Waren de moordenaars deze zomer (2016) nu moslim of niet?
Wie bepaalt dat eigenlijk?
En moet de overheid inzetten op godsdienst om de terreur te bestrijden?

 

Was de massamoordenaar die in Nice met de vrachtwagen inreed op de menigte nu een moslim of niet? Eerst wist men zeker van wel, maar nu begint de Franse politie toch ernstig te twijfelen. Zijn vrije seksuele moraal en verdere levensstijl lijken het te weerspreken. Ook vertoonde hij geen tekenen van vroom gedrag. En die jongens die vlakbij Rouen een priester keelden: waren dat moslims? Nee toch, zeker! De moslimgemeenschap weigerde niet voor niets ze een islamitische begrafenis te geven. Anderzijds: juist zij beriepen zich heel nadrukkelijk wel op de wil van Allah en discussieerden met de nonnetjes over het geloof, terwijl ze de priester bij het altaar keelden. Wie bepaalt eigenlijk wie en wat ‘echte moslims’ zijn en doen. Hoe kun je ‘ware van valse islam’ onderscheiden? Dat blijkt niet zo’n simpele vraag te zijn.

 

Als we theologen om raad vragen krijgen we tamelijk theoretische antwoorden. Dan gaat het over de vijf zuilen, de koran, de diverse hadith en – niet te vergeten –de metgezellen van Mohammed. Prima, maar dat doen de theologen van IS ook, alleen komt er bij hen een heel ander verhaal uit. Het aantal ‘scholen’ in de islam is niet te tellen. Het lijkt het protestantisme wel. Elke ketter heeft z’n letter en elkeen presenteert zijn eigen construct als ‘de islam’. En onschuldig is het allemaal ook niet. Soennieten, Sjiieten, Sufi’s, Salafisten, ze kunnen bij wijlen elkaars bloed wel drinken. Wie wil weten wat ‘moslim-zijn’ is en te rade gaat bij de deskundigen belandt in een straatje zonder einde.

 

Kan in plaats van de ‘geleerde religie’ de ‘geleefde religie’ ons verder helpen? Aan de vruchten kent men de boom! Dat klinkt goed, maar brengt ons nog dieper in het moeras. De geleefde en beleefde religie blijkt namelijk een tamelijk rommelig geheel. Een amalgaam van gewoontes, tradities, rituelen, opvattingen, waarden, normen die per tijd en land nogal verschillen. En waarvan de ‘beoefenaars’ zich soms nauwelijks bewust zijn hoe de link met de ‘godsdienst’ eigenlijk ligt. De religieuze praktijken lijken evenzeer met afkomst en cultuur te maken te hebben als met wat wij gewoonlijk ‘godsdienst’ noemen. De religieuze lading van cultuurverschijnselen (feesten, eetgewoonten, rolpatronen) komt eigenlijk pas aan het licht op het moment dat de ‘gelovigen’ overgeplaatst worden naar een andere cultuur. Plots gaat alles vreselijk schuren. Sommige gelovigen raken erdoor in gewetensnood. Men vraagt raad aan professionele gelovigen (imams, sjeiks). Als die een brede definitie van ‘religie’ hanteren (wat ze meestal doen, ze zijn niet voor niets professionals) zeggen die: Ja hoor, het heeft zeker met de islam te maken. Dus hou je er aan vast. Niet wijken. Desnoods stap je naar de rechter. Van op enige afstand bekeken, stel je je daar vragen bij maar het resultaat is dat bij de verhuis van godsdienst x naar cultuur y het risico bestaat dat voor de zekerheid alle do’s and don’ts van cultuur x religieuze voorschriften worden in cultuur y. Met de ‘geleefde religie’ komen we er dus ook niet uit, integendeel. Het wordt er alleen nog maar ingewikkelder door.

 

Als verklaringscategorie is religie dus quasi onbruikbaar. Het zit overal en nergens en kan plots opduiken waar je het voorheen niet had vermoed. Even terzijde: dat was voor het christendom vroeger niet anders. Wie het rijke roomse leven van een halve eeuw geleden nog heeft gekend, of opgegroeid is in een protestants dorp, zal dat beamen. Alles had levensbeschouwelijke aspecten. Door de vergaande secularisering en bijbehorende ontkerkelijking (eigenlijk: het verlies aan relevantie en inbedding in de algemene cultuur) heeft hier al zo’n enorme kaalslag plaatsgevonden, dat we een tamelijk schraal product hebben overgehouden meestal gesitueerd in de cognitieve niche: religie als ‘een geloof’ waaraan een beperkte set specifieke gedragingen is gekoppeld. Eigenlijk is de christelijke religie voor velen de facto herleid tot een accent binnen een algemene seculier-humanistische levensbeschouwing.

 

Maar hoe dan wel ?

Terug naar de zelfmoordterroristen: Als er al sprake is van een religieuze drijfveer in hun handelen dan is die dus niet zomaar even bloot te leggen, laat staan dat die losgemaakt kan worden van andere beweegredenen. Religie, maar hetzelfde geldt ook voor een god-loze levensbeschouwing, is een laag in de menselijke identiteit die pas zichtbaar wordt als ernaar gevraagd wordt. Ze is overal en nergens tegelijk. In eerste instantie (letterlijk: als we kind zijn) vormt die levensbeschouwelijke laag zich als onderdeel van de algemene cultuur (vooral als het gaat over do’s and don’ts en op hoe je de wereld om je heen waarneemt). Je groeit er in op, je krijgt het met de paplepel ingegoten. Bekeerlingen daargelaten – en opvallend: veel moslimterroristen zijn bekeerlingen – krijgen de meeste mensen een levensbeschouwing dus gewoon ‘van huis uit mee’, als onderdeel van een al dan niet efficiënt pakket aan tools om door het leven te komen. In de loop van het leven, en mede bepaald door het verloop ervan, ontwikkelt ieder mens een eigen verhouding tot de levensvisie die hij als kind meekreeg. Hij neemt mee, hij voegt toe, hij laat weg. En nog steeds geldt dat bij velen de expliciete en systematische verwoording ervan (de ‘geloofsleer’) geen grote rol speelt. Ze wordt verondersteld, jazeker, maar ze blijft meestal impliciet. Waarom draag je die kleren? Waarom vier je het offerfeest/kerstmis? Waarom vast je? Waarom doe je aan meditatie? Ach, gewoon, dat heb ik altijd al zo gedaan, of ik voel me er goed bij. Dat is het voornaamste antwoord, rationaliseringen zijn secundair. Zolang niemand ernaar vraagt, denken veel mensen daar ook niet echt diep over na. Levensbeschouwelijke aspecten hebben meer met omstandigheden en toeval te maken, dan dat men die kiest. Ze hoeven ook helemaal niet consistent te zijn. En als er dan toch iemand doorvraagt, dan verschuilt de doorsnee ‘gelovige’ zich graag achter de antwoorden van de religieuze professionals. Ze hebben hun catechismus ooit wel moeten leren, maar zijn die meestal vergeten. Zo was het vroeger in de meeste delen van de wereld, ook bij ons: mono-cultureel en mono-religieus. De ander was ver weg en wij waren onder ons. Dwarsdenkers of dwarsliggers had je altijd wel, maar de onrust die dat veroorzaakte bleef meestal binnen de perken.

 

In onze tijd is het anders. Je wordt er voortdurend op bevraagd. Wat geloof jij eigenlijk? Ben jij een christen? een moslim? een ietsist of niets? En vaak sta je dan met de mond vol tanden. Je stamelt wat, er komt nog een halve zin uit de catechismus terug boven, maar je voelt aan dat dat eigenlijk naast de kwestie is, niet klopt met wat je het echt voor je betekent. Voor religie laat de geloofstaal ons behoorlijk in de steek. Zij zet ons zelfs op het verkeerde been. “Ja, ik geloof wel in de Schepper…. Neen, natuurlijk niet letterlijk… En Jezus, ja die is wel belangrijk… Nou neen, niet echt een Zoon van God… Hoe dan wel? … Ach, weet ik veel, laat maar.” En voor je er erg in hebt, maak je je ervan af door te zeggen: Okay, ik ben een protestant, katholiek, boeddhist, atheïst en als je meer wilt weten lees je maar een boekje. De vraag dringt je in een hokje, De categorie religie werkt divisive. En uit talig onvermogen laten we dat meestal maar zo, terwijl de werkelijkheid zoveel genuanceerder is, complexer en rijker en tegenstrijdiger ook. Zou dat bij moslims anders zijn, vraag ik mij af

 

De religieuze drijfveer van het menselijk handelen is dus verweven met de rest van de persoon, onderdeel van een brede visie op en beleving van de wereld, en niet zo helder omlijnd als de theologische of kerkelijke leerboekjes waar willen hebben. Daarom is het zo moeilijk om te bepalen welke rol de religieuze factor nu precies speelt bij de aanslagen die er op Europese bodem in naam van de islam worden gepleegd. Het is duidelijk dàt die factor een rol speelt: een welbepaald islamitisch discours is immers altijd present: De westerse wereld is de vijand van de islam. De oorlog tussen beide is totaal. Elke moslim waar hij ook leeft, moet partij kiezen en de strijd aangaan. Allah vraagt dit. Dit discours dat dik wordt aangezet met de meest beladen religieuze termen, ent zich op een gevoel van onbehagen, frustratie, agressie, een persoonlijkheidsstoornis (liefst een combinatie van dit alles) en gaat ermee aan de haal. Maar het blijft een corpus mixtum. Het is nooit alleen religie. Om de beeldspraak ‘enten’ nog even vast te houden: Eerst zijn er een aantal menselijke drijfveren, al dan niet reeds crimineel of ziekelijk, die zijn al behoorlijk uit de kluiten gewassen vaak, zo blijkt uit diverse dossiers van de terroristen. Het religieuze discours ‘ent zich hierop’, kaapt de dynamiek en bepaalt de richting waarin de plant verder groeit. Een gevoel van wanhoop en doodsdrift wordt zo gekaapt door het religieuze discours van het martelaarschap en een agressieve misantropie wordt door het islamitische discours rond de jihad gericht op ‘vijanden van Allah’. Het een is er niet zonder het ander. En enkel als het samen wordt bekeken, kan de religieuze factor echt gezien en correct ingeschat, gewogen worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat geen twee terroristen op dit punt gelijk zijn.

 

Dat het zo ingewikkeld in elkaar zit, betekent ook dat we beter twee keer nadenken voordat we ‘de religie’ in het algemeen betrekken bij het beleid rond terreurbestrijding en preventie. Veel overheden geven steeds nadrukkelijker aan dat te willen. Men denkt – tamelijk simplistisch, gezien het bovenstaande – de uitwassen van de slechte godsdienst te kunnen bestrijden door de goede variant ervan te bevorderen: “De overheid moet investeren in opleidingen van imams, leerkrachten, welzijnswerkers…”, hoor je alom. Twintig jaar geleden zou je zulke paternalistische ideeën nooit verkocht hebben gekregen. Het flirt trouwens met de juridische ‘scheiding van kerk en staat’. Dat zelfs in het laïcistische Frankrijk dit geluid nu toch te horen is (premier Manuel Valls) zegt veel. De tijden zijn veranderd en men weet blijkbaar echt niet wat men aan moet met de godsdienstige factor in het geheel. Juist omdat de categorie ‘religie’ zo onzeker is en vatbaar voor manipulatie, zou een overheid er mijns inziens toch goed aan doen hier terughoudendheid te betrachten. Wie gaat bepalen wat ‘goede’ en wat ‘slechte’ islam is? Een tricky vraag, ik gaf het al aan. Moeten Turkse moslims dan kiezen tussen Diyanet en Gülen? Wie schrijft de lesboeken? En wat met de salafisten? Er is toch vrijheid van godsdienst? En krijgen de andere godsdiensten ook die privileges? Of moet je eerst een ‘troublemaker’ worden om subsidies voor je opleidingen te kunnen krijgen? Voetangels en klemmen genoeg! En het gaat niet werken. Denken we echt, dat het zinvol is om overal te gaan uitleggen dat ‘de echte islam’ vredelievend is, prima verzoenbaar met de waarden van de democratie etc. U kunt het zelf verder wel invullen. De mantra’s zijn bekend. Dat wordt preachting to the converted. Diegenen die je echt zou moeten bereiken zijn ook niet achterlijk. Ze hebben je al lang door. Zij komen of niet luisteren en als ze je al horen, zullen ze je niet vertrouwen. Voor de duidelijkheid: natuurlijk ben ik voor goed levensbeschouwelijk onderwijs, maar dan voor iedereen en zo breed mogelijk. En natuurlijk heb ik graag fatsoenlijke imams, maar hoe die getraind of opgeleid moeten worden (of juist niet) dat is en blijft een zaak van de geloofsgemeenschappen zelf. De overheid kan zich daar niet mee moeien. Dansende derwisjen kunnen ook voorgangers zijn, maar ik zou niet weten naar welke hogeschool ik die zou moeten sturen.

 

Enfin, nog los van de principiële en praktische twijfels, heb ik een veel ernstiger bezwaar tegen deze aanpak. De kans dat al die aandacht voor religie namelijk averechts gaat werken, is mijns inziens niet denkbeeldig. Je speelt er immers paradoxalerwijze fundamentalisten mee in de kaart. Het maakt godsdienst namelijk belangrijk. White papers zullen gepubliceerd worden, adviescommissies goed bevolkt, specialisten zullen het op TV komen uitleggen. Er zal een explosie aan islam-leraren, moslim-geestelijke verzorgers en dito consulenten zijn. Het onderhuidse signaal is: Je moet je bekennen tot deze of die religie (of tot de niet-religieuze, dat mag ook nog, we zouden het bijna vergeten). Maar waarom moet dat eigenlijk? Is dat wel gezond? Vormt dat geen gesloten identiteiten? Werkt dat de geestelijke ghetto-vorming binnen de samenleving niet in de hand? Stel nu dat het onderwerp je helemaal niet interesseert, niet omdat je atheïst bent, maar gewoon. Je bent liever met andere dingen bezig en je islamitische achtergrond is maar ‘een achtergrond’, meer niet. Cultuur-moslims zijn er vele, zoals er ook veel cultuur-christenen zijn. Daar is toch niets mis mee. Bij zo’n aanpak krijgen echter de cultuur-moslims te horen dat ze niet goed bezig zijn. De leerkrachten, consulenten, welzijnswerkers en specialisten worden immers niet moe te herhalen dat ‘het geloof’ echt heel belangrijk is, dat het ‘bron van moraliteit is’ en dat je de ‘juiste leer’ goed moet kennen om ‘immuun’ te zijn tegen het gevaar van radicalisering. Zo geef je aan alle mensen met een moslim-achtergrond het signaal: cultiveer uw religie, ontwikkel het en maak het tot kern van je identiteit.

 

De secteleiders van de Islamitische Staat staan te juichen. En de Saoudische Wahabbieten ook. En – nu ik toch bezig ben – de fundamentalisten binnen andere godsdiensten ook. Jij maakt de religie groot, waarmee zij straks aan de haal gaan. Jij activeert de religieuze marker, die zij gaan gebruiken. Jij kweekt het plantje op, waarop zij straks hun giftige loot kunnen enten. Zij weten immers als geen ander hoe religie werkt en hoe je de religieuze aandacht kunt instrumentaliseren. Zij kleven dezelfde religieuze marker (‘moslim’) immers ook en heel nadrukkelijk op gedragingen en meningen. En hun verhaal is duidelijk, en radicaal, totaal, strak. Dat spreekt zoekers aan (vergelijk secten). En zo weken zij aspirant-moslims los uit de hen omringende cultuur. Ze maken gebruik van de kritiek die in elke levensbeschouwing aanwezig is op ‘de wereld’ zoals die is. De samenleving is eerst ‘god-loos’, en dan ‘goddeloos’ en even later ‘gode-vijandig’. Scheid je daarvan af, ga enkel nog om met echte broeders en zusters. Vervolgens is het nog maar een kleine stap om de ‘anderen’ te diaboliseren (te ont-menselijken) en kan de oproep om te strijden tegen de vijanden van God gemakkelijk leiden tot slachtpartijen.

 

Ik zou daarom willen pleiten voor een ‘down-play’ van het belang van de religieuze marker in het geheel. Ik heb niets tegen religie, integendeel: ik verdien er mijn brood mee, maar ik zou de mensen wel veel meer ruimte willen laten om zelf het gewicht te bepalen van de ‘geloofsleer’ in hun religieuze beleving. Daar is geen goed of fout. En het is zeker niet alles. We moeten de religieuze laag van de menselijk identiteit laten zijn wat het is: een facet van de menselijke identiteit. Niet meer en niet minder. Bij bepaalde belichting valt ze op, maar meestal gaat ze samen met een algemeen gevoel van zich in de wereld bevinden en bewegen: believing en belonging. En dit kan op duizend en een manieren gestalte krijgen en het staat ieder mens vrij de religieuze kant daarvan wel of niet te ontwikkelen en daarbij wel of niet gebruik te maken van de officiële instituten. Daarmee heeft overheid zich niet te moeien. Men mag dus ijverig zijn in het opvolgen van de regels die religieuze professionals voorschrijven, of er lak aan hebben, maar men moet op dit terrein niets. Het belang van de vrijheid om de kantjes ervan af te lopen ook binnen een geïnstitutionaliseerde godsdienst, is een niet te onderschatten vrijheidsrecht. Wie daarentegen meegaat in het discours dat de religieuze identiteit de kern is van je persoonlijkheid en dat je die zeker moet ontwikkelen, onafhankelijk van de cultuur waarin en waarvan je leeft, speelt extremisten in de kaart. Die zeggen dat immers ook en die zijn er meesters in om de aandacht die dat oproept te ‘kapen’ voor hun negatieve doelstellingen.

 

Dick Wursten, Maria-Hemelvaart, 2016