[home]
Simon Dach (1605 – 1659) was een Duitse filosoof, theoloog en dichter. In 1636 stichtte hij samen met enkele vrienden in Koningsbergen het Gesellschaft der Sterblichkeit Beflissener (letterlijk: “vereniging van mensen die zich van hun sterfelijkheid bewust zijn”). Zij hielden zich – tijdens de 30-jarige oorlog die in veel Duitse landen woedde – bezig met de dichtkunst en het geestelijke lied. Ze kwamen bijeen in de tuin van Heinrich Albert, de organist van de Dom van Koningsbergen. Albert kweekte pompoenen, vandaar dat de vriendenkring zich ook wel Kürbishütte noemde (de pompoenhut). Ze lazen elkaar hun gedichten voor, musiceerden samen en discussieerden over de toekomst van de Duitse landen ‘na de oorlog’. U begrijpt waar Günther Grass de historische mosterd vandaan heeft gehaald voor zijn korte vertelling: ‘Das Treffen in Telgte’.

Simon Dach was een prominent lid van het gezelschap. In 1639 benoemde keurvorst George Willem van Brandenburg hem tot hoogleraar in de dichtkunst aan de Albertina-universiteit. In 1640 promoveerde hij tot magister en in 1656 werd hij rector magnificus van de universiteit. Simon Dach schreef vaak op bestelling, soms wel drie of vier gedichten per week, ter gelegenheid van een huwelijk of een begrafenis. Tijdens zijn leven publiceerde hij nooit een dichtbundel, maar in de jaren 1638-1658 zijn toch meer dan 1200 gedichten van zijn hand in druk verschenen, vele daarvan zijn ook op muziek gezet (o.a. te vinden in de liedbundels die Heinrich Albert (Arien und Melodeien) publiceerde). Ook Johann Stobäus, de cantor van de Dom, heeft er vele van muziek voorzien. Enkele kerkliederen worden in protestantse kerken nog steeds gezongen. Ook Anke von Tharaw en het Lied der Freundschaft zijn door Albert op muziek gezet (inmiddels verdrongen door een melodie van de hand van Friedrich Silcher uit 1827). Twee kerkliederen van Dach, Ich bin ja, Herr, in deiner Macht en O, wie selig seid ihr doch, ihr Frommen, zijn ook door Johann Sebastian Bach op muziek gezet. Ook Brahms en dus Reger hebben zich met zijn teksten bezig gehouden.
Dat laatste lied schreef Dach in 1635 voor de uitvaart van de burgemeester van Koningsbergen, Hiob Lepner, een groot liefhebber van de ‘hemelse toonkunst’, de muziek. Het past qua ‘tonaliteit’ helemaal in de sfeer van die tijd, waarbij tijdens de uitvaart de dialoog met de overkant werd uitgebeeld. Denk aan de Musicalische Exequien’ van Heinrich Schütz, en hoe daar ook de ‘zaligen’ vanuit de hemel antwoorden als de overledene ten grave is gedragen. De eerste vijf strofen van Dach’s lied richten zich tot de ‘hemelingen’: ze worden rechtstreeks aangesproken (Ihr Frommen…). Ze mediteren in het licht van zaligheid van de hemelingen over de moeilijke aardse situatie waarin ze zich bevinden. Ze vinden hun spits in een bijzonder originele wending in het 6de couplet: Komm, o Christe, komm uns auszuspannen … om ons ‘uit te spannen’. Het beeld is dat van een lastdier, dat na gedane arbeid bevrijd wordt van het juk. En zo ‘aufgelöst‘ (losgemaakt), opstijgt naar hoger sferen en zich koestert in het licht van de Zon, Christus… der Seelen Freud und Wonne.
|
Lied van de aardbewoners |
|
|
1. O wie selig seid ihr doch, ihr Frommen, |
O, hoe zalig zijt gij, vromen |
|
2. Muss man hie doch wie im Kerker leben, |
Wij leven hier als in een kerker, |
|
3. Ihr hergegen ruht in eurer Kammer, |
Gij daarentegen rust in uw kamer |
|
4. Christus wischet ab euch alle Tränen |
Christus wist bij u alle tranen af |
|
5. Ach! wer wollte denn nicht gerne sterben |
5.
Ach, wie zou niet gaarne
sterven |
|
6. Komm, o Christe, komm uns auszuspannen, |
6.
Kom, Christus, om ons uit te
spannen, |
Dach’s gedichten werden doorgaans op één vel papier in kleine oplage gedrukt. Ook dit lied zal als zo’n Sonderdruck hebben gecirculeerd, maar is dus ook meteen al van muziek voorzien. Niet de melodie die wij kennen, maar een melodie uit het Böhmische Kantional, dat voor de gelegeheid door Johann Stobäus, cantor van de Dom van Koningsbergen vijfstemmig is getoonzet. De melodie die wij nu kennen is van Johann Crüger. (Praxis Pietatis Melica, 1647). Schitterende melodie voor een gedicht met toch wel een uitzonderlijke versvoet: lettergrepen: 10, 10, 5, 10. De lange regels zijn opgebouwd uit trocheën, de korte derde regel is dactylisch (1 dactylus, 1 trochee - 5 lettergrepen). Dit geeft een heel sterk contrast. Crüger in zijn melodievorming laat die derde regel dalen om dan in de laatste regel het hele octaaf opstijgend te doorwandelen. Bij het laatste couplet leidt dit tot een schitterende apotheose.



Uitgave uit 1736 met stem en tegenstem (Musicalisches Gesangbuch, ed. George Christian Schemelli)

In 1714 verschijnt in het Freylinghausen Gesangbuch bij dit lied een tweede lied, hierop geïnspireerd (zie de afbeelding hierboven). Het wordt in de kolom ernaast afgedrukt met als opschrift ‘Antwort’. Het voorziet de meditatieve tekst van Dach inderdaad van een antwoord, een respons. De gelukzalige hemelingen verwaardigen zich om zich te richten tot hun aardse broeders en zusters. Ze bevestigen eerst dat ze inderdaad zeer gelukzalig zijn in de hemel (bij God), maar tegelijk proberen ze ook de aangeslagen aardbewoners te bemoedigen: Wat zij nu hebben, is ook voor hen toebereid. Na 6 antwoordverzen volgen dan nog 2 lofprijzingen (verzen 7 en 8), die door de aardbewoners en de hemelingen samen worden aangeheven: in de gloria. De dichter (Jakob Baumgarten) is minder begaafd dan Dach, maar houdt zich wel keurig aan het metrum en kan dus op dezelfde melodie gezongen worden. Die is hier afgedrukt met een becijferde bas (men zegt ‘van Bach’) . Blijkbaar heeft dit soort gezongen tweegesprekken ook in private muziekgezelschappen een zekere populariteit genoten, want dat is de habitat van dit soort gezangboeken.
This site was last updated
oktober, 2025