Wislawa Szymborska

[up]

szymborska

Wislawa Szymborska (1923-2012) . Nobelprijs litteratuur 1996. Heerlijke poëzie, misleidend eenvoudig, daarom des te verschrikkelijker. Tijdens een 'poëzieavond' in Gent in 1991 - zo lees ik in een thesis van Hannelore Baudewyn (2012) - verwonderde ze zich over de zwaarmoedige toon van de man die haar gedichten in de Vlaamse vertaling voorlas. Als zij haar gedichten voordroeg in het Pools, was haar toon licht. Wat niet betekent dat.... Een florilegium:

 

 

 

ENIGE WOORDEN OVER DE ZIEL


Een ziel heb je nu en dan.
Niemand heeft haar ononderbroken
en voor altijd.
 
Dagen en dagen,
jaren en jaren
kunnen zonder haar voorbijgaan.
 
Soms verwijlt ze alleen in het vuur
en de vrees van de kinderjaren
wat langer bij ons.
Soms alleen in de verbazing
dat we oud zijn.
 
Zelden staat ze ons bij
tijdens slopende bezigheden
als meubels verplaatsen
en koffers tillen
of wegen afleggen in knellende schoenen.
 
Bij het invullen van formulieren
en het hakken van vlees
heeft ze doorgaans vrij.
 
Aan één op de duizend gesprekken
neemt ze deel,
maar zelfs dan doet ze niet echt mee,
want ze zwijgt liever.
 
Wanneer ons lichaam begint te lijden en lijden,
verlaat ze stilletjes haar post.
 
Ze is kieskeurig:
ziet ons liever niet in de massa,
onze strijd om hoe dan ook te winnen,
onze radde woordenvloed wekken haar afkeer.
 
Vreugde en verdriet
zijn voor haar geen verschillende gevoelens.
Alleen als deze zich verbinden,
is ze bij ons.
 
We kunnen op haar rekenen,
wanneer we nergens zeker van zijn,
maar alles willen weten.
 
Wat materiële zaken betreft,
houdt ze van klokken met een slinger
en van spiegels, die vlijtig hun werk doen,
zelfs als niemand kijkt.
 
Ze vertelt niet waar ze vandaan komt –
en wanneer ze weer van ons verdwijnt,
maar lijkt zulke vragen beslist te verwachten.
 
Het ziet ernaar uit,
dat net zoals wij haar
ook zij ons
ergens voor nodig heeft.
 
uit de bundel Het moment (2002)
Bron: Wislawa Szymborska, Einde en Begin, Verzamelde gedichten, Meulenhoff 2017, p. 332 (vertaling Gerard Rasch)

 

VOLKSTELLING


Op de heuvel waar Troje stond

zijn zeven steden gevonden.
Zeven steden. Zes te veel
voor één enkel epos.
Wat moesten we er toch mee?
De hexameters barsten,
onbezongen baksteen piept door de spleten,
in de stilte van een stomme film gesloopte muren,
verkoolde balken, verbroken schakels,
kruiken leeggedronken tot dwars door de bodem,
vruchtbaarheidsamuletten, vruchtenpitten,
en schedels tastbaar als morgen de maan.

Ons verleden neemt toe,

men begint er te dringen,
krakers wurmen zich door de geschiedenis,
troepen zwaardenvlees,
keerzijden van de adelaar-Hector, in moed zijn gelijke,
duizenden en duizenden unieke gezichten,
elk het eerste en het laatste in de tijd,
en in elk twee nooit geziene ogen.
Zo gemakkelijk was het hierover niets te weten,
zo nostalgisch, zo comfortabel.

Wat moeten we ermee, wat kunnen we hun geven?

Een eeuw die tot nu toe dun bevolkt is gebleven?
Een beetje waardering voor hun goudsmeedkunst?
Voor het Laatste Oordeel is het immers te laat.
Wij, drie miljard rechters,
hebben onze eigen rechtsgedingen,
onze onverwoorde mierenhopen,
stations, stadions, stoeten,
menig buitenland van straten, etages, muren.
We lopen elkaar voor eeuwig voorbij in warenhuizen,
en kopen een nieuwe kruik.
Homeros werkt bij de dienst voor statistiek.
Wat hij thuis doet weet niemand.

uit de bundel Grote pret (1967)
Vertaling Jeannine Vereecken, Bloemlezing uit de poëzie van Wislawa Szymborska, samengesteld door Jeannine Vereecken, uitgeverij Poëziecentrum, 2001, blz. 131-133.

GRAFSCHRIFT

2x hetzelfde gedicht vertaald: Grafschrift uit de bundel 'Zout' (1962)

- Vereecken veroorlooft zich een anachronisme door de vermelding van een PC (er staat: mózg elektronowy = electronisch brein (google-translate en Rasch) - klinkt als een cryptogramomschrijving in mijn leke-oren.)
- Rasch permitteert het zich om zijn kritiek op Szymborska in de vertaling te verpakken: die traditie met avant-garde verwarde (het origineel heeft noch traditie, noch avant-garde - daar enkel: behoorde tot geen enkele literaire groep - literackich grup. Over zijn aansprekende maar on-kritisch bejubelde vertaling (mensen die geen Pools kennen, kunnen een vertaling eigenlijk niet beoordelen....dus zouden beter zwijgen) en de 'receptie hiervan in Vlaanderen' lees de reeds genoemde thesis van Hannelore Baudewyn. U zult het zich niet beklagen. Dat Hugo Claus, de meest overschatte Vlaamse schrijver, haar poëzie kon bestempelen
als minderwaardige gedichten van een 'Pools huismoedertje'  is misschien ook wel mede te wijten aan Rasch' vertaling... (zie bijv het gedicht Niets tweemaal, hieronder)

Jeannine Vereecken: Bloemlezing, p. 100-101   Gerard Rasch: Verzamelde gedichten, p. 77


Hier ligt, ouderwets als een komma,
de dichteres van een onbeduidend poëma.
Hoewel het lijk geen lid van een schrijverskring was,
gunde de aarde het eeuwige rust onder het gras.
Op haar graf past dus niets beters in ruil
dan dit rijmpje, klitwortel en een uil.
Voorbijganger, haal je pc uit je tas en sta
even stil bij het lot van Szymborska.

 

Hier ligt, zo ouderwets als komma en punt,
zekere maakster van enige verzen.
Gegund is haar de eeuwige rust, al verwarde het lijk
traditie met avant-garde in haar praktijk.
Op dit graf kunt u daarom niet veel verwachten,
alleen deze uil, wat klitten, en dit rijm.
O passant, pak uit uw tas uw elektronisch brein
en weeg Szymborska’s lot in uw gedachten.

NIETS TWEEMAAL

Bont maakt Rasch het in de vertaling van het NIETS TWEEMAAL (= eerste gedicht van de bundel Roepen naar Jeti (1957), waarmee beide bloemlezingen openen. Het oudste gedicht dat Szymborska 'het behouden wel waard vond'. Dat bedrieglijk eenvoudige proza laat hij rijmen.. En ja, dan klinkt het inderdaad als Poolse huisvrouwen poëzie (Hugo Claus: "Hebben ze daar in Oslo een Nobelprijs, geven ze hem aan een Pools huisvrouwtje..." (1996, toen Claus weer eens niet de Nobelprijs kreeg, quote opgetekend door Rudy Kousbroek, dus niet 100% zeker). Enfin, oordeel zelf. Het enige dat u moet weten is dat het Pools niet rijmt en uit korte uitspraken bestaat, zoals Vereecken haar volgend laat horen.

Jeannine Vereecken, Bloemlezing p. 54-56
(zij drukt links het origineel af - Pools)
Gerard Rasch, Verzamelde gedichten, p. 11

Niets doet zich tweemaal voor,

nee, nooit ofte nimmer.
Wij worden dus zonder ervaring geboren
en sterven weer zonder routine.

Al was je de grootste oen

van de klas in de levensschool,
je moet niet één winter overdoen,
niet één zomer.

Geen dag kan zich herhalen,
geen nacht gelijkt op een andere,
nooit twee net dezelfde kussen
nooit twee identieke blikken.


Gisteren nog, toen iemand je naam
liet vallen in een gesprek,
leek het mij of een roos kwam
gevallen door het open raam.

Vandaag, nu we samen zijn,
keer ik mijn gezicht naar de muur,
Een roos? Wat is een roos?
Een bloem Of is het een steen?

waarom toch, onzalig uur.
ga je met zinloze angst gepaard?
je bent - dus blijf je niet duren.
Je duurt niet - dus dat is prachtig.

We lachen, omarmen elkaar,
proberen het weer eens te raken.
hoewel we van elkaar verschillen
als twee druppel zuiver water.

Niets gebeurt tweemaal en niets
zal tweemaal gebeuren. Geboren
zonder kundigheden, sterven we
dus als onervaren senioren.

Ook al zijn we nog zo hardleers
op de grote school van ’t leven,
geen winter, geen zomer wordt ons
nog een keertje opgegeven.

Niet één dag keert ooit terug,
twee nachten zijn nooit identiek,
geen kus is als een andere,
elke oogopslag is weer uniek.

Gisteren noemde iemand plots
in mijn bijzijn luid jouw naam
– het leek alsof een rode roos
naar binnen woei door het raam.

Nu we samen zijn vandaag,
haal ik mijn blik van je gezicht.
Een roos? Hoe ziet een roos eruit?
Is dat een bloem? Een steen wellicht?

Onzalig uur, onnodige vrees,
waarom bemoei jij je ermee?
Je bent – je moet voorbijgaan.
Je gaat voorbij – en alles is oké.

Lachend en elkaar omhelzend
verzoenen we ons met elkaar,
ook al zijn we zo verschillend
als twee druppels zuiver water.

 

De mensen op de brug

Een vreemde planeet met vreemde mensen erop.
Hoewel onderworpen aan de tijd willen ze hem niet erkennen.
Ze hebben manieren om hun protest uit te drukken.
Ze maken schilderijtjes, bijvoorbeeld het volgende:

Op het eerste gezicht niets bijzonders.
Er is water te zien.
Een van de oevers.
Een bootje dat moeizaam stroomopwaarts vaart.
Een brug over dat water en op die brug mensen.
Die mensen versnellen zichtbaar hun pas,
want uit een donkere wolk begint net
een striemende regen te vallen.

Het gaat er nu om dat er verder niets gebeurt.
De wolk verandert niet van kleur of vorm.
De regen wordt niet harder of zachter.
Het boortje vaart zonder te bewegen.
De mensen op de brug rennen steeds
exact daarheen waarheen ze net al renden.

Enig commentaar is hier beslist niet overbodig:
dit is geenszins een onschuldig tafereel.
De tijd is hier tot staan gebracht.
Zijn wetten worden niet langer gerespecteerd.
Hij is van zijn invloed op de gebeurtenissen beroofd.
Hij wordt genegeerd en beledigd.

Door toedoen van een rebel,
ene Hiroshige Utagawa
(een wezen dat overigens al lang
niet meer is, en zo hoort het),
is de tijd gestruikeld en gevallen.

Misschien is het maar een streek zonder betekenis,
een exces dat net een paar melkwegen omvat,
laat ons echter voor alle zekerheid
het volgende toevoegen:

Het behoort hier tot de bon ton
dit schilderwerkje hooglijk te waarderen,
generaties lang ontroerd en enthousiast te blijven.

Er zijn lieden voor wie ook dat nog niet genoeg is.
Zij horen zelfs de regen ruisen,
voelen de koude van de druppels op schouders en nek,
ze kijken naar de brug, de mensen,
alsof ze daar zichzelf zien,
in diezelfde ren die nooit is afgelopen,
over een eindeloze weg die eeuwig dient te worden afgelegd,
en in hun onbeschaamdheid geloven ze
dat het werkelijk zo is.

Uit de gelijknamige bundel (1986)

En hier de aanstoker/boosdoener, een prent van Utagawa Hiroshige, uit 1857

Sudden Shower over Shin-Ōhashi Bridge and Atake (Ōhashi Atake no yūdachi), from the series One Hundred Famous Views of Edo (Meisho Edo hyakkei), Utagawa Hiroshige (Japanese, Tokyo (Edo) 1797–1858 Tokyo (Edo)), Woodblock print; ink and color on paper, Japan

 

Uit diezelfde bundel:

DE EEUW LOOPT TEN EINDE

 
Hij zou beter zijn dan de vorige eeuwen, onze twintigste.
Dat kan hij niet meer waarmaken,
zijn jaren zijn geteld,
zijn tred is wankel,
zijn adem kort.
 
Er is al te veel gebeurd
wat niet had mogen gebeuren,
en wat had moeten beginnen,
is niet begonnen.
 
De lente zou aanbreken,
en het geluk, onder andere.
 
De vrees zou stad en land verlaten.
En eerder dan de leugen zou de waarheid
haar bestemming bereiken.
 
Bepaalde rampen zouden
niet meer plaatsvinden,
oorlog bijvoorbeeld,
en honger, enzovoort.
 
De weerloosheid der weerlozen,
het goede vertrouwen en dergelijke
zouden worden gerespecteerd.
 
Wie vreugde uit de wereld wilde putten,
staat nu voor een taak
die onuitvoerbaar is.
 
Domheid is niet komisch. 
Wijsheid is niet vrolijk.
De hoop
is niet meer dat jonge meisje
et cetera, helaas.
 
God zou eindelijk gaan geloven in een mens
die goed en sterk is,
maar goed en sterk
zijn nog steeds twee mensen.
 
Hoe moet ik leven - las ik in een brief van iemand
aan wie ik van plan was
hetzelfde te vragen.
 
Opnieuw en als altijd zijn er,
zoals u hierboven kunt zien,
geen dringender vragen
dan naïeve vragen.
 
Vertaling: Gerard Rasch

EINDE EN BEGIN

Na elke oorlog
moet iemand opruimen.
Min of meer netjes
wordt het tenslotte niet vanzelf.

Iemand moet het puin
aan de kant schuiven
zodat de vrachtwagens vol lijken
erdoor kunnen.

Iemand moet waden
door het slijk en de as,
de veren van de canapés,
de splinters van glas
en de bloederige vodden.

Iemand moet een balk aanslepen
om de muur te stutten,
iemand het glas in het raam zetten,
de deur in de hengels tillen.

Fotogeniek is het niet
en het kost jaren.
Alle camera’s zijn al
naar een andere oorlog.

De bruggen moeten terug
de stations opnieuw.
De mouwen aan flarden
van het opstropen.

Met een bezem in de hand
vertelt iemand nog hoe het was.
Iemand luistert en knikt
met een nog niet afgekletst hoofd.
Maar om hen heen
duiken al gauw lieden op
die het begint te vervelen.

Soms zal iemand nog
onder een struik
doorgeroeste argumenten opgraven
en naar de stortplaats brengen.

Zij die wisten
waarom het hier ging,
moeten wijken voor hen
die weinig weten.
En minder dan weinig.
En ten slotte zo goed als niets.

In het gras, dat oorzaak
en gevolg overwoekert,
moet iemand zich uitstrekken,
en met een aar tussen zijn tanden,
naar de wolken staren.

Uit 'Einde en begin' (1993)
Vertaling Gerard Rasch (met enkele aanpassingen naar Vereecken en Trzeciak, m.n. in de laatste strofe )