Toelichting en
achtergrondinfo bij cantates bwv 56
& 57 (afkomstig van een meditatief concert van 27 en 28 oktober 2001 in Schoten en
Overijse).
[recentere versie:
https://bach.wursten.be/cantatas/bwv056-57.htm]
1.
Inleidende gedachtenoefening
Naar twee cantates komen luisteren, zo
helemaal los van hun oorspronkelijke background, is eigenlijk iets heel
vreemds. Het is alsof je slechts naar één paneel van het Lam Gods in Gent gaat
kijken, zonder dat paneel zelfs maar te verbinden met de centrale afbeelding
zelf, waarnaar alle elementen van het groots opgezette compositie verwijzen..
het lam Gods. Dat kan niet
Eigenlijk is dat met de cantates van Bach
precies hetzelfde. Dat is nl. één luik van een groot geheel, nl. een complete
Lutherse mis, met alles er op en eraan: twee brandpunten had zo’n mis: de
verkondiging van het Woord (de preek) en de viering van de eucharistie. Alle
andere elementen, waaronder de cantate, verwezen daarnaar, stonden in functie
daarvan. Natuurlijk is het weinig zinvol om zo’n mis letterlijk te
reconstrueren. Dat kan zelfs helemaal niet: want wij zijn geen lutherse gelovigen
meer en zelfs als sommigen onder ons het wel zijn, dan nog is onze geest niet
meer die van 18de eeuw. Daarmee is het hart er uit. Wat misschien wel kan is u
een idee geven van het geheel, wat het geweest zou kunnen zijn en wat het
betekend zou kunnen hebben... zodat het overgebleven deel: nl. de cantate op
z’n plaats wordt gezet en zo ook een stuk van z’n zin hervindt. Daarom
geeft ik eerst een inleiding en zal het even duren voor de eerste cantate
klinkt, maar ik heb goede hoop dat het u niet zal spijten...
2. algemeen: Bach als cantate-componist
Bach had een dubbele functie in Leipzig: Cantor van de Thomasschool
en Director Musices van de stad ( ‘muziekdirecteur, verantwoordelijk voor alle
officiële muziekuitvoeringen van & in de stad, kerkelijk als burgerlijk).
Als cantor moest hij de jongens van de school Latijnse les en muziekonderricht
geven. Tevens moest hij samen met de rector en de concector toezicht houden op
de scholieren. De schooldag begon trouwens om 5 uur sochtens, swinsters om 6 uur.
Uit de goed 50 leerlingen van de 4 hoogste klassen moest hij al z’n zangers
halen, koor en solisten (en liefst ook nog wat instrumentisten, want ook zijn
instrumentengroep was niet echt groot. Ze bestond uit 8 stadsmuzikanten
(Stadtpfeifer und Kunstgeiger). Uit een brief van Bach aan het stadsbestuur is
geweten, dat van de 50 knapen er gemiddeld niet meer dan 20 echt begaafd genoeg
waren om soepel ingezet te kunnen worden in muziek die wat meer vereiste dan
het 4-stemmig zingen van een motet. Als je je dan een beeld probeert te vormen
wat hij dan met dat vrij kleine arsenaal allemaal moest doen, gaat het je
duizelen.
De begrafenis- en huwelijksmissen buiten beschouwing gelaten, moest
Bach namelijk met deze groep zorgen dat er elke zondag muziek klonk in maar
liefst vier kerken. Concreet betekende dat, dat hij met de meest begaafde
zangers elke zondag een cantate moest brengen in één van beide hoofdkerken van
de stad (de Nikolai- en Thomas-kerk per beurtrol). Dat deed hij zal ik maar
zeggen met koor I. (wrsch 12 man, misschien 16) De hoofdkerk zonder cantate
kreeg dan koor II op bezoek en hoorde een klassiek evangeliemotet en enkele
4-stemmige koralen. Koor III deed hetzelfde in de Pieterskerk. En de overige
knapen (koor IV) luisterden de dienst op in de Nieuwe Kerk door enkele koralen
te zingen.Op grote feestdagen voegde hij de koren samen om ook eens een groter
stuk te kunnen brengen (meerkorig bijv). Dat werd dan op één en dezelfde dag
twee keer uitgevoerd in beide hoofdkerken, ’s morgens in de ene, ’s middags in
de andere...
Dat is al bijna onvoorstelbaar. Maar het wordt nog gekker. De muziek
die men zondag ging uitvoeren, bestond de maandag ervoor nog niet. Die moest
meestal nog – from scratch - gecomponeerd worden door diezelfde Bach, daarna
met de hand afgeschreven om de partijen per stem of instrument
tevervaardigen, waarna op zaterdag één keer een generale repetitie volgde,
d.w.z. een algemene lezing van de partituur... Soms was de inkt dàn nog nat en
had Bach niet eens de tijd gehad om bijvoorbeeld de baslijn te becijferen voor
de organist...! En dat dus niet 1 keer per maand, nee elke week èn dat 25 jaar
lang..., want zolang heeft Bach die post effectief bekleed.
Tussen 1723 en 1729 componeerde hij z’n materiaal: zo’n 5 complete
cycli cantaten (alle zondagen, plus 3 cantates der feestdag, uitgenomen de
vasten) dat moeten er ongeveer 300 geweest zijn, waarvan er een kleine 200 zijn
bewaard.
Omdat in de vastentijd de muziek in de kerk
zwijgt heeft Bach die gelegenheid aangegrepen om rond het Lijdensverhaal van
Jezus enkele grotere cantates te componeren: De Johannespassie en de
Mattheüspassie. Die beginnen hun bestaan als een een soort hybride – cantate,
worden in de loop van de volgende jaren hernomen, uitgebreid en bijgeschaafd.
De Mattheüspassie is te beschouwen als de ‘summa’ van muzikale vorm en
expressie die Bach hij in het bijna wekelijks schrijven van cantates zich heeft
eigen gemaakt: samenvatting en bekroning. De semi-definitieve versie uit 1729
markeert ook zo ongeveer het moment, waarop Bachs inspanningen voor de
reguliere kerkmuziek beginnen te tanen.. Zijn (en andermans) cantates dienen na
1729 om zijn zondagsplichten te vervullen. Slechts af en toe schrijft hij nog
een nieuwe.
De cantate zelf is gegroeid uit het evangeliemotet, zoals dat reeds
lang in gebruik was. Door de toevoeging van recitatieven en aria’s (eigenlijk
ontleend aan de wereldse opera) werd een element uit de evangelielezing
veraanschouwelijkd, geïnterpreteerd en toegepast. In de 18de eeuw zijn zij in
de Lutherse traditie integraal onderdeel geworden van de Schriftuitleg en de
verkondiging: een soort muzikale rijmpreek. In Bachs dagen waren er
verschillende uitgaven op de markt die kant en klare teksten aanboden volgens het
Lutherse leesrooster. De recitatieven en de aria’s lagen dus al klaar (De
tweede cantate van vanavond komt uit zo’n boek). De poëtische kwaliteit van
zulke uitgaven was soms heel behoorlijk, durf ik staande te houden tegenover de
vele criticasters.
Om u een idee te geven van het verloop van zo’n
kerkdienst:
Men begon ‘s
ochtends reeds om ‑ schrik niet! ‑ zeven uur. Het begin van de
dienst tot aan de cantate duurde ongeveer een half uur en bestond uit:
orgelspel (prelude), een koormotet, kyrië en gloria, een koraal. Daarna moest
geïntoneerd worden voor de lezing uit de brieven van de apostelen
(epistellezing). Daarna weer een koraal, dan het zondagsgebed gevolgd door de
evangelielezing... En dan kwam het:
Na orgelspel
(meestal een prelude, waaronder de muzikanten hun instrument stemden) begon men
aan de ‘Haupt-music’, de cantate, maximaal een half uur.
Vervolgens werd
het credo gezongen.
Aldoende goed
voorbereid en opgewarmd (of verkleumd) was men in staat naar een preek van
zeker een uur lengte te luisteren. Na de kanselzegen zong men een lied (alle
coupletten) al dan niet afgewisseld door orgelspel (alternatim). Hierop volgde
dan de eucharistieviering, die in een grote kerk ook nog al kon duren. Geen
wonder dat de dienst al bij al gemakkelijk tot een uur of elf kon duren. Kom
daar nu eens om!
Stel dus.... dat u exact 275 jaar geleden
op 27 oktober 1726 in Leipzig naar de Thomaskerk zou zijn gegaan, dan had u dus
kans gehad (van 1 op 2) dat u de Kreuzstab-cantate te horen zou hebben gekregen
na de lezing uit het evangelie van Mattheüs... Anders kreeg u als troost nog
wel een mooi klassiek motet te horen op de plaats van de cantate... Ook nooit
weg. Was u rond Kerst 1725 in Leipzig, dan zou u uw geluk niet opkunnen. Op de
eerste kerstdag zou u vergast worden op de cantate Unser Mund sei voll Lachens
(bwv 110), een cantate waarvan het openingskoor alle trekken heeft van een
concerto grosso van diezelfde Bach. Zou u de dienst gemist hebben, geen nood,
dan zou u smiddags nog naar de Nikolai hebben gekund om ‘m alsnog te horen. En
op de Tweede Kerstdag is het al weer feest: Dan zou u de cantate van
vandaag te horen hebben gekregen ‘Selig ist der Mann’... En als u er dan nog
niet genoeg van hebt, zou u u op de 3de kerstdag ook nog twee keer naar de
cantate Sußer Trost, mein Jesus kommt (151) kunnen gaan luisteren... Trouwens:
de laatste twee zijn klein bezette cantates voor voornamelijk solostemmen. Bach
hield rekening met zijn jongens.. Zij moesten toch al zo hard werken in die
periode... Weinig kerstverlof , integendeel: meer een 10-daagse veldtocht van
Kerstdag tot de 3de dag van Driekoningen...
Afin, we gaan
beginnen.
om een beetje in
de sfeer te komen beginnen we met en lied. Een zeer bekend en geliefd koraal
uit de Lutherse traditie.... Zo bekend, dat Karl May het zijn grote held Old
Shatterhand in de mond legt in één van zijn boeken (de zoon van de berenjager)
Old
Shatterhand heeft samen met zijn indiaanse vriend Winnetou het kwaad eens
verslagen. In de vorm van een opperhoofd van de Sioux ligt het gebonden aan
zijn voeten. Tot de omstanders zegt hij dan: “U hoeft mensen niet te bedanken,
u kunt beter God daarboven danken die u kracht heeft gegeven de
onbeschrijfelijke ellende te doorstaan. Wij zijn allen slechts zijn werktuig
geweest. Laten wij allen ons gebed tot hem opzenden, zoals het in ons mooie
kerklied staat... En dan volgt het eerste couplet van dit lied. Old Shatterhand
neemt dan zijn hoed af en spreekt de woorden van het eerste couplet van ons
aanvangslid langzaam, luid en innig uit, als een gebed. Heel
schoolmeesterachtig, paternalistisch en vol westerse grootheidswaan, zoals we
van een boek uit die tijd kunnen verwachten, maar toch wel tekenend voor de
populariteit van dit lied dat we nu samen zingen...
Een puur
kerklied is met sterke Bijbelse en Lutherse accenten... een goede inleiding ook
op het thema van de cantates van deze avond.3. zingen: Sei Lob und Ehr dem
höchsten Gut
4. De
Kreuzstab-cantate (bwv 56) enkele beschouwingen,
muzikaal en tekstueel
In deze cantate
mediteert Bach over de levensweg van de mens vanuit de idee dat het leven van
de mens een ‘reis’ is .... door de tijd op weg naar de eeuwigheid. Ik heb
enkele opmerkingen verzameld in het programmaboekje. Ik ga die nu niet
herhalen.
Ik wil enkel nog
wat zeggen over het centrale woord uit de eerste aria: Kreuzstab (kruisstaf).
De kruisstaf die Bach bedoelt, bestaat
niet. U kunt die nergens kopen..., tenzij u bisschop bent natuurlijk, dan hebt
u er een, maar die kruisstaf bedoelt Bach dan weer niet. Die kruisstaf is een
typisch product van een spiritualiserende bijbeluitleg, zoals die op Lutherse
bodem enorm heeft gefloreerd. Heel deze cantate is nl. doorademd van wat men de
‘tale Kanaäns’ noemt, d.w.z.: voortdurend worden hele of halve bijbelwoorden
geciteerd, soms nauwkeurig, soms vrij. Voortdurend worden ‘termen’ gebruikt die
voor de insiders meteen een belletje deden rinkelen, maar voor outsiders alleen
maar vreemd zijn.
Het begrip ‘kruisstaf’ is zo’n
term. Zij komt rechtstreeks uit de preektaal van zijn tijd.
Bijv. Heinrich Müller, Himmlischer Liebes-kuss,
3de druk 1669: een citaat:
Der Creuzstab schläget mich, dass ich soll Thräne weinen!
So will mein JESUS mir mit seiner Gnad erscheinen,
Er führet mich zur Krohn und ist der Himmelwaag;
Drum ich dir JESU folg, und dir das Creutz nachtrag.
In dit beeld is de stok, die slaat of de last die drukt gecombineerd met 'het
kruis' en daarmee vervuld van hoop. als Juk komt het in de aria (nr. 3)
dan ook weer terug. Afgeworpen wordt het dan als de loop volbracht is. (vgl: Denn Jesus hat sein Kreuz vollbracht).
Dit soort
wendingen en beeldspraken waren Bach en de kerkgangers
vertrouwd. Uit
ervaring, maar ook uit zelfstudie wat Bach betreft. De meest bekende Predigthilfe
van die tijd,
de lijvige Hauptschlüssel, een 5-delige bijbelverklaring van Johannes Olearius stond in
Bachs – overigens – bijzonder goed gevulde theologische bibliotheek (Aldaar de
kruisstaf in dl I, p 466).
Ook Heinrich Müller
was present. In zulke
werken wordt de hele bijbel omgezet in ‘stichtelijke lectuur’. Olearius
voorziet alle vreemde verhalen van een toepassing, en daarbij wordt duchtig geassocieerd
(of beter 'ge-allegoriseerd'): alles wat symbolisch kan worden verstaan wordt
als zodanig geïnterpreteerd. zo ontstaat een enorme betekenisrijkdom. De
"begrippen worden 'dik' om het met Lyotard te zeggen.
Dat wil zeggen: Men
zal alle staffen (wandelstokken) die je in de
maar kunt vinden met elkaar proberen te verbinden, tot een soort
superstaf ("de idee "staf") ontstaat, die omhangen is met een maximum aan betekenissen.
Daar is bijv. Mozes’ staf die de
Schelfzee spleet... die water uit de rots deed komen;
Daar is de staf van zijn broer Aäron, die
ooit is gaan bloeien midden in de woestijn.
En dan ook nog met
die andere 'stok', het kruis van Christus verbinden ( Zo reeds in Johannes, h.
3).
Rijker gevuld
symbolisch universum is niet denkbaar.
Eens je dit weet kun je naadloos de hele
aria verklaren....
Immers:
Gewoonlijk draag je een staf je niet, daar ‘ga je mee op weg’... Leg je echter
het accent op dat het een kruisstaf is, die je moet dragen (en dan kan ze zelfs
een 'drukkende last' worden, een juk (nr. 3). En zo valt alles op
z’n plaats: je moet immers – volgens het evangelie – je kruis opnemen en achter
Christus aandragen om kans te hebben op het eeuwige leven.... En je kruis
dragen dat is op zich zwaar... vandaar de ernstige toon en de slepende ritmiek
in de begeleiding van de eerste aria (“Seufzer-motief” noemt men dat), die we
van de passie-muziek van Bach kennen. Maar zo’n kruis draag je graag,
want het kruis van Christus redt van de dood. Maar wat doen die plagen daar dan
in de 3de regel en waarom wordt de hemel hier ‘het beloofde land’ genoemd ?
Nu moeten we het accent leggen op kruisstaf, immers: Met een een Mozesstaf kom
je uit Egypte ... U weet wel na de 10 plagen... En met Aäronsstaf kom toch in
het in het beloofde land, d.w.z. bij God, d.w.z. in de hemel... Afin u kunt het
zelf ook wel. Associëren maar !
Daarna neemt de bootreis uit de
evangelielezing de beeldtaal in de hand. Daarover heb ik enkele dingen
opgeschreven in het programmaboekje. Leest u die maar rustig .
Trouwens: muzikaal gaat Bach vaak zo te
werk, dat hij één ding, één woord, begrip uit een hele zin pakt en dat tot
dragende grond van een muzikale eenheid maakt. Zo bijv. in de openingsaria het
toch wel moeizame en langdurige dragen van de kruisstaf... Maar dan in de
laatste twee regels staat er dat je je verdriet auf einmal van je
af kunt werpen Dat auf einmal inspireert Bach tot een duidelijke
ritmeverandering en versnelling...
korte
toelichting
De cantate wordt inhoudelijk samengehouden door de vergelijking
van de levensweg (‘wandel’) van de mens met een reis door de tijd
naar de eeuwigheid. In twee beelden wordt dit uitgewerkt:
1. De ‘wandel’ als
een voetreis (1). Met de kruisstaf in de hand kom je
in het beloofde land, terwijl je alle plagen achter je
mag laten. Bijbelse achtergrond: De Exodus uit Egypte naar Kanaän
waarMozes en zeker Aärons staf een grote rol in speelt. En het
evangeliewoord dat ‘je je kruis moet opnemen om Christus te
volgen’.
Met een grote secunde zorgt Bach er trouwens voor dat boven het
woord ‘Kreuzstab’ (X-stab) een ‘do-kruis’ staat.
2. De levensweg als een woelige bootreis op weg naar de
‘veilige haven’ (2 , 4 en 5). Deze reis met aankomst in ‘mijne stad’
is gemodelleerd volgens de boottocht van Christus naar ‘zijne stad’
uit de evangelielezing. In het arioso-achtige recitatief (2) hoor je
de golven tegen het levensbootje klotsen. De golfbeweging stopt
abrupt bij het bereiken van ‘mijne stad’, sc. het hemelrijk.
De opgewekte aria die volgt (3) bezingt die
verlossende ervaring onder verwijzing naar een profetie van Jesaja
(h. 40). De vernieuwing van de levenskracht van de mens (trouwens
ook hier op weg naar het beloofde land, dit keer vanuit de
ballingschap) wordt beschreven met behulp van het beeld van de
hoogvliegende adelaar, waarvan men meende dat die - als een soort
Phoenix - zijn jeugd kon vernieuwen (ps. 103: 5) Door het
letterlijke citaat van de openingsaria (ook muzikaal) aan het einde
van (4) vloeien beide ‘reisbeelden’ in elkaar. Het slotkoraal (5)
vat beeldspraak en boodschap samen: Sterven is als aanmeren in de
veilige haven om met Jezus verenigd te worden (→ thema van
bwv 57). |
6. inleiding op de Dialogus: Selig ist der Mann (bwv 57). Stefanus, liefdeslyriek en mystiek
Waar de ene cantate mee eindigt, daarover
gaat de volgende... De vereniging met Christus...
Zij geschiedt in hope en in geloof reeds in
dit leven, maar zal pas volledig ervaren kunnen worden, zo stelde het
slotkoraal zojuist al, als de mens door de poort van de dood het hemelrijk is
ingegaan.
Dat klinkt positief en zo is dat ook
bedoeld, maar natuurlijk was het ook toen zo simpel niet. Ook voor een gelovige
niet. Zijn subjectieve ervaring was anders: de Dood is gruwelijk, sterven is
vreselijk. Ook in Bach’s tijd was het niet anders, om niet te zeggen: Juist in
Bachs tijd was dàt nog volop zichtbaar... De dood was toen immers nog volop
present in het leven. Men stierf thuis, en tegen ziekte, pijn en ongeval was
weinig te doen. De gemiddelde levensverwachting in Bachs dagen lag nog onder de
40. Bach is dan wel 65 geworden. Zijn eerste vrouw stierf echter na acht
kinderen ter wereld te hebben gebracht, van wie er dan ook nog eens vier jong
gestorven zijn. In de zomer van 1626 sterft dan ook nog eens een dochter op de
leeftijd van 3 jaar... En dan moeten de echte rampen voor de familie Bach nog
komen. En... dit zijn geen uitzonderlijke gegevens of cijfers. De dood hoorde
toen bij het leven. En de pastoraal van de kerk cirkelde rond deze vragen. Dat
is duidelijk. Dat moest ook wel, want de mensen waren niet van steen. Zij
moesten er mee weg komen met zulke gruwelijke ervaringen. Ze moesten door,
verder.
De volgende cantate is een voorbeeld hoe
men dat toen probeerde te doen.
De Epistellezing bepaalt ons bij de
lotgevallen van Stefanus, de eerste martelaar van het christelijk geloof....
die dapper en voorbeeldig sterft èn daarvoor beloond wordt met een visioen zijn
heer en heiland, Jezus Christus... gezeten ter rechterhand Gods... het eeuwige
leven...
’t Zal even slikken zijn geweest op tweede
Kerstdag, zware kost. Maar anderzijds: Kerstmis was toen nog niet zo vreselijk
versuikerd als nu. Het was nog de viering van de komst van God op aarde. omdat
wij er zo’n rotzooi van hebben gemaakt, dat God het ook niet meer anders wist,
dan zelf maar eens middels de mens Jezus te laten zien, hoe het dan wel
moest... ik bedoel: leven met elkaar. Met name de Lutherse articulatie van het geloof
is heel sterk op deze Christusgestalte gericht.
En – zoals ik in een oude kerkorde vond –
adviseert zij om op de tweede en derde dag van de grote feesten af en toe
gebruik te maken van het feit dat elke dag een patroonheilige heeft en de
patroon van de Tweede Kerstdag is Stefanus... ik citeer:
‘Opdat het geloofsartikel van de
Menswording van de Zone Gods de jeugd goed uitgelegd en en ingeprent worde, zo
moge de predikant de Historien van St Stefan en St Johann al naar het hem
uitkomt op de tweede en derde dag van het kerstfeest aan de orde stellen’.
Voilà. De predikant van Leipzig,
superintendent Salomon Deyling zal in 1725 het goed gedacht hebben – al dan
niet in overleg met zijn cantor – dat hij het kerstgebeuren eens was extra
diepgang zou geven door de gemeente Gods er bij te bepalen waartoe het geloof
in dat pasgeboren kind kan leiden, nl . tot het martelaarschap...
Het ‘exempel’ van Stefanus laat dit zien.
Voordat de predikant dit in zijn preek eens goed in de verf zet, mag Bach het
muzikaal al uiteenzetten, waarover het dan zo al zou kunnen gaan.
De begintekst komt uit de brief van Jacobus
en stelt het thema duidelijk aan de orde: Wie volhardt, wie volhoudt...
ookal is de beproeving soms bijna niet om te dragen... die zal niet beschaamd
worden... Hij zal de kroon des levens ontvangen.[kroon in het Grieks, de
grondtaal = Stefanos]. Volhouden is dus de boodschap... want de beloning na
afloop is zo geweldig groot dat al dat lijden er bij in het niet verzinkt... .
En a.h.w. om je van dat laatste (wat je natuurlijk eigenlijk niet gelooft, want
je wilt liever blijven leven... en terecht) te overtuigen... heeft Christian
Lehms in zijn ‘godewelgevallige offerande’ een innige dialoog geschreven tussen
Christus en de Ziel. Hij pakt het beeld van Stefanus die de hemel geopend ziet
en ‘zijn Heiland’ mag zien... De vijanden die Stefanus willen doden
vergeestelijkt hij en hij focust heel onze aandacht op het verlangen dat er is
(over en weer) tussen Jezus en de mens. Zijn ziel, zegt Bach. Dat is de mens
bezien onder dat aspect dat hij zichzelf (en zijn lot) altijd wil overstijgen.
De mens transcendeert oneindig zichzelf heeft een onzer filosofen ooit
gezegd...
7. Dialogus bwv 57
Dialogus
bwv 57 korte toelichting
De christen uit deze
cantate verlangt onder druk van de ‘vijanden’ (= geestelijke machten
van zonde en ellende) een blik te mogen slaan in de hemel om Jezus
te zien... net als Stefanus. De dialoog die zich dan ontspint
tussen ‘de ziel’ (Anima = Sopraan) en ‘Jezus’ (=Bas) is pure
liefdeslyriek, maar dan met mystieke strekking. De ziel bekent dat
zij zich het leven niet kan voorstellen zonder (de liefde van) Jezus
(3). Zijn toenadering wordt gezocht en zijn macht bezongen (4,5).
Het verlangen om met Hem verenigd te worden (unio mystica)
wordt zelfs zo hevig, dat de dood begerenswaardig (7) wordt en de
reeds gestorvenen gelukgewenst, omdat zij al dichter bij de Jezus
zijn dan deze verliefde ziel, die moet verzuchten: Ach, Jezus was
ik maar vast bij u (6).
Zo ontroerend de
muziek, zo vervreemdend de teksten. De woorden komen uit de pen van
G.C. Lehms (1684-1717), hofdichter en hofbibliothecaris te
Darmstadt, uit wiens eerste bundel met cantateteksten Bach in de
loop van zijn carrière maar liefst 10x heeft geput voor zijn
cantates. Blijkbaar spraken deze teksten hém wel aan. Twee
opmerkingen:
1. We moeten wel goed
lezen (dat wil vaak zeggen: dóórlezen). De zin Ich wünschte mir
den Tod (3) is bijv. een ‘irrealis’ en wordt gevolgd door de
‘opheffende voorwaarde’: wenn du, mein Jesu, mich nicht liebtest
(voorwaarde waaraan wordt voldaan). Zelfs schokkende zinnen als
Wohl denen die im Sarge liegen (6) en Ich ende behende mein
irdisches Leben (7) verheerlijken niet de dood op zich,
maar zijn gericht op wat er ‘na de dood’ nog komt. Bach predikt niet
een vorm van wereldverachting (zoals veel van zijn interpreten hem
verwijten), maar slechts een vergaande relativering van het belang
van het aardse leven door er een hemelse verwachting tegenover te
zetten. Het gaat niet om doodsverlangen op zich, maar om
verlangen naar een beter leven dat enkel door de dood heen
kan worden bereikt. Als ‘poort tot het hemelrijk’ verliest de dood
dus iets van haar bitterheid en gruwel. Een wijze van kijken die ons
vreemd is geworden, maar die op zich niet onbijbels is (vgl. bijv
Paulus in zijn brieven: 2Korinthiërs 4:16v, Galaten 2:20,
Filippenzen 1:21).
2. Dat sterven, die
dood, was in de 18de eeuw een bittere realiteit. Bach’s
gezin heeft z’n portie ook wel gehad aan kraambed- en kindersterfte.
Als het aardse leven dan echt een ‘Jammerdal’ is (lage
levensverwachting, bijna geen heelkunde, nauwelijks pijnbestrijding)
dan kun je misschien ook maar beter proberen dat leven consequent
anders te bezien, vanuit de eeuwigheid (sub specie aeternitatis)
bijvoorbeeld. Dan is er tenminste nog ergens iets moois en heels te
verwachten.
enkele kruimeltjes:
- Abel (2) = eerste
martelaar van de oude tijd; Stefanus = eerste martelaar van de
christelijke era.
- in (3) wordt het
contrast tussen de twee delen van de hoofdzin reeds in de
instrumentale intro middels twee contrasterende thema’s aangekondigd
en later uitgewerkt. Let ook op de grote intervalsprong naar beneden
die het woord ‘dood’ begeleidt.
- in (5) roepen
repeterende 16-den en gebroken drieklanken de vreugde op
om de overwinning.
- Bach zèlf heeft het
oorspronkelijke slotkoraal (van Lehms) vervangen door het huidige
(8) waardoor het in de ‘dialogus’ betrokken wordt. Het is het
antwoord op de vraag van de ziel, waar aria (7) mee eindigde:
Mijn Heiland, ik geef aan u mijn ziel (de geest); wat schenkt gij
mij ?
- Stefanus (Gr:
Στέφαυος) = kroon, krans (1) |
8. nabeschouwing
Hebt u dat nou ook ? Een soort gevoel van
afgunst... als je deze muziek hoort.
Je laat je eerst meenemen, helemaal, bijna
verleiden door die heerlijke mystiek stemming die Bach met als geen ander kan
oproepen, niet sentimenteel en toch ontroerend èn troostend tegelijk. Zo is het
léven, zo hard ook (Gruft und Grab), maar zo, zo als het is, is het goed laat
de muziek je voelen.
En daarna is er dan een soort ontwaken.
Gevoel van ‘voorbij’. Het vervluchtigt al weer.
want de geloofsinhoud die in de tekst
verwoord is, en die natuurlijk de basis is waarom Bach zulke troostende muziek
überhaupt schrijft, is de onze niet meer. We zijn het gevoel voor deze
transcendentie ergens kwijtgeraakt.
Het intense verlangen om ‘bij Jezus’ te
zijn, aan gene zijde... het is een vreemde zwerfsteen in onze tijd, óók binnen
de kerken. Het bijbehorende ‘doodsverlangen’ al helemaal. Wij klampen ons
juist uit alle macht aan het leven vast en proberen de dood of weg te moffelen
of ons te troosten met de idee dat de almachtige medische wetenschap ons hier
wel zal redden...
Wie is er hier nou verblind, wie is hier
nou verlicht ?!
Gezien talrijke preken uit die tijd,
meditaties en vooral liederen, oude en nieuwe is deze ‘geestelijke oefening’
omtrent het sterven in Bachs tijd nog springlevend geweest, d.w.z. dat
men ze toen nog als zinvol heeft ervaren en de woorden die bij Bachs muziek
horen als zinrijk heeft gehoord: ‘Christus der ist mein Leben, Sterben ist
Gewinn’, zo zingt een zeer geliefd koraal de apostel Paulus na...
Een mystiek doodsverlangen, niet omdat de
dood zo’n groot goed is, maar omdat men gelooft dat wat ná de dood komt zo
onvergelijkelijk schoon is, dat al het andere, het aardse leven, - lijden èn
sterven incluis - daarbij in het niet zinkt...
De relativering is zo groot dat er een
Umwertung aller Werte plaatsvindt en zelfs woordparen van inhoud wisselen:
verlies wordt winst, lijden wordt vreugde, dood wordt leven... Veel cantates
van Bach zijn niet verstaanbaar als men niet iets van deze ‘tweede taal’
verstaat. Cantate 57 was hiervan een fraai voorbeeld. En ook: De hele
Matteüspassie zit vol van deze ‘tweede taal’...
Gevaarlijke taal, kan gemakkelijk
overspannen raken en psychotisch worden maar voor de meeste mensen van toen
blijkbaar heilzame taal, bemoedigende woorden. De woorden werkten nog, werden
niet als goedkoop ervaren. In de muziek van Bach hoor je dat zo overtuigend,
merk en voel je dat in je eigen ingewanden... dat het wel zo moet zijn. Deze
woorden werden geloofd, aangegrepen, men klemde zich eraaan vast om niet geheel
omver geblazen te worden... ‘Was du gläubst, das hast du’
Een citaat uit
een toen veelgelezen werk, een bestseller non-fictie (al meer dan een eeuw),
waarin trouwens ook Luthers eigen stem nog duidelijk doorklinkt moge dit
tenslotte illustreren:
“Es sind gleichwohl schreckliche
Dinge... Tod, Sterben, Grab, Gruft, woorden die in deze cantate ook gevallen
zijn. Ook de christen ervaart dat, maar hij wordt opgeroepen om hetzelfde ook
nog anders te benoemen. “Die Kinder Gottes (sollen) gar eine andere neue
Sprache (een nieuwe taal) lernen, und sehen, wie das heilige Evangelium hievon
redet: Denn dasselbige nennet den Tod einen Schlaf, und das Grab ein
RuheKämmerlein (Joh 11). Het evangelie noemt de dood een slaap, en het
graf een ‘binnenkamer om te rusten’. So lerne nun, liebe Seele,
diese neue evangelische Sprache mit neuer Andacht fassen... Als gij sterft,
noem het slapen gaan. Als gij in het graf gelegd wordt en de aarde valt op de
kist, noem het ‘het sluiten de deur achter u’, Ja als uw lichaam vergaat noem
het rusten en u ‘verbergen tot de toorn voorbij is’
M. Möller,
Manuale de praeparatione ad mortem, VII, 111, Lüneburg 1593
Voor wij deze woorden als passé terzijde
schuiven, hebben we de plicht uit respect voor allen die ons zijn voorgegaan,
in ieder geval te peilen wat men ‘toen echt heeft willen zeggen’.
Onze verlegenheid met de dood maakt ons nl.
nog niet superieur ten opzichte van vorige generaties. Laat staan dat wij hen
zouden mogen beoordelen... Zo geweldig zijn wij nou ook niet. Integendeel:
Misschien dat we van hun omgaan met de dood nog iets kunnen leren.
Men kon toen lijden en dood blijkbaar via Christus op een zodanige
wijze verbinden met God, dat op zich negatieve ervaringen van binnenuit vervuld
werden met positiviteit...
De lijdens- en doodservaring werd als ervaring van de vereniging met
God positief geduid, ja als het mogen achterlaten van de wereld en al haar
aanvechtingen en strijd werd het zelfs als een verlossingservaring bezongen...
Niet gemakkelijk: men preekte en zong er niet voor niets zo veel over. Het
moest telkens weer gezegd worden en de muziek moest zorgen dat het niet alleen
in het hoofd kwam, die troost, maar dat het ook recht het hart in ging.
En gezien het effect dat deze muziek ook op ons vandaag nog heeft... gaat het
wel ergens over.
Wij eindige deze bijeenkomst... Cantate 56 sprak over de ‘dood als
de broeder van de slaap’... Dat was troostend bedoeld. Het avondlied van
Ambrosius (bisschop van Milaan in de 4de eeuw, uitvinder van het
eenvoudige 4 regelige gezang in jamben... wat wij nu kortweg een hymne
noemen)... draait de beeldspraak om... de ‘slaap is verwant aan de dood’. Wij
zijn weerloos als wij slapen. En t’is waar... De kwetsbare mens die om
bescherming roept wordt ons voor ogen gesteld. Het ware te wensen dat wij in
onze harde tijd eens probeerden meer vanuit die mens te denken en te
handelen...
Van dit lied getuigt Augustinus dat zijn moeder het uit het hoofd
kende en dat het hem troostte toen zij gestorven was. Hij schrijft...
Daarop legde ik
mij te slapen en ik ontwaakte en vond mijn smart voor een niet gering deel
verzacht en, terwijl ik op mijn bed alleen was, herinnerde ik mij de ware
verzen van uw dienaar Ambrosius...
Deus creator omnium
polique rector vestiens
diem decoro lumine
noctem soporis gratia
een avondlied,
een nachtlied..... beginnend met de dank aan de alvermogende God en eindigend
met de lofprijzing van diezelfde God in zijn drievoudige gestalte... het begin
van een traditie die daarna in het kerklied steeds algemener zou worden... om
gebeden en liederen te besluiten met een gloria...
We zingen het in goede Bach-se traditie helemaal, en in beurtzang
met de solisten....
En ik wens u temidden van de nachtmerries van deze tijd toch enkele
‘goede dromen’ toe... (Dick Wursten)
----
Ich will den Kreuzstab
gerne tragen (BWV 56) voor bas, 2 hobo's, caccia, strijkers, bc en koor
Selig ist der Mann
-
dialogus
(BWV 57) voor sopraan , bas, 2 hobo's, caccia, strijkers, bc, koor
-
uitvoerenden: Koor,
barokorkest en solisten van het
Antwerps Collegium Musicum
o.l.v. Willem Ceuleers
-
toelichting op muziek en tekst:
Dick Wursten
27 oktober
St. Cordulakerk
Schoten - 20. 00 uur
|
28 oktober
St. Martinuskerk
Overijse - 20.00 uur
|
|