[2009] Waarom nog Scheppingsverhalen lezen terwijl er een wetenschappelijke theorie over het ontstaan van het leven, der soorten en der mensen bestaat.
Vooraf
Genesis 1.
Ik hoor in Genesis 1 zo een heel aantal dingen. Bijv. de verwondering over al wat is... verbazing ook dat het zo is als het is... een soort vermoeden dat het ook anders had kunnen zijn. Veel slechter bijv. de oervloed, met een storm, een en al duisternis… op de oervloed. Ja daar hoor ik nog iets van dat oermonster. Zeker als daar dan bij staat, dat de aarde ‘woest en ledig’ was. Tohoe-wa-bohoe (woorden die misschien etymologisch wel verwant zijn met tiamat en behemot). De NBV suggereert zelfs dat de zin ‘en de geest gods zeefde over de wateren’ (lieflijk beeld) ook vertaald kan worden met een ‘een geweldig wind joeg over de oervloed’ (dichter bij Marduk die het gevecht aanbindt). Maar dat gaat het dus niet zijn, dat is de kern van de vertelling niet. Dat is niet de grond van het zijn. Daar komt geen gevecht, neen, daar is opeens souverein ‘God’. En die roept: “licht” en het is licht. En dan is er van de dreiging niets meer over. U herkent het? (Kinder-)angst verdwijnt als je het licht aandoet, maar hetzelfde geldt voor volwassenen ook. En dan is daar ruimte, tijd... vaste grond onder de voeten..., orde in de chaos...
En dat is goed, altijd maar weer herhaald; Het is goed..
Eerst het plantenrijk... een veelheid aan planten, elk naar hun soort, naar
hun aard...
En God zag dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was
morgen geweest, de vijfde dag.
Wat onderscheidt het ene dier van het andere?
Zijn soort, zijn aard.
En God zei: ‘Laat ons mensen maken.’ De hemelse hofhouding houdt de adem in, want wat God nu gaat doen, dat is iets buiten-gewoons. Het scheppingswerk vertraagt: God zegt niet gewoon : en er zij mens en er was mens. Nee, God bezint zich. Je hoort hem denken... Laat ons mensen maken... God heeft de afgelopen dagen niet zomaar wat gedaan.. Neen, hij heeft de hemel en de aarde geschapen. Hij heeft de tijd en de ruimte en de vaste grond en de planten en de dieren gemaakt. En dat alles heeft hij gedaan ter wille van het schepsel dat nu zal worden geschapen. God gaat nu de kroon op zijn werk zetten. Dat is dus wel even een heel andere spits (en dus bestemming) dan in het Babelse verhaal. Laat ons mensen maken.... naar hun aard. Nee, dat staat er niet. De bomen, de vogels, de vissen, het vee en de wilde dieren en het vee, ze zijn alle geschapen naar hun aard, volgens hun soort... Ze zijn zoals ze zijn... Dat is hun wezen. Maar de mens dat is toch anders. Laat ons mensen maken... naar ons beeld, als onze gelijkenis , . En God schiep de mens naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mens. Twee dingen zijn duidelijk: de mens krijgt geen aparte dag… Hij is geschapen op dezelfde dag als de andere grote levende wezens, naar zijn soort hoort hij ben hen: hij is een zoogdier... Dat is inderdaad zijn afkomst: het zit ook nog in ons, in alles van ons lichaam, tot in de organen en de hersenen toe, kun je dit zien... de afkomst van de mens. En misschien beginnen we dat beter te beseffen dan ooit: we worden daardoor nog steeds voor een groot stuk bepaald, aangestuurd. Onze intuïties, maar ook de driften en lusten, survival. Een mens in z’n genen is een dier, …, hij vertoont dierlijke driften, impulsen, reacties, maar… we weten het! En daarin verschillen we van de dieren. Zij weten het niet, tenminste niet bewust. Zij zijn zoals ze zijn en dat is hun wezen. Geschapen naar hun soort… Anders dan de overige levende wezens, wordt de mens niet vastgelegd op z’n soort. Hij is het niet vastgestelde dier. Hij is niet op z’n natuur vastgepind, ook al bepaalt die hem wel degelijk. Naast een afkomst krijgt de mens een toekomst: hij is ontworpen om op God te lijken... Twee onbekenden zijn dat, maar dit is zeker: De mens is nog niet af. Zijn bestaan is open. Zijn wezen ligt uiteindelijk niet in zijn afkomst, maar in zijn toekomst. Dieren mogen blijven wie ze zijn, elk naar hun aard, naar hun soort... en zo is het goed. de mens niet: hij moet worden wie hij is… Gedraagt een dier zich dierlijk, een beest zich beestachtig. Het is niet moreel geladen, geen essentieel oordeel, enkel een vaststellen van een natuurgegeven. Het is z’n wezen. Maar voor de mens geldt dat niet: Hij kan zich wel dierlijk gedragen, beestachtig ook. Helaas, maar dan zijn die termen wel moreel geladen, bevatten een essentieel oordeel, een veroordeling zelf, want dan vergeet hij de andere helft van zijn wezen, zijn roeping om niet een gemankeerd dier te zijn, maar een volkomen mens te worden Het wezen van de mens is altijd in wording... Hij is nooit af. Pas als hij op God gelijkt is hij wie hij is. Zo blijft er een appèl op de mens uitgaan, waar hij ook vandaan komt, wat hij ook meedraagt uit zijn verleden… een appèl om te groeien. Altijd. Nog niet zo slecht gezien van die oude schrijver. Amen. Zingen: Gezang 480 |
|
|