PINKSTEREN [St. Norbertus, 9 juni 2019]

'een levenwekkende ademtocht ging door het hele huis'  

[up] [home]

Evocatie

Als – in het oude Israël – in de lente de eerste granen (gerst) rijp zijn, dan nam men de sikkels, ging de korenvelden in en sneed enkele aren af, dorste het graan uit de aren en maalde het fijn onder de molensteen op het dorpsplein. Het meel verwerkte men tot een platte koek. Deze bracht men dan, ongerezen, naar de tempel. Het was het Pesach, Pasen: het feest van de ongezuurde broden.

Als dat feest gedaan was – en dat duurde een week ( u begrijpt: sommige boeren keerden al op de tweede Paasdag terug naar huis) – dan kon het echte oogsten beginnen. Het koren wuift op de velden. Overal zie je de boeren bezig. Vrouwen en kinderen incluis: Sikkels blinken, sikkels klinken, ruisend valt het graan, zong men in het land. 7 weken lang, 7x7 dagen duurde het en dan moest zo ongeveer alles wel gemaaid, gedorst en opgeslagen zijn.

En dan gaan de pelgrims opnieuw op weg, naar Jeruzalem, in feestelijke optocht om hun gaven naar de tempel te brengen. Men bakte er mooie broden van om aan de priesters te geven en zelf ook te eten, Pinksterbroden (tarwe). Leuk feest, het Wekenfeest (‘Sjavuot’). Veel muziek en dans, vol vrolijkheid. Zeker als de oogst goed was geweest. Denk aan Felix Timmermans.

Zo ging het elk jaar. Ook in het jaar 33 na Christus was het zo gegaan (of 30, 31 en 32, we weten het niet precies). Ook toen was de lente gekomen, was de zon krachtiger geworden met de dag, was het Paasfeest aangebroken, was men naar Jeruzalem getrokken, was Jezus gearresteerd en geëxecuteerd. En voor 99,9% van de mensen ging het leven daarna weer gewoon verder.

En de boer, hij ploegde voort.
De natuur staat niet stil, als mensen sterven.
De natuur trekt zich niets aan van onrecht.

Dus ook in dat jaar kwam op de 50ste dag na Pasen (Grieks: pentecoste) er weer een grote menigte van heinde en verre naar Jeruzalem om het Pinksterfeest te vieren. Er werd gegeten, gelachen en gedronken. Jeruzalem bruiste van het leven. Maar de volgelingen van Jezus hadden er geen oog voor, dat jaar. Ze waren wel in Jeruzalem, maar de feestvreugde was aan hen niet besteed. Ze zaten bij elkaar in een zaaltje ergens boven een huis. Ze kregen het maar niet voor elkaar om de draad van het leven op te pakken, zonder Jezus. Ja, zijn geschiedenis zou ‘doorgaan’, dat hadden ze begrepen, maar hoe en wat? Ze hadden geen idee. Ze wilden wel opstaan, en naar buiten gaan, maar wat moesten ze eigenlijk gaan doen? Ze moesten wachten – zei Johannes - dan zou de ‘geest’ van Christus wel over hen vaardig worden en hen duidelijk maken wat hen te doen zou staan. Nu dat deden ze dan maar, wachten, op de ‘Trooster’ die komen zou.

Pinksteren

Ziet u ze zitten daar. De vensters gesloten, de deuren toe. Wachtend op inspiratie. Buiten is het een drukte van belang, een feeststemming, viert men de oogst, viert men het leven. Binnen is de stemming bedrukt.

“En, zo begint Handelingen 2, “toen dan de 50ste dag vervuld werd, de Pinksterdag aanbrak, waren allen tesamen bijeen. En plotseling kwam uit de hemel een gedruis alsof er een hevige wind opstak en heel het huis waar zij gezeten waren werd erdoor vervuld.

Het is zover. Daar is de inspiratie. Letterlijk: in-spiratie, in-blazing. Lukas speelt met woorden in dit verhaal. In het Grieks en het Hebreeuws is het woord voor wind /adem (geest) quasi hetzelfde. Eigenlijk logisch: het gaat om 'lucht in beweging'. In het Grieks heeft zich het woord voor 'geest' min of meer losgemaakt van het oerwoord maar zonder de band ermee te verliezen (pnoè > pneuma). Het bijvoeglijk naamwoord ('hevige') komt van een woordstam die 'levenskracht' betekent ('bia', het beginsel van 'bios'). Je kunt dus die ene zin op heel veel verschillende manieren horen (als je hellenistische Grieks zou verstaan - zie noot). Bijv.

- “Het geluid van een geweldige wind vult het gehele huis”. Maar je kunt ook lezen:
- “Een levenwekkende ademtocht ging door heel het huis.”

Ik vind de laatste de mooiste. Het doet me denken aan Genesis 2, toen God de mens schiep, u weet wel: dat kleipoppetje dat God boetseerde uit de aarde (‘adamah’ in het Hebreeuws). Het was niets, tot God hem de levensadem in de neusgaten blaast. Dan wordt dat schepsel (creatie/creatuur) een ‘levende ziel’, gaat hij bewegen, komt tot leven, wordt wie hij is: MENS (‘ha-adam’. Hier het spel met het werkwoord 'naphach': blazen/ademen en 'nèphèsh en neshamah chajim': levend wezen/levende ziel). In Handelingen 2 is die goddelijke levensadem terug. De windvlaag, de beademing door God. Je hebt die als mens nodig, ook na Pasen. Om in beweging te komen, op te staan, erop uit te gaan, het leven in. God blaast de leerlingen zijn adem in, ze komen tot leven en worden wie ze zijn: ‘nieuwe mensen, Paasmensen, levend in de geest van Christus.

En inderdaad, die krachtige windvlaag mist z’n doel niet: De deuren en vensters gaan open en de discipelen verlaten het huis. Ze treden de wereld in, het leven tegemoet. Ze storten zich in de stad, die bruist van het gewone leven dat God geest, waar het feest der eerstelingen van de oogst wordt gevierd. 

Nu wordt het tijd om ook dat nieuwe leven door te geven. Het tweede teken wijst daarop:
Er verscheen hun iets dat op vuur leek en dat zich, in tongen verdeeld, op ieder van hen neerzette.

Vurige tongen, tongen als van vuur: ik vond dat als kind altijd raar: al die mensen met een ‘vlammetje op hun hoofd’. Maar ook hier speelt Lukas met woorden en hun meerlagige betekenis. Vuur: dat is energie, dat gloeit, dat geeft warmte. Zonder gloeiende vuurbol de zon, zou er geen leven mogelijk zijn, zou het koren niet kunnen rijpen in de aar, zou de mens niets hebben om van te leven. Welnu, op Pinksteren komt de levensenergie waarop de nieuwe mens leeft, in tongen tot de leerlingen. En hier zit het woordspel: ‘ glossai in het Grieks: tongen-talen. Net als in het Frans: Langues. Dus: de energie die hoort bij het leven in de geest van Christus, maakt bij de leerlingen de tongen los, en ze beginnen te spreken/ Waarover? Over wat Jezus Christus, die is gekruisigd, maar die lééft, ook vandaag nog kan betekenen. En dit is het wonder van Pinksteren, dat ze woorden hebben gevonden die verstaan worden, door iedereen, ongeacht afkomst, ras of taal.

Ik vat samen: De discipelen hebben een tweede adem gevonden. Ze staan op, en gaan als nieuwe mensen de wereld in, levend in de geest van Christus. En door het vuur van boven, de nieuwe levenskracht die hen vervult, vinden ze taal, woorden om dat nieuwe leven met elkaar te delen, en met de mensen buiten. De leerlingen zijn apostelen geworden.

En vandaag delen ook wij in dat vuur door God gegeven, de vonk die overspringt, vanuit den hoge (Jaap Zijlstra). Je kunt het niet vastpakken… Maar je kunt het wel delen en doorgeven. Je kunt het niet zien, maar het is wel reëel. Het is een geestelijke werkelijkheid. Een nieuwe dynamiek, een nieuwe richting, een nieuwe energie. Het trekt door je heen, het verwarmt je van binnenuit. Het zet je in vuur en vlam, het geeft gloed aan je bestaan, nieuwe gloed. En je deelt het met elkaar.

Leven in de geest van Christus werkt aanstekelijk. Amen.

 

taalkundige noot: Adem/Wind/Geest

De oerbetekenis achter de woordstammen in het Hebreeuws en Grieks is de notie van 'bewegende lucht'.

In het Grieks:

 hd2:pnoe
Pnoè
(Het blazen, waaien, de adem). Van dezelfde stam maar iets abstracter: pneuma (het ademen, de adem, de lucht, de geest) . Etymologen herleiden beide woorden tot een werkwoord dat je ongeveer als pnéwoo moet uitspreken. Dit woord krijgt in Handelingen 2 een bijvoeglijk naamwoord mee:
biaia
, van biè (of bia) = oerkracht, levenskracht. Dat is het grondwoord achter het soortbegrip: bios (het leven). Het bijvoeglijk naamwoord is een normaal woord voor 'levendig, levenskrachtig, krachtig, geweldig, hevig, heftig, overweldigend, gewelddadig' (de term is neutraal, de betekenis kan negatief en positief zijn, afhankelijk van de context).
In Handelingen 2 mag je dus volgens mij gaan van 'levenwekkende adem' tot 'overweldigende windvlaag'

 

 

In het Hebreeuws zijn er meerdere woorden die dit veld bestrijken. De meesten bootsen in de klank ook na wat ze bedoelen (onomatopée):

  1.  Roe'ach = wind, adem, geest. Dit woord wordt gebruikt in Genesis 1, vers 2 : 'En Gods Geest zweefde over de wateren'. Daar kun je ook lezen: 'Gods adem' èn zelfs kun je het woord 'elohim' als bijvoeglijk naamwoord lezen aanduidend een overtreffende intensiteitstrap: 'Een hevige wind joeg het water op'

  2. Neshamah = (werkwoord Nasham, zeldzaam: Jes 42,14: hevig ademen) = levensadem, dat wat een wezen levend maakt/houdt. In een abstraktere taal (cultuur) wordt dat dus de geest of ziel. Nauw hieraan verwant is :

  3.  Nèphesh = levensprincipe. In abstractere taal wordt m.n. het laatste woord vaak vertaald met ziel (psychè in het Grieks). Het werkwoord dat hieraan ten grondslag ligt is naphach : blazen.

In Genesis 2:7 (het kleipoppetje) is er een opeenhoping van 2 en 3 als het over het tot levenwekken (bezielen) van het geboetseerde poppetje gaat: (Adam, gemaakt van het stof van de aarde - Hebr: Adamah):  God blies (= naphach) de levensadem (= neshamah en chaijim) in zijn neusgaten en zo werd de mens een levend wezen (= nèphesh).