In oktober 1530 correspondeerde Luther met Ludwig Senfl (hofmusicus te München). Hieronder de tekst met Nederlandse vertaling. Achtergrond kunt u hier lezen


Martin Luther – Epistola ad Ludovicum Senfl (Coburg, 4 Octobris 1530)

Gratiam et pacem in Christo. Quamvis nomen meum sit invisum, adeo ut vereri cogar, ne satis tuto recipiantur a te et legantur, optime Ludovice, quas mitto literas: vicit tamen hanc formidinem amor musicae1, qua te video ornatum et donatum a Deo meo.

Qui amor spem quoque facit, fore ut nihil periculi sint tibi allaturae literae meae: quis enim vel in Turcia vituperet, si amet artem et laudet artificem?

Ego sane ipsos tuos Duces Bavariae, ut maxime mihi parum propitii sint, vehementer tamen laudo et colo prae caeteris, quod musicam ita fovent et honorant.

Neque dubium est, multa semina bonarum virtutum in his animis esse, qui musica afficiuntur: qui vero non afficiuntur, truncis et lapidibus arbitror simillimos esse. Scimus enim musicen daemonibus etiam invisam et intolerabilem esse.

Et plane judico, nec pudet asserere, post theologiam2 esse nullam artem, quae musicae possit aequari, cum ipsa sola post theologiam id praestet, quod alioqui sola theologia praestat, scilicet quietem et animum laetum, manifesto argumento, quod Diabolus, curarum tristium et turbarum inquietarum auctor, ad vocem musicae paene similiter fugiat, sicut fugit ad verbum theologiae.

Hinc factum est, ut prophetae nulla sic arte sint usi ut musica, dum suam theologiam non in geometriam, non in arithmeticam, non in astronomiam, sed in musicam digesserunt, ut theologiam et musicam haberent conjunctissimas, veritatem psalmis et canticis dicentes.

Sed quid ego musicen nunc laudo, in tam angusta chartula tantam rem pingere, vel potius foedare conatus? Sed abundat et ebullit sic affectus meus in illam, quae me saepius refrigeravit et magnis molestiis liberavit.

Ad te redeo et oro, si quid habes exemplar istius cantici: In pace in id ipsum3, mihi transcribi et mitti cures. Tenor enim iste a juventute me delectavit, et nunc multo magis, postquam et verba intelligo. Non enim vidi eam antiphonam vocibus pluribus compositam.

Nolo autem te gravare componendi labore, sed praesumo te habere aliunde compositam.

Spero sane, finem vitae meae instare, et mundus me odit, nec ferre potest: ego rursus mundum fastidio et detestor: tollat itaque animam meam pastor optimus et fidelis.

Idcirco hanc antiphonam jam coepi cantillare4, et compositam cupio audire. Quod si non habes, aut non nosti, mitto hic suis notis pictam, quam vel post mortem meam, si voles, componere potes.

Dominus Jesus sit tecum in aeternum, Amen.

Parce temeritati et verbositati meae. Saluta mihi totum chorum musicae tuae reverenter.

Ex Coburgo, 4. Octobris, MDXXX.

Martin Luther – Brief aan Ludwig Senfl (Coburg, 4 oktober 1530)

Genade en vrede in Christus. Hoewel mijn naam zozeer gehaat is, dat ik moet vrezen, beste Ludwig, dat de brief die ik je stuur door jou niet in alle veiligheid kan worden ontvangen en gelezen, heeft mijn liefde tot de muziek – waarmee jij volgens mij gesierd en begiftigd bent van godswege – toch die vrees overwonnen. Diezelfde liefde doet mij ook hopen, dat deze brief je toch op geen enkel wijze in gevaar zal brengen. Immers: Zelfs in Turkije[1] zou niemand op de gedachte komen iemand te berispen omdat hij een kunst liefheeft en de kunstenaar prijst! Ja, zelfs jouw Beierse vorsten, die mij bepaald niet welgezind zijn[2], prijs en eer ik boven alle anderen, omdat zij de muziek zo koesteren en hoogachten. En het lijdt geen twijfel, dat er talrijke zaadjes van goede krachten sluimeren in de zielen van hen die door muziek worden geraakt; wie daarentegen niet door haar bewogen wordt, acht ik gelijk te zijn aan stokken en blokken. Wij weten immers dat ook de boze geesten muziek verafschuwen en haar niet kunnen verdragen.[3]

Ik durf dan ook ronduit te zeggen – en ik schaam mij er niet voor het te beweren – dat er, na de theologie[4], geen enkele kunst of wetenschap[5] bestaat die de muziek kan evenaren. Want alleen zij vermag, na de theologie, datgene te doen wat anders enkel de theologie kan bewerkstelligen: de geest tot rust brengen en het hart verheugen. Een duidelijk bewijs daarvan is dat de duivel – de aanstichter van droeve zorgen en rusteloze onlust – als er muziek klinkt bijna netzo snel wegvlucht als bij het horen van het Woord der theologie. Daarom is het ook, dat de profeten zich van geen enkele kunst/wetenschap zozeer hebben bediend als van de muziek.[6] Zij hebben hun theologie niet in de meetkunde, niet in de rekenkunde, niet in de sterrenkunde ondergebracht, maar in de muziek – opdat theologie en muziek het innigst verbonden zouden zijn, en zij de waarheid zouden verkondigen middels psalmen en gezangen (canticum).

Maar wat zit ik hier nu de muziek te prijzen! Door op zo’n klein blad papier een zo groot onderwerp af te schilderen, kan ik niet anders dan haar ontsieren! Maar mijn liefde tot de muziek, die mij zo menigmaal heeft verkwikt en uit zware noden verlost, borrelt in mij op, stroomt over.

Zo kom ik weer bij jou terecht, en verzoek je: mocht je een kopie van dat gezang (canticum) *In pace in id ipsum* hebben, laat die dan voor mij overschrijven en aan mij bezorgen. Want die tenor (= gregoriaanse melodie) heeft mij reeds van jongs af aan verheugd – en nu des te meer, nu ik ook de woorden begrijp. Want ik heb die antifoon (*antiphonum*) nooit in meerstemmige zetting gezien. Ik wil je niet lastigvallen met componeerwerk, maar ik veronderstel dat je haar vast al wel in een of andere toonzetting bij de hand hebt.

Verder, ik hoop echt dat het einde van mijn leven nabij is. De wereld haat mij en kan mij niet verdragen; en ik, op mijn beurt, ben de wereld zat en verafschuw haar.[7] Moge daarom de beste en trouwe Herder mijn ziel tot zich nemen. Daarom ben ik ook al begonnen deze antifoon zachtjes voor mij uit te zingen[8], en verlang ernaar haar in een toonzetting te horen. Mocht je de tekst niet hebben of niet kennen, dan zend ik je hierbij de tekst met de noten erbij, zodat je – als je dat zou willen, na mijn dood – haar op muziek kunt zetten.

De Heer Jezus zij met je in eeuwigheid. Amen.

Vergeef mijn vrijpostigheid en breedsprakigheid en breng mijn eerbiedige groeten over aan alle musici van jouw hofkapel.

Vanuit Coburg, 4 oktober 1530.

Voetnoten

[1] Verwijzing naar de immanente dreiging vanuit het Ottomaanse rijk, hoofdagendapunt van de Rijksdag te Augsburg die op dat moment net wordt ontbonden, een reëel gevaar.

[2] In de zaak van de kerkhervorming was de keurvorst van Beieren een sterkhouder van het keizerlijk/pauselijke kamp.

[3] Verwijzing naar het bijbelse verhaal van David die met zijn snarenspel en zang de boze geest uit koning Saul verdrijft.

[4] Deze term duidt bij Luther niet op de leerstelligheidskunde, maar op de intellectuele omgang met God en zijn Woord.

[5] Het begrip 'artes' verwijst naar het academisch curriculum.

[6] Luther rekent met de kerkelijke traditie David, de Psalmdichter, koning/musicus ook tot de profeten. In menige psalm is - zo meende men - Christus het eigenlijke onderwerp.

[7] Fraaie opeenhoping van diverse vrome motieven, gemeenplaatsen: cupio dissolvi (ik verlang ontbonden te worden, Fil. 2), en de contemptus mundi (verachting van de wereld).

[8] cantillare: Zachtjes zingen of neuriën; verwijst dus naar Luthers persoonlijke zang/bidgewoontes.