Tei Galilaia toon ethnoon

Drie eerste delen ('oiken') van een lang gedicht/lied (Kontakion) van Romanos de zanger (Ῥωμανὸς [ὁ] Μελωδός, ca. 485 - ca. 560) over de 'Theofanie' van Christus
Op de melodie van 'de tien geboden' (Straatsburg 1545 [Genève 1543]).
Vertaling van J.W. Schulte Nordholt.
Zeker deel II en III zijn de moeite waard om eens te zingen.
[onderaan de pagina: 4 stemmige zetting van C. Goudimel met c.f. in de tenor]



I

1 Het volk dat woont in Galilea,
in Naftali en Zebulon
ziet naar het woord van de profeten,
een licht zo stralend als de zon.

2 Het volk dat wandelt in het duister
ziet een groot licht, een vlammenschijn,
in Bethlehem ontspringt de luister,
de glans waarin wij zalig zijn.

3 Nu zal de zwarte nacht verdwijnen.
De zonneder gerechtigheid
zal nu in heerlijkheid verschijnen,
verlicht de aarde wijd en zijd.

4 Laten wij thans tevoorschijn treden,
kindren van Adam, naakt en arm,
Hij zal ons met zijn licht bekleden,
zijn liefde wonderlijk en warm.

5 Gij zijt een hulsel om ons henen,
een vuur in 't duister opgericht,
Gij zijt gekomen, Gij verschenen,
o blinkend, ontoeganklijk licht.

II

6 God heeft niet uit het oog verloren,
hem die zich eens in 't paradijs
liet door des bozen list bekoren.
Hij geeft zijn schepsel nimmer prijs.

7 Weer roept de heiige stem ten leven
de mens die 't kostelijk gewaad
dat eens door God zelf is geweven
verloren heeft en van Hem gaat.

8 Hij roept de mens opnieuw bij name:
Adam waar zijt gij, arm en naakt?
Gij hoeft u nu niet meer te schamen,
ik heb mij u gelijk gemaakt.

9 Vergeefs was immers al uw streven
om God te zijn, gelijk aan Mij.
Maar Ik heb Mij aan u gegeven,
ben mens geworden zoals gij.

10 Gij kunt Mij kennen, Mij belijden,
en naderen voor mijn aangezicht,
want Ik sta heden aan uw zijde,
Ik, 't eeuwig ontoeganklijk licht.

III

11 Ik buig in eindeloos erbarmen
Mij neder uit de eeuwigheid,
zoek u met uitgestrekte armen,
opdat gij gans de mijne zijt.

12 Gij hoeft voor Mij u niet te schamen;
omdat gij naakt zijt, ben Ik naakt,
Ik die u ken en noem bij name,
mijn schepsel, dat Ik heb gemaakt.

13 Naakt ben Ik als Ik Mij laat dopen,
Johannes baant de weg voor Mij,
het water doet zich voor Mij open.
Zie hier het lam van God, zegt hij .

14 Zo buigt de Heiland zich met daden,
niet slechts met woorden tot ons neer.
Hij komt zoals in zijn genade
Hij ons beloofd heeft, onze Heer.
 
15 Hij komt langs de Jordaan gelopen,
staat in het water opgericht,
en laat zich door Johannes dopen,
het ene ontoeganklijk licht.

bron: Een plaats ontzegd. 64 liederen uit het concept van de gezangencommissie, 1983

10geboden_goudimel_satb