Onderweg
Dit is het blinkend lopen
tussen het weten en het hopen
van nergens en naar niets.
Dit is de tijd gestenigd
met iederen voetstap en allenig
het lopen, blinkend en om niet
onder de wolken van den hemel,
op de wegen, met een eeuwig
geluk dat zich herkennen liet.
(Gerrit Achterberg, uit Afvaart, 1931)
Blinkend lopen? De tijd stenigen? Wat een merkwaardig
taalgebruik! Hoe kan lopen nu blinken? Hoe kun je tijd stenigen? Dat is
toch allemaal klinkklare onzin. Inderdaad, u hebt gelijk.
Maar de dichter is niet gek. Hij weet dat ook
wel. Hij overtreedt de grenzen (of verlegt die) van het gewone
taalgebruik dus hoogstwaarschijnlijk opzettelijk.
Laten we hem eens krediet geven, de dichter. Laten we
er eens vanuit gaan dat hij de aandacht op iets vestigen wil, op iets
bijzonders, dat hem ‘onderweg’ (= titel), al gaande, al lopend,
overkomen is. Blijkbaar vond hij dat hij die belevenis moest meedelen,
maar kon hij het niet gezegd krijgen in standaardtaal. Om te weten wat
het was dat hem zo trof, zullen we dus moeten stilstaan bij de ‘onzin’
die hij schrijft. Om te zien wat hij heeft gezien, om te verstaan wat
hij onderweg heeft meegemaakt.
Dus: Wat zou Gerrit Achterberg hebben zien ‘blinken’,
terwijl hij daarbuiten (‘van nergens naar niets’) aan het lopen was? Zou
het de loper zelf zijn (‘stralend’ van blijdschap?) of de weg waarop hij
loopt (bijv. omdat zon op het natte wegdek schijnt?). Of een combinatie
van beide? Of nog wat anders? Het kan allemaal. En eigenlijk hoeven we
het ook niet te weten. We kunnen het open laten. Hoe dichter (engels:
“dense”) de betekenis, hoe beter het gedicht: het geschitter van de zon
op het natte wegdek, een stralende loper: whatever, het moet heerlijk
zijn geweest daar op die weg, zorgeloos, tussen weten en hopen, tussen
nergens en niets: Zomaar heerlijk lopen, zonder plan, zonder doel. Geen
last van wat voor kennis dan ook, niet bedrukt om eender welke
verwachting. Dit moet een puur en onthecht lopen zijn geweest, in een
verrukkende mystieke leegte.
De opmerkelijkste regel in het gedicht moet echter
nog komen? Dat is de volgende ‘Dit is de tijd gestenigd’. Dit zorgeloos
stralend lopen maakt een einde aan de tijd, opzettelijk, zodat er geen
einde komt aan de gelukzalige toestand waarin de loper zich bevindt.
‘Allenig het lopen, blinkend en om niet’, daar gaat het om, want dat
ging gepaard met ‘een eeuwig geluk dat zich herkennen liet’. Waar de
tijd dood is, daar is de eeuwigheid begonnen. En geluksgevoel, dat is de
loper overkomen, zomaar onderweg, juist toen zijn gaan ‘gratuit’ werd.
Hij hoefde nergens meer heen, hij moest niets meer bereiken. Hij was
alleen maar... onderweg èn het was goed, alles klopte.
Echte gedichten – als deze – proberen niet zozeer een
gevoel te beschrijven, maar gaan nog een stap verder: ze proberen een
ervaring weer te geven. Ik denk dat het Achterberg met dit gedicht
gelukt is.
Dick Wursten (2009)
|