De wijding of consecratie van een kerk in de Middeleeuwen is niet hetzelfde als de markering van het begin. Het heeft vaak heel complexe motieven en achtergronden. De officiële inhuldiging van de Madeleine van Vézelay door abt Artaud op 21 april 1104 is hiervan een mooi voorbeeld.
In dit geval is de consecratie vooral een legitimering van de stichting van de kerk door Graaf Girard de Roussillon en zijn vrouw Berthe, een stichting die teruggaat tot in de negende eeuw.
Dit oorspronkelijke vrouwenklooster was in 1058 op instigatie van de abt van Cluny omgevormd tot een mannenklooster. De paus had een lang dispuut over het eigendomsrecht kort daarvoor beslecht in het voordeel van Cluny. De graaf van Nevers moest z'n aanspraken opgeven. Het zijn waarschijnlijk ook de abten van Cluny die ervoor gezorgd hebben dat de relikwieën van Maria van Magdala in de kerk zijn terechtgekomen. Volgens de legende is zij de zuster van Lazarus. Beiden zouden in de Provence (in de buur van Marseille, waar ze aan land waren gegaan)gestorven zijn. Hun metgezel Maximinus, inmiddels bisschop van Marseille, zou ze daar hebben begraven. Volgens de visie van Vézelay is een monnik vandar naar de Provence gestuurd om de beenderen te redden voor de oprukkende Moren. Zo kwam Lazarus in Autun terecht, en verhuisde Maria Magdalena naar Vézelay. In 1050 is hun aanwezgheid in een pauselijke bul bevestigd. Deze erkenning zorgde natuurlijk voor het succes van de bedevaart, vanaf de elfde eeuw, en de associatie tussen de kerk die toen de naam "Madeleine" kreeg en het graf van de zondares, was een feit.
Abt Artaud besloot het toen nog tamelijk primitieve Karolingische gebouw te upgraden (= herbouwen) om het geschikt te maken voor zijn nieuwe bestemming als pelgrimskerk. Er zijn nog voldoende elementen aanwezig van de oude kerk om je de omvang ervan te kunnen voorstellen:
Zoals vaak het geval is in middeleeuwse architectuur, bouwen latere constructies voort op het originele transept. In 1120 brandde de oorsrponkelijke kerk (ongetwijfeld nog met een geheel houten dakconstructie) af. De abt Renaud van Semur, een neef van Hugo, abt van Cluny, begon aan de wederopbouw en opteerde voor een stenen gewelf: het centrale schip van 10 meter breed werd overspannen met een halfronde boog. Om hun gewicht te dragen zijn er niet alleen steunberen, maar ook metalen trekstangen ingebouwd, waarvan de haken zikch boven de kapitelen bevinden. Om het nieuwe schip te harmoniseren met deze visie, werd de kerk opgebouwd op in twee niveaus: De grote bogen en hoge ramen in de bijna volledige bewaarde muur getuigen hier nog van.
Na de voltooiing van het schip - omstreeks 1135 - werd begonnen aan de voorhal (narthex), niet minder origineel met zijn tribunes aan drie zijden en de gevel die, net als die vóór het schip, drie portalen bevat. Renaud van Semur is waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor de sculpturale elementen van de nieuwe kerk (timpanen en kapitelen). De drie portalen van het schip zijn uitgevoerd door beeldhouwers die gewerkt hebben onder supervisie van dezelfde persoon die ook de absis van Cluny had uitgevoerd.
Voor het timpaan van het centrale
portaal (1140) werd beroep gedaan op een andere
beeldhouwer, Gilbert (Gislebertus) van Autun.
Ondanks de verwoestingen door de diverse 'revolutionairen' (m.n.
die van de Franse revolutie) maakt dit timpaan nog steeds indruk
door z'n concept en de eenheid van stijl. Na een nieuwe brand in 1165
is de kooromgang heropgebouwd (in gothische stijl). Ondanks de
heterogene elementen uit verschillende perioden (en verschillende
bouwstijlen) is het toch een geheel geworden, dankzij het licht dat
zich op subtiele wijze door de hele ruimte verspreidt.
Vézelay had op dat moment de grootste momenten van zijn geschiedenis al achter zich. Bernard van Clairvaux had op 31 maart 1146, de tweede kruistocht, gepredikt op het veld halverwege de heuvel. De hele 13de eeuw zijn er bijna constant problemen en conflicten. De twijfel over de aanwezigheid van de relieken van de Madeleine kregen de overhand. De monniken hadden weliswaar een certificaat van authenticatie van de relikwieën verkregen in 1265, en ze plechtig overgebracht naar de crypte in aanwezigheid van Louis IX, de hertog van Bourgondië en de graaf van Champagne, maar toen in Marseille het graf van St. Maximinus werd geopend (1279) was het gedaan met de ambitie van Vézelay: Het graf in Marseille bevatte de relikwieën van de heilige en die werden ook echt verklaard. Ja, ja. De pelgrims die voorheen in het Liber Sancti Jacobi werd aanbevolen om via Vézelay naar Jacobus de Compostella te gaan, lieten Vézelay voortaan links liggen. Ze gaven de voorkeur aan meer zuidelijke routes.
tekst gebaseerd op een Frans origineel van Alain Erlande-Brandenburg, algemeen conservator van het Patrimonium, en directeur van het Nationaal museum van de Renaissance

Chronique de Vézelay par Hugues de Poitiers
fol. 22 : copie du testament du comte
Gérard de Roussillon, fondateur de Vézelay
représenté avec sa femme Berthe - ms., B.M. d’Auxerre