7 januari 1857

Protestantse bijeenkomst ruw verstoord

politie moet ingrijpen om leven van evangelist te redden

minstens twee oproerkraaiers gekwetst, tientallen gearresteerd

 de originele kranteknipsels

 

transcriptie van het verslag van evangelist Zigeler aan de secretaris-generaal van het Zendingsgenootschap van 8 januari 1857

 

..Tegelijk met deze brief ontvangt UED 3 couranten waarin medegedeeld wordt, hetgeen hier gisteravond is gebeurd. Zoals UED uit mijn rapport gezien heeft, had ik nu vijf maal zonder stoornis, en met een steeds ver­meerde­rend gehoor gepreekt. Zondagmorgen waren er 63 mensen, zodat wij toen reeds weer een paar stoelen tekort kwa­men.

Reeds had ik sinds enige dagen vernomen, dat er ver­scheide­ne geruchten in omloop waren, als dat wij geld gaven, en van anderen dat wij geld vorder­den. De laat­ste dag van het voor­gaande jaar had “De Schelde”, zonder dat ik er iets van wist, geannonceerd dat ik godsdien­stige predika­ties hield, en hierdoor werd de zaak alge­meen. Ik vermoedde echter niets.

Gisteravond nu moest ik weer om 7 ½  uur preken en daar de oude heer die boven ons kerkje woont, mij had verzocht vooraf bij hem te souperen, was ik reeds vóór 7 uur daar. Ik zag voor de deur plm. 40 mensen en ver­heugde mij zeer zulk een goede opkomst van roomsen te zullen hebben. Nog geen ¼ uur was ik echter in huis of deze 40 waren reeds tot plm. 200 aange­groeid. Ik begaf mij naar beneden toen de heer Bayer kwam, met wie ik raadpleegde over het halen van de politie. Ik had toen reeds werk de deur dicht te houden. Doch toen wij enige ogenblikken nog gesproken hadden was het reeds onmoge­lijk om door de volksmenigte heen te dringen.

Ik schreef een briefje aan de kommissaris van politie om hulp en sprak met de heer Bayer af, dat, als ik naar ons kerkje en op mijn plaats zou gaan, hij dan de deur zou open­maken, en ogenblikkelijk zou een ander met dat briefje heengaan. Het volk stroomde binnen en ver­plet­terde schier de heer Bayer. Alles liep boven in een ogenblik vol en het leven was zo groot, dat ik geen ogen­blik kon spreken. Ik zei, dat ik, zo men niet stil was, geen woord zou spreken, en verzocht dus om stilte. Intussen de mensen, die om geld gekomen waren aanra­den­de gerust weer heen te gaan, daar dat niet gebeurde. Na lang aanhouden van veel nogal tamelijk bedaagde lieden, kwam er eindelijk enige ogenblikken stilte, waarvan ik gebruik maakte om in weinig woorden het doel mijner komst en zending alhier mee te delen, en verzocht daar­na de mensen bedaard huiswaarts te keren. Doch nu begon het tumult eerst. Men begon naar mij met boeken, en al­les wat maar voor de hand was te werpen, hetgeen mij echter niet deerde.

Toen begon men van achteraf op te dringen om mij tussen tafel en de muur te verpletteren, daar het op mijn le­ven toegelegd was, hetgeen bleek uit het roepen op de trap: ‘Hij moet kapot’. Met behulp van twee vreemde roomsen die nevens mij stonden, doch bovenal door Gods genadige bewa­ring, hielden wij de tafel tegen en bleef ik onge­deerd. Inmid­dels verspreidt zich het gerucht, dat de politie in aantocht is, waarop velen uit de achterste kamer zich plotseling verwij­derden, dit nu waren de op­roermakers hoofdzakelijk. De kommissa­ris binnengekomen zijnde met vijf onderkommissa­rissen, liet de deur slui­ten. Voor dat echter kon gebeuren, moesten er wel 3 á 400 mensen uit de gang en van de straat wor­den verwij­derd, hetgeen niet zonder veel moeite ge­schied­de. De kommisaris, met de vijf onder­kommissaris­sen en de acht pompiers konden het niet doen, nadat reeds één man door de kommis­saris, zo men zegt, half­dood geslagen was, en een andere met de sabel van een pompier deerlijk gekwetst was.

De kommissaris deed mi­litaire macht halen, waarop de jagers met hun korporaal kwamen terwijl tegelijk order gegeven was in de kazer­ne, dat de troepen op het eerste sein moesten uitruk­ken. Deze maakten nu ruimte. En de deur gesloten zijnde mocht niemand het huis verlaten zonder een voorlopig verhoor te hebben ondergaan en na behoorlijk gevisi­teerd te zijn of er ook wapens bij hen te vinden waren. [...] Beneden zijnde sprak de kommissaris enige ogenblikken met mij. En nu begon het verhoor dat tot 11 ½  uur duurde.

·         107 personen werden opgeschreven en moes­ten hedenmorgen om 9 uur terugkomen. Van deze werden reeds dadelijk 11 gearresteerd en in de gevangenis ge­bracht.

·         Drie stoelen zijn gebroken, één glasruit, en vele boe­ken meegenomen en verscheurd.

Hedenmorgen zijn deze 107 personen andermaal verhoord, ook ik werd ontboden, om mijn naam en woonplaats op te geven, te verhalen wat er nu eigenlijk had plaatsge­vonden en om te zeggen wat ik hier deed. Op welke vra­gen ik geant­woord heb. De kommissaris heeft mij ver­zocht hem in het vervolg een dag tevoren te waar­schu­wen, dan zal hij voor het openen van de deur hulp zen­den. Door het tweede verhoor, dat heden heeft plaatsgehad, is er uitgekomen, dat vervals­te briefjes in omloop wa­ren, waarop geannonceerd was, dat elk 15 cents ont­ving.

De politie heeft ijverig haar plicht gedaan, en doet die nog. Er lopen ger­uchten, dat één of meer mensen gisteren geld hebben gegeven aan dit volk om zich zat te drin­ken en dan hierheen te gaan.

 

Heden heb ik het geluk gehad, door een schijnbaar toe­val, de heer xe "Prisse, E.F.L."PRISSE te spreken, die ik al­les heb gezegd, en die mij heeft gezegd:

1.        met 2 of 3 broeders uit mijn en hun naam, te gaan be­danken voor de verleende hulp bij de heer burgemees­ter;

2.        UED te schrijven, of UED, als gij nodig acht dat de heer PRISSE naar Antwerpen komt, hem dit s.v.p. per te­legraaf te melden;

3.        een bijbellezing, die ik hield op een niet veilig gedeelte der stad, te staken.

Algemeen was er in de stad veel beweging, voornamelijk in de gemene kwartieren, en heden is de zaak in aller mond.

Ziedaar mijnheer, het voorgevallene, dat ons wederom  grote stof geeft de naam des Heren te loven en te prij­zen.”

 

 

Evangelist ZIGELER gaat met Baron xe "Prisse, E.F.L."PRISSE naar de burgemeester om hem te dan­ken voor zijn hulp. Deze verzekert hun de politie opdracht gege­ven te hebben tot “onze” beschikking te blijven; elk moment van de dag, indien nodig. Zigeler wordt nog wel een keer een huis binnen gelokt en be­dreigd, maar daar blijft het bij. Op 9 februa­ri 1857 rappor­teert hij, dat alles nu rustig ver­loopt. “Alleen ’s woens­dagsa­vonds heb­ben we een garde de ville.” De politiebewa­king is voorzien tot eind april van datzelfde jaar.

 

 

bron: A. DE RAAF, Bewaar het Pand,  p. 24-26

 

 

KRANTEKNIPSELS

 

Kranteknipsels  uit Le Précurseur

 

 

8 januari 1857

Gisteravond is er een opstootje geweest, in een huis aan de Falconrui, waar sinds enige dagen predikaties worden gehouden volgens de ‘evangelische eredienst’. Meerdere individuen, behorend tot de laagste klasse van het volk, zijn opgepakt en opgesloten in ‘den amigo’.

 

 

 

 

 

9 januari 1857

De individuen die opgepakt waren naar aanleiding van de vernielingen die zij aangericht hadden tijdens de ‘evangelische eredienst’, zijn weer vrijgelaten. Het lesje dat de politie gemeend heeft hen te moeten leren, zal degenen die in de toekomst nog in de verleiding zouden komen hen te na te doen, wel een stuk voorzichtiger maken..