Hoe zal ik u ontvangen ?

Het origineel met drie vertalingen.
Vergelijk zelf de drie versies van Gerhardt's bekende adventslied. J.J.L. Ten Kate's vertaling staat als een huis, een statig 19de eeuwse herenhuis. U zult de theologie en spiritualiteit van toen erbij moeten nemen als u daar uw intrek neemt. C.B. Burger heeft het huis van Ten Kate een opfrisbeurt gegeven, en hier en daar wat verbouwd, zodat ook een 20ste eeuwer (geboren rond WO II) er nog in kan wonen. Sytze De Vries wil een herdichting/vertaling voor de 21ste eeuw bieden. De opbouw van dit nieuwe huis verloopt associatief, en bestaat uit een aaneenrijging van heterogene taalvondsten opgevuld met common places. Te snel tevreden. Ook lijkt hij soms meer bezig met Ten Kate dan met Gerhardt. Eén voorbeeld: het prachtige derde couplet van Gerhardt. De dichter biecht op: Hij zit in de penarie: Leib und Seele zien af. Het Rijk, waar vrede en vreugde lacht is hem afgenomen... Da bist du mein Heil kommen, und hast mich froh gemacht. Ten Kate had in dit couplet de verzoening gehoord en dichtte - heerlijk 19de eeuws - En onder millioenen hebt Gij ook mij op 't oog. Prachtig, maar niet Gerhardt. Dit is de ronkende preekstijl van dominee Ten Kate. De Vries dicht: En toen bent U gekomen en wist ik mij bemind. Toch wel een slap aftreksel van Ten Kate's hete soep, en bovenal: geen vertaling van Gerhardt (beeldgroep: lichaam en ziel, lijden, lachen, vrede, blijmaken). 

 
Paul Gerhardt - ES J.J.L. ten Kate - dbnl Sytze de Vries - Liedboek Compendium

Paul Gerhardt
1607-1676

in Johann Crüger:
Praxis Pietatis Melica
(1653)

 

J.J.L. ten Kate

1819-1889

Evangelische gezangen 1869 nr. 207

NH bundel 1938, gez. 1

(beh. vers 9. Daar de versie
van Burger
*)

J.J.L. ten Kate

bewerker: C.B. Burger
1879-1983

Liedboek 1973, gez 117

Burgers volledige vertaling
in het Herrnhutters gezangboek

Sytze de Vries

1945

Nieuw Liedboek 2013, nr. 441


 

melodie

- gedicht op Valet will ich dir geben

- gepubliceerd 1653

melodie Johann Crüger

melodie: Valet will ich dir geben

melodie 1653, Johann Crüger

melodie 1653, Johann Crüger

1. Wie soll ich dich empfangen

Und wie begegn' ich dir?

O aller Welt Verlangen,

O meiner Seelen Zier!

O Jesu, Jesu, setze

Mir selbst die Fackel bei,

Damit, was dich ergötze,

Mir kund und wissend sei.

Hoe zal ik u ontvangen,

hoe wilt Gij zijn ontmoet,

O, 's werelds hoogst verlangen,

des sterv'lings zaligst goed?

Dat ons uw Geest verlichte!

Houd zelf de fakkel bij,

die, Heer, ons onderrichte,

wat U behaag'lijk zij!

1    Hoe zal ik U ontvangen,

 hoe wilt Gij zijn ontmoet,

 der wereld hoogst verlangen,

 des harten heiligst goed?

 Wil zelf uw fakkel dragen

 in onze duisternis,

 opdat wat U behage

 ons klaar en zeker is.

Hoe zal ik U ontvangen,

wat wordt mijn eerste groet?

U, ieders hartsverlangen,

vervult ook mij met gloed!

O Jezus, licht der wereld,

verlicht mij, dat ik weet

waarmee ik U moet eren,

U waardig welkom heet.

2. Dein Zion streut dir Palmen

Und grüne Zweige hin,

Und ich will dir in Psalmen

Ermuntern meinen Sinn.

Mein Herze soll dir grünen

In stetem Lob und Preis

Und deinem Namen dienen,

So gut es kann und weiß.

2 Uw Sion strooit U palmen

en twijgen voor de voet,

en ik breng U in psalmen

mijn jubelende groet.

Mijn hart zal 't feestkleed dragen

van altijd jeugdig groen,

en van uw lof gewagen,

zoveel mijn lied kan doen.

2    Uw Sion strooit U palmen

 en meien voor uw voet,

 en ik breng U in psalmen

 mijn jubelende groet.

 Mijn hart zal openspringen

 gelijk ontluikend groen,

 ik wil uw naam lofzingen

 zoveel mijn lied kan doen.

Heel Sion strooit haar palmen

als vaandels voor uw voet.

En ik stem in met psalmen

waarmee ik U begroet.

Zo zal ik U ontvangen:

mijn lofzang is de twijg, (??)

mijn zangen zijn het vaandel

dat zich in eerbied neigt.

3. Was hast du unterlassen

Zu meinem Trost und Freud?

Als Leib und Seele saßen

In ihrem größten Leid,

Als mir das Reich genommen,

Da Fried und Freude lacht,

Da bist du, mein Heil, kommen

Und hast mich froh gemacht.

3 Ver van de troon der tronen

en 's hemels zonneschijn

wilt G' onder mensen wonen,

der mensen broeder zijn!

Met God wilt G' ons verzoenen,

tot God heft G' ons omhoog,

en onder millioenen

hebt Gij ook mij in 't oog.

3    Ver van de troon der tronen

 en 's hemels zonneschijn

 wilt Ge onder mensen wonen,

 der mensen broeder zijn.

 Met God wilt Ge ons verzoenen,

 tot God heft Ge ons omhoog,

 en onder millioenen

 hebt Gij ook mij in 't oog.

Wat hebt U opgegeven

om mij nabij te zijn,

toen mijn armzalig leven

getekend was door pijn?

Zo veel was mij ontnomen

waarin ik vreugde vind,

maar toen bent U gekomen

en wist ik mij bemind

4. Ich lag in schweren Banden,

Du kommst und machst mich los;

Ich stund in Spott und Schanden,

Du kommst und machst mich groß

Und hebst mich hoch zu Ehren

Und schenkst mir großes Gut,

Das sich nicht lässt verzehren,

Wie irdisch Reichtum tut.

4 'k Lag machteloos gebonden:

Gij komt en maakt mij vrij!

Ik was bevlekt met zonden:

Gij komt en reinigt mij!

Het leven was mij sterven,

tot Gij mij op deedt staan.

Gij doet mij schatten erven,

die nimmermeer vergaan.

4    'k Lag machteloos gebonden

 Gij komt en maakt mij vrij!

 Ik was bevlekt met zonden

 Gij komt en reinigt mij!

 Het leven was mij sterven

 tot Gij mij op deedt staan.

 Gij doet mij schatten erven,

 die nimmermeer vergaan.

Van boeien die mij bonden

ben ik door U bevrijd.

U redt mij ongeschonden

uit alle haat en nijd.

U houdt mij hoog in ere.

Daarbij valt in het niet

wat alle goud ter wereld

aan aardse rijkdom biedt.

5. Nichts, nichts hat dich getrieben

Zu mir vom Himmelszelt

Als das geliebte Lieben,

Damit du alle Welt

In ihren tausend Plagen

Und großen Jammerlast,

Die kein Mund kann aussagen,

So fest umfangen hast.

5 Wat deed uit 's hemels zalen,

o Heer der heerlijkhe'en,

op aard' U nederdalen?

Uw grote liefd' alleen,

uw eindeloos erbarmen

met onze grote nood,

dat als met reddend' armen

ons zegenend omsloot!

5    Zo diep waart Gij bewogen:

 Gij daaldet van uw troon;

 uit godlijk mededogen

 zocht Gij der mensen woon,

 Gij die de last der volken,

 hun plagen duizendvoud,

 wat niemand kan vertolken,

 in liefde omsloten houdt.

Niets dreef U uit den hoge

naar wat wij mensen zijn,

dan liefde, louter liefde,

U ziet de schuld en pijn,

waarmee wij allen falen,

maar houdt die grote last,

de wereld met haar kwalen,

in uw erbarmen vast.

6. Das schreib dir in dein Herze,

Du hochbetrübtes Heer,

Bei denen Gram und Schmerze

Sich häuft je mehr und mehr.

Seid unverzagt, ihr habet

Die Hilfe vor der Tür;

Der eure Herzen labet

Und tröstet, steht allhier.

6 Ja, schrijf dat in uw harte,

gij diep bedroefde schaar!

Bij 't nijpen van de smarte,

bij 't barnen van 't gevaar:

al scheurde 't kruis uw schouder,

al doofde 't laatste licht,

de Trooster en Behouder

staat voor uw aangezicht!

6    Gij zwaarbeproefde schare

 ten dode toe benard,

 daar gaat een blijde mare,

 o schrijf die in uw hart:

 al drukt het kruis uw schouder,

 al dooft het laatste licht,

 uw Trooster en Behouder

 staat voor uw aangezicht.

Schrijf, mensen in uw harten

dit, als verdriet u kwelt,

uw tranen u verwarren

om moeiten ongeteld. 

Houd moed, tot Hij zal komen,

Hij is met u begaan.

De trooster uit uw dromen

zie Hem nu voor u staan!

7. Ihr dürft euch nicht bemühen

Noch sorgen Tag und Nacht,

Wie ihr ihn wollet ziehen

Mit eures Armes Macht.

Er kommt, er kommt mit Willen,

Ist voller Lieb und Lust,

All Angst und Not zu stillen,

Die ihm an euch bewusst.

7 Nu hebt gij niet te vragen,

of God wel vrede biedt:

"In mensen welbehagen!"

zo klinkt het eng'lenlied

't Klinkt voort, waarheen w'ook zweven

uit Bethl'em Efrata;

het klinkt ook onder 't sterven

nog in ons harte na!

 

Waarom u zorgen maken

met vragen, dag en nacht,

hoe u Hem zult ontvangen

met uw gebrek aan kracht?

Hij komt, Hij komt met liefde,

wil zo graag bij u zijn!

Want Hij weet van uw grieven,

en Hij stilt al uw pijn.

8. Auch dürft ihr nicht erschrecken

Vor eurer Sündenschuld.

Nein, Jesus will sie decken

Mit seiner Lieb und Huld.

Er kommt, er kommt den Sündern

Zum Trost und wahren Heil,

Schafft, dass bei Gottes Kindern

Verbleib ihr Erb und Teil.

8 Hoe d' afgrond ons bestrijde,

de wereld ons verschrikk',

de Heer staat ons ter zijde

tot onze jongste snik.

 

 

 Ook hoeft geen mens te vrezen

die aan zijn zonden lijdt,

want Hij komt u genezen

met zijn genegenheid.

Uw trooster is nu nabij,

die uw vergeving is!

Met alle kinderen deelt Hij

zijn vaders erfenis.

9. Was fragt ihr nach dem Schreien

Der Feind und ihrer Tück?

Der Herr wird sie zerstreuen

In einem Augenblick.

Er kommt, er kommt, ein König,

Dem wahrlich alle Feind

Auf Erden viel zu wenig

Zum Widerstande seind.

 

 

 

 

Zijn macht is alvermogen

en ied're vijand vliedt

voor d' opslag van zijn ogen,

waar Hij als Vorst gebiedt.

 

Laat uw belagers brallen

met al hun haat en nijd.

De Heer verstrooit hen allen,

een oogwenk duurt de strijd.

Hij komt, Hij komt, uw koning,

en wie hem ook weerstaan,

bespotten en Hem honen,

niemand zal Hem verslaan.

10. Er kommt zum Weltgerichte,

Zum Fluch dem, der ihm flucht,

Mit Gnad und süßem Lichte

Dem, der ihn liebt und sucht.

Ach komm, ach komm, o Sonne,

Und hol uns allzumal

Zum ewgen Licht und Wonne

In deinen Freudensaal.

* 9 Nog eenmaal zal Hij komen

als Richter van 't heelal,

die ’t moede hoofd der vromen

voor eeuwig kronen zal.

Nog is die dag verborgen;

wacht hem gelovig af,

terwijl de grote morgen

reeds schemert boven 't graf!

7    Nog eens zal Hij verschijnen

 als richter van 't heelal,

 die 't hoofd van al de zijnen

 voor eeuwig kronen zal.

 Nog is die dag verborgen,

 wacht hem gelovig af,

 terwijl de grote morgen

 reeds schemert boven 't graf.

Hij zal de wereld richten,

berecht wie Hem bevocht.

Genadig zal Hij lichten

voor wie Hem heeft gezocht.

Kom haastig, licht der wereld,

en leid ons allemaal

uw grote vreugde binnen,

uw feest, uw liefdesmaal.