J.
W. Schulte Nordholt (1920-1995)
[essayist, (hoog)leraar, dichter, vertaler]
zie
ook een opstel van Herman De Coninck, die in 1994 deze Nederlandse dichter
ontdekte en een hoofdstuk aan hem wijdde in zijn boek
'Intimiteit onder de melkweg' onder de
positief bedoelde titel 'pleidooi voor tweederangsdichters'
Anthropomorf
God
gaat naar bed. Hij heeft zijn grote
schoenen van goud al uitgedaan.
Nog
even voor het slapengaan
leest Hij in 't boek met zeven sloten
onder de leeslamp van de maan.
En
daarbij slaapt Hij rustig in
ademend als een zee in 't donker.
De
engelen, zijn wit gezin,
doen
tegen 't flakkerend stergeflonker
de
witte wolkgordijnen dicht,
en
vouwen dan hun lange vleugels
over
hun lichte aangezicht.
uit:
Het eenvoudig gezaaide (1959)
Palimpsest (eigenlijke titel: Kruis)
Wat zijt gij gaan zien om te
aanschouwen, een palimpsest aan een paal, een jood in de wind gehangen
als een verkreukeld papier. Ach, in de vlam van de wereld, de gloed
van de harten, haat en tedere wellust, schrompelt hij weg en verteert
tot as.
En wordt door de ruimten geblazen, verstuift in het avondrood als
zaad dat gestrooid in de akker in het donker verloren gaat en in het
licht wordt herboren zestig en honderdvoud.
Want wij komen nooit van hem af.
uit:
Een wankel evenwicht (1986)
Opstanding
Zeggen ze dat Hij is opgestaan waarom is de wereld dan dezelfde, lijdt
Hij zelf dan nog in al de zijnen, sterft Hij dagelijks nog duizend doden,
altijd door zoals het immers is?
Weegt het lijden deze korte tijd ook niet op tegen de heerlijkheid
die eens komen zal, is duizend jaar als de dag van gisteren, als een
droom,
altijd duurt die boze droom nog voort, roept het bloed van Abel van
de aarde, wordt de stem in Rama weer gehoord, altijd weer hetzelfde,
Rachel weent om haar kinderen die niet meer zijn.
En daar blijft mijn ongeloof bij staan, dat ik net als Thomas
twijfel, enkel in zijn wonden Hem herken.
uit:Een wankel evenwicht (1986)
Totdat Hij komt
Totdat Hij komt zal
het hier zo gebeuren: 's morgens de melkboer tweemaal bellen, dan
gordijnen open en met grauwe kleuren breekt 't eerste licht de
nachtelijke ban.
Het heldere ontbijt iedere morgen, dan naar de stad, de tram zingt
langs de rand heen van je dromen en je kleine zorgen, en 's avonds
staan de grote in de krant.
Zo zal het eindeloos zich herhalen, liefelijkheid der huiselijke
haard, kinderen zorgen en de angst rondom.
En eind'lijk met het vege lijf betalen de koorts des levens en diep
in de aard wachten en luisteren, totdat Hij komt.
Uit:
Levend landschap (1950)
Vertalen
Vertalen is verraden, zeggen wij. Waarom, waarom, wordt licht tot
duisternis, wordt God in onze maatschappij overgeleverd tot
geschiedenis?
Wordt dag vertaald in nacht en zon in maan, zien wij slechts
schaduwen tegen de wand, verwaait wat in de stilte is ontstaan tot
stameltaal, schuimvlokken op het strand?
Het is net andersom, bij ons begint de zaligheid van zien, het stil
geheim van glans en klank, de heerlijkheid van horen. Wij worden
woord, de Geest waait als de wind waarheen hij wil, totdat wij in het
rijm van mensentaal vertaald zijn en herboren.
Uit Aan mijn tongval te horen, Baarn 1994
Ogentroost
[laatste strofen]
[...]
Als er zoiets was als een samenhang in alles wat ik schrijvend heb
gedaan, als er een kern in mijn verdeeld bestaan te vinden was, in
twijfel en gezang,
dan was het, denk ik, dat ik kijken kon met zoveel dankbaarheid om
wat ik zag, dat ik van kind af aan een lange dag
heb toebehoord en aan een grote zon.
Met kijken overbrugde ik de
kloof van licht en schaduw, beeld en spiegeling, mijn wetenschap en
mijn verwondering, en enkel door het oog was mijn geloof,
mijn zon mijn god. Of andersom misschien? Ik heb toch ooit Prudentius
vertaald: Alles krijgt kleur en glans en
licht in ’t glanzen van zijn aangezicht.
Daar hoort de Prediker bij aangehaald:
Zal ooit het oog verzadigd zijn van zien?
Uit: Een wankel
evenwicht, Baarn 1986
|