kader in te zetten.

Eerst verschijnen de gezangen op losse blaadjes. Later worden ze gebundeld en gedrukt.

In Neurenberg verschijnt in 1524 het boekje ‘Etlich Christlich Lider’ met acht gezangen, daarom ook wel het Achtliederbuch genoemd. Ook in 1524, maar met meer liederen worden in Erfurt kleine gezangboekjes gedrukt onder de titel: Enchiridion. Nog in 1524 publiceert in Wittenberg Johann Walter (Luthers vriend en cantor) het eerste ‘Chorgesangbuch’ een set van ‘stemboeken’ duidelijk bedoeld voor meer-stemmige koorzang. Luther schrijft een voorwoord voor dit eerste meerstemmige gezangenboek: ‘Geystliche gesangk Buchleyn’, Wittenberg 1524. Het eerste ordentelijk en bewust liturgisch geordende gezangboek voor de hervormde eredienst verschijnt in 1529 bij Joseph Klug. Dit was het ‘kerkboek’ voor Luthers parochie in Wittenberg. De lutherse eredienst met haar katholieke liturgie en rijke muzikale ondertoon, waarin zowel plaats is voor gemeentezang als professionele koorzang, is hiermee op de rails gezet.

Duidelijk hiervan onderscheiden, maar toch in origine er nauw mee verbonden is de reformatie in de Elzas. In Straatsburg staat zij onder gezag van de zeer geleerde Martin Bucer (of Butzer). Ook hij had veel oog voor liturgie en voor het belang van de gemeentezang, maar verkoos een andere koers te varen dan Luther. In zijn eerste gezangboek, dat bijna tegelijk met dat van Luther verschijnt: Teutsch kirchen Ampt (1524) is een compleet kerkboek, met aanwijzingen voor het inrichten van de eredienst, de bediening van de sacramenten en met liederen die gebruikt kunnen worden in de eredienst. In de eerste editie bevonden zich reeds enkele berijmde psalmen. Dit liturgiehandboek wordt tot 1537 minsten 12x herdrukt met een steeds groeiend aantal liederen. Psalter mit aller Kirchenübung. NB: Psalter ≠ Psalmboek. Psalter duidt op 'religieus liederenboek'. Idem voor het begrip 'Psalm', dat dus ook een 'gezang' kan zijn.

Dit is echter niet de enige bijdrage aan het Psalter van Bucer. Hij schreef ook een gezaghebben commentaar op de Psalmen, dat zowel bij Vatable (z.b.) als bij Marot zelf van invloed is geweest bij de keuzes die hij maakte als hij een wat onduidelijke passage in het frans moest versifiëren selon la vérité Hébraique…

Bucer had tevens het geluk twee zeer capabele muzikanten in zijn kerk te hebben: Matthias Greiter (c.1494—1550) en Wolfgang Dachstein (c.1487—1553), Greiter was cantor en Dachstein organist. Beiden gingen 1523/1524 met de reformatie mee. Greiters bijdrage aan het gezangboek van 1524 bedroeg zeven gezangen en vier liturgische stukken, waaronder de meloie voor psalm 119: Es sind doch alle selig alle die…, door Calvijn gebruikt voor psalm 36. Dachstein componeerde drie psalmmelodieën. Zijn beroemdste is ongetwijfeld de melodisering van psalm 137: An Wasserflüssen Babylon, dat in het Geneefse psalter bij de lofzang van Zacharias is terechtgekomen en in de Duitse liedboeken vooral bekend is door ‘Ein Lammlein geht und trägt die Schuld’ van Paul Gerhardt en later in de Hervormde kerken weer als melodie opduikt bij de lofzang van Zacharias.

Voilà: dit gezegd zijnde kan de ‘geboorte van het Geneefse psalter’ beschreven worden.

2. Aulcuns pseaulmes et cantiques mys en chant, Straatsburg, 1539

 

3. Psalmes de David, Translatez de plusieurs autheurs, & principallement de Cle.Marot, veu, recogneu et corrigé par les theologiens, nommeement par M.F.Pierre Alexandre, concionateur ordinaire de la Royne de Hongrie. Antwerpen, 1541.

4. Trente Pseaulmes de David, mis en francoys par Clement Marot, valet de chambre du Roy. avec privilege. Paris 1541/1542 éd. E. Roffet.

5. La manyere de faire prieres aux eglises francoyses. tant devant la prédication comme apres, ensemble pseaulmes & canticques francoys qu’on chante aus dictes eglises &cetera, Straatsburg, 1542 

5. La forme des prieres et chantz ecclésiastiques auec la manière d'adminstrer las Sacremens, et consacrer le mariage, selon la coustume de l'Eglise Ancienne, Genève 1542

6. Cinquante Pseaumes en francois par Clem. Marot. Item une Epitre par luy nagueres enuoyée aux dames de France [..] 1543.

(zonder plaats van uitgave of drukker, wrsch. Lyon)

1548 Théodore de Bèze (Beza), theoloog en dichter, neemt op zich verder te werken aan het Geneefse psalmboek (op verzoek van Calvijn)

1558 e.v. Pierre Davantès chantre

7. De eerste bijdragen van Bourgeois en Beza

 

8. Pseaulmes octantetrois de David, mis en rime francoise. A savoir, quaranteneuf par Clement Marot, avec le Cantique de Simeon & les dix Commandements. Et trentequatre par Théodore de Besze, de Vezelay en Bourgongne, Genève, 1551 

1552 Louis Bourgeois verlaat Genève en vertrekt naar Lyon.

 

9. Octanteneuf Pseaulmes mis en rithme francoise &c.. Genève, 1556

 

(150 melodieën voor 150 psalmen !). 

10d. Psautier de Lyon, 1558

REVISIES 

Conrart-La Bastide.

door Valentin Conrart 1677-1679

- Le Livre des Psaumes en vers françois. Par Cl. Marot et Th. de Beze. Retouchez par feu Monsieur Conrart, Conseiller Secretaire du Roy . . . Première partie, 1677.

- Les Psaumes en vers françois, retouchezsur l'ancienne version. Par feu M. V.Conrart, Conseiller . . . &c. , 1679

Bénédict Pictet ( Zwitser, editie 1694)

Charles Dombre (voor Louange & Prière, 1938)

Roger Chapal (voor Nos coeurs te chantent 1979 en Le Psautier francais, 1995)

Marc-Francois Gonin : Les Pseaumes de David (1998)

 

 

Hier is het dan :

 

1) "Aulcuns pseaulmes..." is in 1539 verschenen ;

2) De teksten van Calvijn (ps. 25, 36, 46, 90 (=91), 113 en 138) zijn behouden in Strasbourg 1542 (behalve 113 en 138) en alle vervangen door de versies van Marot vanaf Genève 1543 ;

3) De muziek die Calvijn ervoor gekozen had (zie mijn recente boek* blz. 38) is behouden in Strasbourg 1542 en Strasbourg 1553, behalve ps. 46 in 1553, ps. 113 vanaf 1542 en ps. 138 vanaf 1542 (maar in 1553 wordt Calvijn nogmaals gepubliceerd onder de versie van Marot, met de aantekening "LE MESME PSEAUME en autre rime et autre mélodie" - zie het overzicht in *, blz. 146-151).

In Genève worden de tekstversies van Marot vanaf 1551 gepubliceerd met de melodie-herzieningen of -vernieuwingen van Loys Bourgeois.

Versies 1539 en 1562 (= 1551) heb ik in * tegenover elkaar gepubliceerd (blz. 134-145) ;

4) Overigens : naar ik meen te weten, is Bourgeois niet in de gevangenis terechtgekomen, maar naar Lyon vertrokken... en verder uit het oog verdwenen.