[essayist, (hoog)leraar, dichter, vertaler]
Enkele gedichten
zie
ook een opstel dat Herman De Coninck,
die in 1994 deze Nederlandse dichter
ontdekte en een hoofdstuk aan hem wijdde in zijn boek Intimiteit onder de melkweg onder de
positief bedoelde titel 'pleidooi voor tweederangsdichters'
artikel over Schulte als liedboekdichter
- selectie gedichten uit
'Contrafacten' (1974) met bijbehorende fotos
God gaat naar bed. Hij heeft zijn grote
schoenen van goud al uitgedaan.
Nog even voor het slapengaan
leest Hij in 't boek met zeven sloten
onder de leeslamp van de maan.
En daarbij slaapt Hij rustig in
ademend als een zee in 't donker.
De engelen, zijn wit gezin,
doen tegen 't flakkerend stergeflonker
de witte wolkgordijnen dicht,
en vouwen dan hun lange vleugels
over hun lichte aangezicht.
uit: Het eenvoudig gezaaide (1959)
Palimpsest (eigenlijke titel: Kruis)
Wat zijt gij gaan zien om te
aanschouwen,
een palimpsest aan een paal,
een jood in de wind gehangen
als een verkreukeld papier.
Ach, in de vlam van de wereld,
de gloed
van de harten, haat
en tedere wellust, schrompelt
hij weg en verteert
tot as.
En wordt door de ruimten geblazen,
verstuift in het avondrood
als
zaad dat gestrooid in de akker
in het donker verloren gaat
en in het
licht wordt herboren
zestig en honderdvoud.
Want wij komen nooit van hem af.
uit:
Een wankel evenwicht (1986)
Zeggen ze dat Hij is opgestaan
waarom is de wereld dan dezelfde,
lijdt
Hij zelf dan nog in al de zijnen,
sterft Hij dagelijks nog duizend doden,
altijd door zoals het immers is?
Weegt het lijden deze korte tijd
ook niet op tegen de heerlijkheid
die eens komen zal, is duizend jaar
als de dag van gisteren, als een
droom,
altijd duurt die boze droom nog voort,
roept het bloed van Abel van
de aarde,
wordt de stem in Rama weer gehoord,
altijd weer hetzelfde,
Rachel weent
om haar kinderen die niet meer zijn.
En daar blijft mijn ongeloof bij staan,
dat ik net als Thomas
twijfel,
enkel in zijn wonden Hem herken.
uit:Een wankel evenwicht (1986)
Totdat Hij komt
Totdat Hij komt zal
het hier zo gebeuren:
's morgens de melkboer tweemaal bellen,
dan
gordijnen open en met grauwe kleuren
breekt 't eerste licht de
nachtelijke ban.
Het heldere ontbijt iedere morgen,
dan naar de stad, de tram zingt
langs de rand
heen van je dromen en je kleine zorgen,
en 's avonds
staan de grote in de krant.
Zo zal het eindeloos zich herhalen,
liefelijkheid der huiselijke
haard,
kinderen zorgen en de angst rondom.
En eind'lijk met het vege lijf betalen
de koorts des levens en diep
in de aard
wachten en luisteren, totdat Hij komt.
Uit: Levend landschap (1950)
Vertalen is verraden, zeggen wij.
Waarom, waarom, wordt licht tot
duisternis,
wordt God in onze maatschappij
overgeleverd tot
geschiedenis?
Wordt dag vertaald in nacht en zon in maan,
zien wij slechts
schaduwen tegen de wand,
verwaait wat in de stilte is ontstaan
tot
stameltaal, schuimvlokken op het strand?
Het is net andersom, bij ons begint
de zaligheid van zien, het stil
geheim
van glans en klank, de heerlijkheid van horen.
Wij worden
woord, de Geest waait als de wind
waarheen hij wil, totdat wij in het
rijm
van mensentaal vertaald zijn en herboren.
Uit Aan mijn tongval te horen, Baarn 1994
[laatste strofen]
[...]
Als er zoiets was als een samenhang
in alles wat ik schrijvend heb
gedaan,
als er een kern in mijn verdeeld bestaan
te vinden was, in
twijfel en gezang,
dan was het, denk ik, dat ik kijken kon
met zoveel dankbaarheid om
wat ik zag,
dat ik van kind af aan een lange dag
heb toebehoord en aan een grote zon.
Met kijken overbrugde ik de
kloof
van licht en schaduw, beeld en spiegeling,
mijn wetenschap en
mijn verwondering,
en enkel door het oog was mijn geloof,
mijn zon mijn god. Of andersom misschien?
Ik heb toch ooit Prudentius
vertaald:
Alles krijgt kleur en glans en
licht
in ’t glanzen van zijn aangezicht.
Daar hoort de Prediker bij aangehaald:
Zal ooit het oog verzadigd zijn van zien?
Uit: Een wankel
evenwicht, Baarn 1986
Een
groot effect zoals op een toneel,
het stelt een kamer voor, er zitten
mannen,
een vrouw ook, duidelijk bedroefd, gespannen,
bij 't praten
stokt de stem hen in de keel.
De
roffel van een stormwind, bliksemlicht
verspreid in vonken, wirwar van
geluiden
die zich tot taal die iedereen kan duiden,
tot ieders eigen
moedertaal verdicht.
In
het décor opent zich deur na deur,
vensters geven op vergezichten uit
in een volmaakt Arcadisch licht gehuld.
Van
een godzalig visioen vervuld
verrijst het enthousiast publiek om luid
hulde te brengen aan de Regisseur.
(uit: Wat wil dit toch zeggen?; uitg. J. H. Kok-Kampen) - bron:
This site was last updated
februari, 2025