[klik hier voor 'Ik ging naar
Bommel om de brug te zien'
HET LICHT
Het licht, Gods witte licht, breekt zich in
kleuren:
Kleuren zijn daden van het licht dat breekt.
Het leven breekt zich in het bont gebeuren,
En mijn ziel breekt zich als ze woorden
spreekt.
Slechts die zich sterven laat, kan ’t leven
beuren:
O zie mijn bloed dat langs de spijkers leekt !
Mijn raam is open, open zijn mijn deuren –
Hier is mijn hart, hier is mijn lichaam: breekt
!
De grond is zacht van lente. Door de bomen
Weeft zich een waas van groen, en mensen komen
Wandelen langs de vijvers in het gras –
Naakt aan een paal geslagen door de koorden,
Ziel, die zichzelve brak in liefde en woorden:
Dit zijn de daden waar ik mens voor was.
uit: Martinus Nijhoff, De wandelaar
(1916)
Tijdens een vroege ‘voorjaarsschoonmaak’ van
mijn buro trof ik bovenstaand gedicht aan van de nog zeer jonge Martinus
Nijhoff (geb. 1894). Ik las het en vroeg mij af : waar gaat het nou eigenlijk
over ? Over God of over Nijhoffs dichterschap ? over Jezus’ kruisdood of over
de angst van Nijhoff voor het leven ? En wat doet die lente daar en die
vijvers ?
Genoeg prikkels om opnieuw te lezen dus. Enige
dagen later – want zo gaat dat als je een echt gedicht leest (of een gedicht
ècht leest) – heb ik voor mezelf besloten dat het sonnet zeer geschikt is voor
de tijd voor Pasen. Als u door deze inleiding nog niet afgeschrikt bent,
nodig ik u uit met mij door dit gedicht te wandelen.
breken
Het eerste woord waar we al wandelend in het
Licht over struikelen, is ‘breken’. Het komt maar liefst voor in alle 4
regels van het eerste kwatrijn en sluit strofe twee af (r. 8). Dan keert het
nog één keer terug in de laatste strofe (r. 13). Ook opvallend is dat dit
werkwoord op een vreemde manier wordt gebruikt, nl. reflexief: ‘zich
breken’. Duidelijk is wel dat in dit gedicht de combinatie van de woorden
‘licht’ en ‘breken’ wordt verkend. Zonder breking kun je het licht niet
zien.
Het kan wel wit en goddelijk zijn, maar je kunt het enkel zien als het
gebroken wordt en uiteenvalt in ‘kleuren’. Idem met het leven. Je kunt
het alleen ervaren in het ‘bont gebeuren’. Dat klinkt nog positief, maar het
klinkt toch wel een beetje dubbel als de dichter in de vierde regel zegt: ‘en
mijn ziel breekt zich als ze woorden spreekt’. Spreken is
niet zonder risico.“Taal is een verstandhouding van hart tot hart en wie
spreekt geeft zijn hart” heeft Nijhoff in een ander verband ooit gezegd
en… een hart kan ‘breken’.
sterven
En inderdaad wordt in de tweede strofe de
metafoor van ‘breken’ geïntensiveerd tot er gestorven wordt. Neen dat staat er
niet: weer is er een een bevreemdende syntaxis: zich sterven laten !
Een combinatie van actief en passief die enkel in de lijdenstijd een zekere
logica heeft. Niet verrassend, maar wel vermetel, is het slot van het tweede
kwatrijn: Hier is mijn lichaam, breekt ! Samen met het ‘bloed’ en de
‘spijkers’ is de religieuze verwijzing in deze strofe onmiskenbaar, maar toch
lijkt mij de gedachte dat het hier om een metafoor gaat voor de spanning
waaronder het leven van de mens/dichter Nijhoff is gesteld, volstrekt
verdedigbaar. Hij biedt ‘zijn ziel’ aan de wereld aan in zijn ‘woorden’, in
zijn gedichten. Hij moet/wil zichzelf ‘uiten’, weet dat dat niet zonder risico
is en toch doèt hij het, wìl hij het: het raam ìs open, zo ook de deuren.
‘Zich breken’, ‘zich sterven laten’ – ik blijf
nog even in Nijhoffs vreemde idioom, combinatie van passiviteit en activiteit
– is noodzakelijk om ècht te kunnen leven. Zelfs de meest introverte mens
ex-isteert pas als hij het ‘buiten’ toelaat of ‘naar buiten’ gaat, contact
zoekt hoe vol risico’s dat ook is. In de beide kwatrijnen is dit op scherp
gezet, zéér scherp: Het zich openstellen voor de wereld daarbuiten, het ‘bonte
leven’ is gevaarlijk voor de menselijke ziel. En toch moet het gewaagd worden:
Om het ‘innerlijk leven’ te laten openbloeien, moet het openbreken: open,
breken. Om vrucht te kunnen dragen (‘beuren’ r. 5) moet er gestorven worden:
Si le grain ne meurt…
De angstige vraag blijft echter: zal in dit
proces, deze uittocht in het bont gebeuren van het leven, de ziel niet
onherstelbaar gekwetst worden, schade lijden, verloren gaan ?
lente
Het antwoord – als het er is – zullen we moeten
zoeken in de terzinen (de twee laatste strofen). Op het eerste gezicht slaan
ze een heel andere toon aan. Het beeld verspringt: zacht is de grond, groen de
natuur. Je ziet mensen komen en gaan. Er wordt gewandeld langs de vijvers. Het
contrast met het voorgaande kwatrijn is groot. Van een ‘gebroken lichaam’ naar
de ‘zachte grond’. Maar is dat contrast wel echt zo groot ? De breuk tussen
kwatrijnen en terzinen kan niet totaal zijn in een sonnet. De twee
gedachtestreepjes overbruggen trouwens de ‘chute’. De dichter is niet met een
ander gedicht begonnen. Hij benadert hetzelfde nu alleen van een andere kant.
Hetzelfde ? Is het licht niet de bron van warmte en wordt zachte grond niet
gevormd door stervende planten. De graankorrel die in de lente veel vrucht
draagt is in de winter begraven in de aarde en daar gestorven. Vergis ik me
nu, maar zien die ‘vijvers’ waarlangs de mensen wandelen er plots ook niet een
beetje dreigend uit ?!
liefde
Zo gelezen is het niet verrassend dat in de
laatste strofe in het groene waas tussen de bomen een ‘paal’ verschijnt: dor
hout. Ook het woord breken keert terug. En weer is de ziel het
subject. ‘Naakt aan een paal geslagen’ breekt zij zichzelf . ‘Ziel, die
zichzelve brak in liefde en woorden’. Of wordt nu toch de gedachte aan een
‘andere ziel’ opgeroepen ? De verleden tijd ‘brak’ doet dat vermoeden. Hier
wordt teruggeblikt op hoe een ‘ziel’ zichzelf ooit brak. Net als de ziel van
de dichter zich breekt ‘in woorden’ (r. 4), zo ook deze ziel, maar naast
‘woorden’ verschijnt nu ook het woord liefde. ‘In liefde brak zij
zich’. Niet prekerig, maar poëtisch wordt hier naar Christus verwezen. Ik
parafraseer prozaïsch: Hij was mens om ons de kans te geven in de lente te
gaan wandelen langs de vijvers. Om ramen en deuren van de ziel open te zetten
naar de wereld daarbuiten, om met onze kwetsbare zielen voluit in te gaan op
de wereld daarbuiten, om – in één woord – te ex-isteren.
Het risico gekwetst te worden is er gedurende
onze rondgang door dit gedicht niet kleiner op geworden. Toch moet die
wandeling gewaagd: voor zulke ‘daden’ is Hij mens geweest (r. 14) en heeft
zich laten breken. Zulke daden zijn de kleuren waarin het goddelijk licht zich
breekt (r. 2): scheppingslicht is paaslicht: het straalt in z’n gebrokenheid.
post scriptum
Nijhoff publiceerde de bundel ‘De Wandelaar’
ter gelegenheid van zijn huwelijk.
Dick Wursten
artikel verschenen in 'Ark-berichten' voorjaar 2003
|