Paul Gerhardt
in Johann Crüger:
|
J.J.L. ten Kate 1819-1889 Evangelische gezangen 1869 nr. 207 NH bundel 1938, gez. 1
(beh. vers 9. Daar de versie
|
J.J.L. ten Kate
bewerker: C.B. Burger Liedboek 1973, gez 117
Burgers volledige vertaling |
Sytze de Vries 1945 Nieuw Liedboek 2013, nr. 441
|
melodie - gedicht op Valet will ich dir geben - gepubliceerd 1653 melodie Johann Crüger |
melodie: Valet will ich dir geben |
melodie 1653, Johann Crüger |
melodie 1653, Johann Crüger |
1. Wie soll ich dich empfangen Und wie begegn' ich dir? O aller Welt Verlangen, O meiner Seelen Zier! O Jesu, Jesu, setze Mir selbst die Fackel bei, Damit, was dich ergötze, Mir kund und wissend sei. |
Hoe zal ik u ontvangen, hoe wilt Gij zijn ontmoet, O, 's werelds hoogst verlangen, des sterv'lings zaligst goed? Dat ons uw Geest verlichte! Houd zelf de fakkel bij, die, Heer, ons onderrichte, wat U behaag'lijk zij! |
1 Hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn ontmoet, der wereld hoogst verlangen, des harten heiligst goed? Wil zelf uw fakkel dragen in onze duisternis, opdat wat U behage ons klaar en zeker is. |
Hoe zal ik U ontvangen, wat wordt mijn eerste groet? U, ieders hartsverlangen, vervult ook mij met gloed! O Jezus, licht der wereld, verlicht mij, dat ik weet waarmee ik U moet eren, U waardig welkom heet. |
2. Dein Zion streut dir Palmen Und grüne Zweige hin, Und ich will dir in Psalmen Ermuntern meinen Sinn. Mein Herze soll dir grünen In stetem Lob und Preis Und deinem Namen dienen, So gut es kann und weiß. |
2 Uw Sion strooit U palmen en twijgen voor de voet, en ik breng U in psalmen mijn jubelende groet. Mijn hart zal 't feestkleed dragen van altijd jeugdig groen, en van uw lof gewagen, zoveel mijn lied kan doen. |
2 Uw Sion strooit U palmen en meien voor uw voet, en ik breng U in psalmen mijn jubelende groet. Mijn hart zal openspringen gelijk ontluikend groen, ik wil uw naam lofzingen zoveel mijn lied kan doen. |
Heel Sion strooit haar palmen als vaandels voor uw voet. En ik stem in met psalmen waarmee ik U begroet. Zo zal ik U ontvangen: mijn lofzang is de twijg, (??) mijn zangen zijn het vaandel dat zich in eerbied neigt. |
3. Was hast du unterlassen Zu meinem Trost und Freud? Als Leib und Seele saßen In ihrem größten Leid, Als mir das Reich genommen, Da Fried und Freude lacht, Da bist du, mein Heil, kommen Und hast mich froh gemacht. |
3 Ver van de troon der tronen en 's hemels zonneschijn wilt G' onder mensen wonen, der mensen broeder zijn! Met God wilt G' ons verzoenen, tot God heft G' ons omhoog, en onder millioenen hebt Gij ook mij in 't oog. |
3 Ver van de troon der tronen en 's hemels zonneschijn wilt Ge onder mensen wonen, der mensen broeder zijn. Met God wilt Ge ons verzoenen, tot God heft Ge ons omhoog, en onder millioenen hebt Gij ook mij in 't oog. |
Wat hebt U opgegeven om mij nabij te zijn, toen mijn armzalig leven getekend was door pijn? Zo veel was mij ontnomen waarin ik vreugde vind, maar toen bent U gekomen en wist ik mij bemind |
4. Ich lag in schweren Banden, Du kommst und machst mich los; Ich stund in Spott und Schanden, Du kommst und machst mich groß Und hebst mich hoch zu Ehren Und schenkst mir großes Gut, Das sich nicht lässt verzehren, Wie irdisch Reichtum tut. |
4 'k Lag machteloos gebonden: Gij komt en maakt mij vrij! Ik was bevlekt met zonden: Gij komt en reinigt mij! Het leven was mij sterven, tot Gij mij op deedt staan. Gij doet mij schatten erven, die nimmermeer vergaan. |
4 'k Lag machteloos gebonden Gij komt en maakt mij vrij! Ik was bevlekt met zonden Gij komt en reinigt mij! Het leven was mij sterven tot Gij mij op deedt staan. Gij doet mij schatten erven, die nimmermeer vergaan. |
Van boeien die mij bonden ben ik door U bevrijd. U redt mij ongeschonden uit alle haat en nijd. U houdt mij hoog in ere. Daarbij valt in het niet wat alle goud ter wereld aan aardse rijkdom biedt. |
5. Nichts, nichts hat dich getrieben Zu mir vom Himmelszelt Als das geliebte Lieben, Damit du alle Welt In ihren tausend Plagen Und großen Jammerlast, Die kein Mund kann aussagen, So fest umfangen hast. |
5 Wat deed uit 's hemels zalen, o Heer der heerlijkhe'en, op aard' U nederdalen? Uw grote liefd' alleen, uw eindeloos erbarmen met onze grote nood, dat als met reddend' armen ons zegenend omsloot! |
5 Zo diep waart Gij bewogen: Gij daaldet van uw troon; uit godlijk mededogen zocht Gij der mensen woon, Gij die de last der volken, hun plagen duizendvoud, wat niemand kan vertolken, in liefde omsloten houdt. |
Niets dreef U uit den hoge naar wat wij mensen zijn, dan liefde, louter liefde, U ziet de schuld en pijn, waarmee wij allen falen, maar houdt die grote last, de wereld met haar kwalen, in uw erbarmen vast. |
6. Das schreib dir in dein Herze, Du hochbetrübtes Heer, Bei denen Gram und Schmerze Sich häuft je mehr und mehr. Seid unverzagt, ihr habet Die Hilfe vor der Tür; Der eure Herzen labet Und tröstet, steht allhier. |
6 Ja, schrijf dat in uw harte, gij diep bedroefde schaar! Bij 't nijpen van de smarte, bij 't barnen van 't gevaar: al scheurde 't kruis uw schouder, al doofde 't laatste licht, de Trooster en Behouder staat voor uw aangezicht! |
6 Gij zwaarbeproefde schare ten dode toe benard, daar gaat een blijde mare, o schrijf die in uw hart: al drukt het kruis uw schouder, al dooft het laatste licht, uw Trooster en Behouder staat voor uw aangezicht. |
Schrijf, mensen in uw harten dit, als verdriet u kwelt, uw tranen u verwarren om moeiten ongeteld. Houd moed, tot Hij zal komen, Hij is met u begaan. De trooster uit uw dromen zie Hem nu voor u staan! |
7. Ihr dürft euch nicht bemühen Noch sorgen Tag und Nacht, Wie ihr ihn wollet ziehen Mit eures Armes Macht. Er kommt, er kommt mit Willen, Ist voller Lieb und Lust, All Angst und Not zu stillen, Die ihm an euch bewusst. |
7 Nu hebt gij niet te vragen, of God wel vrede biedt: "In mensen welbehagen!" zo klinkt het eng'lenlied 't Klinkt voort, waarheen w'ook zweven uit Bethl'em Efrata; het klinkt ook onder 't sterven nog in ons harte na! |
|
Waarom u zorgen maken met vragen, dag en nacht, hoe u Hem zult ontvangen met uw gebrek aan kracht? Hij komt, Hij komt met liefde, wil zo graag bij u zijn! Want Hij weet van uw grieven, en Hij stilt al uw pijn. |
8. Auch dürft ihr nicht erschrecken Vor eurer Sündenschuld. Nein, Jesus will sie decken Mit seiner Lieb und Huld. Er kommt, er kommt den Sündern Zum Trost und wahren Heil, Schafft, dass bei Gottes Kindern Verbleib ihr Erb und Teil. |
8 Hoe d' afgrond ons bestrijde, de wereld ons verschrikk', de Heer staat ons ter zijde tot onze jongste snik.
|
|
Ook hoeft geen mens te vrezen die aan zijn zonden lijdt, want Hij komt u genezen met zijn genegenheid. Uw trooster is nu nabij, die uw vergeving is! Met alle kinderen deelt Hij zijn vaders erfenis. |
9. Was fragt ihr nach dem Schreien Der Feind und ihrer Tück? Der Herr wird sie zerstreuen In einem Augenblick. Er kommt, er kommt, ein König, Dem wahrlich alle Feind Auf Erden viel zu wenig Zum Widerstande seind. |
Zijn macht is alvermogen en ied're vijand vliedt voor d' opslag van zijn ogen, waar Hij als Vorst gebiedt. |
|
Laat uw belagers brallen met al hun haat en nijd. De Heer verstrooit hen allen, een oogwenk duurt de strijd. Hij komt, Hij komt, uw koning, en wie hem ook weerstaan, bespotten en Hem honen, niemand zal Hem verslaan. |
10. Er kommt zum Weltgerichte, Zum Fluch dem, der ihm flucht, Mit Gnad und süßem Lichte Dem, der ihn liebt und sucht. Ach komm, ach komm, o Sonne, Und hol uns allzumal Zum ewgen Licht und Wonne In deinen Freudensaal. |
* 9 Nog eenmaal zal Hij komen als Richter van 't heelal, die ’t moede hoofd der vromen voor eeuwig kronen zal. Nog is die dag verborgen; wacht hem gelovig af, terwijl de grote morgen reeds schemert boven 't graf! |
7 Nog eens zal Hij verschijnen als richter van 't heelal, die 't hoofd van al de zijnen voor eeuwig kronen zal. Nog is die dag verborgen, wacht hem gelovig af, terwijl de grote morgen reeds schemert boven 't graf. |
Hij zal de wereld richten, berecht wie Hem bevocht. Genadig zal Hij lichten voor wie Hem heeft gezocht. Kom haastig, licht der wereld, en leid ons allemaal uw grote vreugde binnen, uw feest, uw liefdesmaal. |