uit de oude doos (01 10 92)
Over ‘de onhandigheid Gods’ volgens de Amsterdamse school
Het gebod van God om de Kanaänieten uit te roeien en de koningen der volkeren te vernietigen zijn eigenlijk een pleidooi voor multicultureel samenwonen – credo quia absurdum
In het Oude Testament wordt nogal wat oorlog gevoerd in Gods naam tegen de ‘heidenen’ (de niet-Israel-volkeren). Toch zijn volgens sommigen zulke teksten niet gewelddadig bedoeld, ookal klinken ze wel zo. Een bekende episode is die van de verovering van Kanaän. Ik las een thesis over zo'n passage (Jozua 11- zie tekst) waarin precies dit werd beweerd. In een voetnoot biechtte de auteur echter zelf op dat het toch wel een beetje 'kunst- en vliegwerk' vergt om dit hier te lezen. De auteur focust in zijn thesis overigens op de 'onschadelijkmaking van het militair materieel: paaden en wagens. Hier de bijbeltekst met de voetnoot.
De verovering van het noorden
[1] .....
Vervolgens rukten zij met al hun troepen uit, een leger zo talrijk als de
zandkorrels aan het strand van de zee, met een grote menigte paarden en
strijdwagens. [5] Al
deze koningen verzamelden zich en sloegen samen hun kamp op bij de wateren
van Merom, om de strijd met Israël aan te gaan.
[6] De HEER sprak
tot Jozua: ‘Wees niet bang voor hen: morgen om deze tijd lever Ik hen allen
verslagen aan Israël uit. U moet de pezen van hun paarden doorsnijden en
hun strijdwagens in het vuur verbranden.’ [7] Onverwacht
rukte Jozua met heel zijn leger tegen hen op bij de wateren van Merom. Hij
overviel hen [8] en
de HEER leverde
hen aan Israël uit; zij versloegen hen en achtervolgden hen tot Groot Sidon,
tot Misrefot-Maïm en tot de vlakte van Mispa in het oosten. Ze versloegen
hen en lieten niemand ontsnappen. [9] Jozua
behandelde hen zoals de HEER had
bevolen: hij sneed hun paarden de pezen door en hij verbrandde hun
strijdwagens in het vuur.
[10] Op
de terugweg veroverde Jozua Hasor en doodde de koning met het zwaard.
Vroeger heerste Hasor over al die koninkrijken. [11] De
Israëlieten doodden iedereen die in de stad leefde en wijdden hen aan de
vernietiging; geen sterveling bleef over en Jozua stak Hasor in brand. [12] Alle
steden van die koningen en hun koninkrijken heeft Jozua veroverd; hij doodde
iedereen met het zwaard en wijdde ze aan de vernietiging, overeenkomstig het
bevel van Mozes, de dienaar van de HEER. [13] Geen
van die steden echter die nog overeind staan op hun heuvels, is door Israël
in brand gestoken; Jozua heeft alleen Hasor in brand gestoken. [14] De
hele buit van die steden en het vee hebben de Israëlieten voor hun eigen
gebruik gehouden, maar alle mensen hebben zij gedood met het zwaard, zodat
er geen sterveling overbleef. [15] Mozes
had de opdracht van de HEER doorgegeven
aan Jozua, en deze heeft alles uitgevoerd. Niets heeft hij achterwege
gelaten van wat de HEER aan
Mozes had opgedragen.
In deze voetnoot klinkt duidelijk een grote politieke bewogenheid door in het gebruik van emotioneel geladen bijvoeglijk naamwoorden: grove exegetische en extreem nationalistische fout. De vraag ís natuurlijk: waarom wordt hier zulk zwaar geschut ingezet. Misschien omdat de interpretatie die wordt afgewezen zo enorm voor de hand ligt, dat je er eigenlijk gewoon niet omheen kunt. Je zou deze gedachten willen ontkennen, negeren, maar het lukt niet. Gebruik van emotionele termen in een wetenschappelijk werk is vaak een teken van onzekerheid. De krachtige termen moeten de eigen twijfel verhullen en tegelijk de lezer a.h.w. bezweren toch niet in de net genoemde richting te denken. Het zijn termen die functioneren als de engel Gods voor het paradijs met zijn vlammend zwaard. De opmerking legt de vinger op een zere plek. De auteur is niet de enige die -zij het in afwijzende, ontkennende zin- de suggestíe doet, dat het Oude Testament nationalístisch gelezen zou kunnen worden. Hij is de eerste niet, die het uitverkiezingsdenken van Israël verbindt met racisme. Hij is de eerste niet, die de wijze waarop Israël zichzelf afzondert uit de volkeren, verbindt met eigendunkelijke hoogmoed. Blijkbaar ligt die verwarring voordehand, maar is volgens de auteur het gevolg van oppervlakkig lezen. Toch denk ik, dat hij zich zo iets te gemakkelijk van het probleem meent te kunnen afmaken, zeker als hij aan het eind van diezelfde voetnoot de rollen al meent te kunnen omdraaien en de zes volkeren, die vernietigd worden door Israël omdat ze geen enkele affiniteit hebben met de God van Israël gelijkgeschakeld met het Vlaams-Blok denken.
Deze uitspraak vond ik getuigen van zoveel geloof, dat ik meteen moest denken aan Tertullianus die ooit de prachtige geloofsparadox smeedde: Credo quia absurdum. Als de auteur gelijk heeft, dan is Gods openbaring in de Schrift toch wel erg verhuld. Je krijgt verhalen te horen over oorlogen die de bedoeling hebben de oorlog onder kritiek te stellen en je krijgt verhalen te horen over het uitroeien van vreemde volkeren (enkel ómdat ze ànders zijn dan hèt volk), die een pleidooi zijn voor multicultureel samenleven van de volkeren.
Een gedachte-experimentje
Als Gods nou de boodschap zou willen overbrengen, dat de volkeren eendrachtig multicultureel moeten samenleven, had hij dan niet beter gewoón de historische waarheid van de vreedzame Einsiedlung van een aantal >buitenlandse stammen= in Kanaän hunnen laten opnemen in de Heilige Geschriften, in plaats van die zeer absolute en uitsluitende veroveringsgeschichten in het boek Jozua, die het karakter hebben van een 'etnische zuivering'.
Deze onhandigheid Gods is beslist een nieuwe eigenschap Gods, want alles wat wij lezen, moeten wij niet zomaar nemen zoals het er staat (dat zou ‘oppervlakkig lezen’ zijn) Neen: wij moeten ons bekwamen in een pars pro toto denken (het gaat over een concreet land, maar daar gaat het niet over, het gaat over een concreet volk, maar daar gaat het niet over, dat land heeft een naam, maar die naam valt niet samen met het land met die naam etc…), tegelijk moeten we ons verplaatsen in een Babylonische uitgeversgroep die een niet gewelddadige terugkeer naar Israël – niet een geografisch, maar een theologisch land (Wat is dat eigenlijk? is dat Utopia?) – in het vooruitzicht stelt door gewelddadige verhalen te vertellen zich afspelend in een grotendeels fictief verleden, ten einde een werkelijke toekomst te openbaren. Ja, in het verleden mag er niets zó geschied zijn, als er geschreven staat want dan was het nationalistisch, ja zelfs moorddadig, maar in de toekomst moet het geschieden, màar dan ook weer niet zo zoals er geschreven staat…
U moet het mij niet kwalijk nemen, maar hier duizelt het mij toch een beetje:
Mijn pleidooi.
-
Het OT is het boek van Israël. En best lezen wij het ook Israëlitisch, maar dan ook concreet-Israëlitisch, d.w.z. de historische component in de verhalen is noodwendig voor een correct verstaan der Godsopenbaríng.
-
Ten tweede: Israël is niet pars pro toto voor de volkerenwereld. Dat is een constructie die -evenzeer als de allegorese- aan de realiteit van Israël (toen en nu) afbreuk doet en die tegelijk Gods reële geschiedenis met zijn volk op losse schroeven zet. God heeft een verhouding met Israël op het vlak van de geschiedenis en het OT is daarvan de neerslag en hoe feit en interpretatie zich in die geschiedenis verhouden, daarover zal de oudtestamentische wetenschap nog eeuwen discussiëren binnen bepaalde minimum- en maximumhypothesen, maar dat daar iets werkelijk geschied moet zijn, is toch wel een minimum. Deze geschiedenis mogen we haar historisch en uniek karakter niet ontnemen door te vlot de verhalen daaruit toe te passen op andere volkeren dan Israël. Dat zou een soort nieuwe substitutie-leer zijn. Zij hebben daar wel betrekking op, maar nooit zo rechtstreeks. De ergernis aan Gods uitverkiezing moet blijven…
-
Het bijzondere van Gods openbaring aan Israël is pas van betekenis voor de volkeren middels Jezus. En dit >middels= is wat anders dan dat Jezus Christus een middeltje is dat je -eenmaal in gebruik genomen voortaan het recht geeft om rechtstreeks te naderen tot de teksten uit TeNaCH. Neen: dit middels is het>middels= van een middelaar, een persoon om wie je nooit heen kunt, wanneer je nadert om te horen… Deze middelaar, die ons verbindt met Israël en haar boek drukt dan ook continue zijn stempel op wat er uit het OT voor ons te horen valt. De teksten resoneren op een andere manier met elkaar, wanneer Hij er tussen zit. Sommige teksten verliezen daardoor aan gewicht, anderen winnen op verrassende wijze aan zeggingskracht. Het gevolg daarvan is -tragisch, maar reëel-, dat de Joden een andere bijbel hebben dan de christenen, ook al hebben ze dezelfde textus receptus.
Kortom: Het zinsverband tussen de grondwoorden van de Schrift ligt gewoon anders. Wij kunnen de Samuëlboeken niet meer lezen zonder in ons achterhoofd de >verwachte=, de >gevraagde= en >verworpen=koning Jezus Christus te hebben. En dat móet ook zo. Dat daarmee ook de politieke betekenis van Samuëls kritiek op de koning voor onze tijd anders uitvalt, want via andere lijnen verwerkt wordt, lijkt mij zonder twijfel..
Hoe lees ik dan Jozua en die geweldsperikopen?
-
Historische context van de tekst verdisconteren. NB: dat is nìet de historische context van het vertelde (het verhaal over de verovering van Kanaän is grotendeels legende), maar van de verteller, van zijn tekst. Als hij vertelt dat de koningen der volkeren worden uitgeroeid, zegt hij dat ze er niet mógen zijn in het land, omdat God dat aan zijn volk Israël geeft. Zelfs met alle literair-historische context blijft dit propaganda voor etnische zuiverheid.
-
Tegelijk zich je dat niet de oorlogsvoering op zich wordt verheerlijkt. Die wordt ‘besneden’: paarden en wagens deugen, als het er op aankomt, niet voor de ware bevrijding, de verlossing. Ze gaan het wonen wonen in het land alleen maar bemoeilijken.
-
Dat deze boodschap verteld wordt in de vorm van een bloederig moordverhaal, vind ik niet goed. Woorden zijn taalhandelingen, een vorm van ‘daden’ (davar in het Hebreeuws zeker). Dat de bevrijding in oorlogstermen wordt verteld, dat stoort mij. Een veróveringsoorlog nog wel. Beelden zíjn niet neutraal. M.i. moet dus ook het bééld van de oorlog (het taalveld ‘geweld’) uit het vocabulaire van de kerk verdwijnen. Wie zulke verhalen blijft vertellen, zonder daarbij op één of andere manier te zeggen, dat dat stadium nu passé is, doet zelf mee aan het kweken van een >gewelddadige= spirit. En hoe gevaarlijk het aankweken van die >spirit.= is, heeft de geschiedenis ons hopelijk wel geleerd. Wie het zwaard opneemt zal door het zwaard vergaan. De spiraal van geweld is eigenmachtig en gaat zijn gang zonder op de goede bedoelingen te letten.
-
Vertel de gemeenteleden dat de TeNaCH wat zulke dingen betreft echt een oud testament is. Dat deze dingen er misschien ooit wel bij gehoord hebben, maar er sinds Christus in elk geval -maar grote aanzetten daartoe zitten al in Israëls verhalen zelf- niet meer bijhoren. Christus is laat ons het hart van God zien: Een koning, die zich lààt uit de wereld wegduwen, een ontledigde godheid, dat is het antwoord op de machtsvraag. Zó bevrijdt de God van Jezus Christus – volgens Paulus. Dat is de kern van de zaak en deze kern ziet wijd. Vandaaruit valt er ook een ander licht op Jozua de held en zíjn veroveringsoorlog, een didactisch makkelijker te hanteren dan het Amsterdamse schema…
Dick Wursten