UITGEBREIDE VERSIE van
6.2. 'Sleutel- slot'
-relaties tussen ongelijke polen
6.2.1. 'Sleutel-
slot' -relaties tussen het te onafhankelijke en het te afhankelijke type
Er zijn verschillende
graden en varianten in een dergelijke relatie. Wil men echter als onder een
vergrootglas de dynamische mechanismen scherp zien, dan is de combinatie van het
arrogant-wraakgierige type (A) met het zich volkomen prijsgevende type
(B) daartoe het meest geschikt. (Gemakshalve zal ik A met 'hij', B met 'zij'
aanduiden. Het kan uiteraard ook omgekeerd zijn). Het gedrag dat door de
onbewuste bovenpool wordt bepaald, kan op de volgende formule gebracht worden:
A: 'Ik ben je god en
jij moet mij aanbidden in onvoorwaardelijke devotie'.
B: 'Ik aanbid je en
jij moet als een god voor mij zijn die al mijn behoeften vervult'.
De behoefte aan (bijna)
volstrekte onafhankelijkheid bij A correspondeert met de behoefte aan (bijna)
volstrekte afhankelijkheid bij B. Bovendien belichaamt B juist dat waar A zo
bang voor is: van iemand zó afhankelijk te zijn. Door deze angst bij B 'uit te
besteden' hoeft hij eigen angst niet onder ogen te zien. A belichaamt op zijn
beurtjuist dat waar B zo bang voor is: zó onafhankelijk te zijn, zó op eigen
benen te moeten staan. Door deze angst bij A 'uit te besteden' kan zij haar
eigen angst onbewust houden. Een ideale situatie! Wat wenst men zich nog meer in
een partnerrelatie? Zo beleven de echtgenoten het zelf ook. Ze vormen 'een
ideaal stel' waar anderen een voorbeeld aan kunnen nemen. En lange tijd kán er
ook een harmonie zijn.
De diep verdrongen
benedenpool echter die het gedrag 'van achter de rug' medebepaalt, kan op de
volgende formule gebracht worden:
A: 'Ik zou mij restloos
aan je willen overgeven in liefde en tederheid'.
B: 'Ik zou restloos over
je willen heersen als een godin'.
A beschouwt dit
verlangen- als het zich in een flits meldt- als een onvergeeflijke zwakheid, als
iets verachtelijks. B zal deze neiging- wanneer zij daar soms iets van voelt-
onmiddellijk terugduwen, omdat dit 'verschrikkelijk' is: Zó ben ik niet. Dit kan
niet waar zijn!
B belichaamt dus
tegelijk voor A zijn mateloze behoefte aan tederheid en liefde, terwijl AvoorB
haar mateloze behoefte om te heersen en te manipuleren belichaamt. De één
weerspiegelt dus het diep verdrongen onbewuste van
de ander, de eigen
'schaduw', die beiden zo vrezen en verafschuwen. De 'bovengrondse' ideale
harmonie wordt voortdurend bedreigd door het dynamiet dat in de kelders ligt
opgeslagen. Eén vonk- en er volgt een ramp. Want wat gaat er onherroepelijk
gebeuren?
A raakt gevangen in zijn
eigen geïdealiseerde zelfbeeld: een god te zijn die nooit faalt en zich nooit
laat verleiden tot controleverlies. B eist nu ook dat A zich als zodanig
gedraagt en werkelijk al haar behoeften altijd bevredigt. En juist dat irriteert
A mateloos. Hij voelt zich voortdurend geclaimd, klem gereden en heimelijk
beschuldigd, omdat hij - ook tot zijn eigen bittere teleurstelling- niet aan dat
beeld beantwoordt. Zijn woede groeit totdat het tot een woedeuitbarsting komt,
een woedeuitbarsting waartoe zij hem verleid heeft. A bespeurt in zichzelf een
niet -te-onderdrukken sadistische behoefte om haar te kwetsen, pijn te doen, te
vernederen. Hij zou haar van zich willen wegstoten, haar 'uit zich willen
snijden', haar soms willen vermoorden. Maar, helaas, hij zit óók aan haar
vastgeklonken door zijn diep verdrongen mateloze behoefte aan liefde en
tederheid. Hij kán haar niet missen' Ook B raakt in haar eigen onbewuste
super-ego gevangen: zij móét immers de ideale vrouw en minnares zijn die zich
totaal kan overgeven, nooit zich gekwetst voelt en altijd alles volkomen
begrijpt. Want A eist nu ook dat zij zich als zodanig zal gedragen en ook
werkelijk doet en geeft wat hij van haar vraagt: restloze overgave. En dat juist
irriteert haar 'onderhuids' mateloos. Zij voelt zich voortdurend door hem
geclaimd, klem gereden en openlijk beschuldigd, omdat zij - evenzeer tot haar
eigen bittere teleurstelling - niet aan de eisen die zij zichzelf stelt,
beantwoordt. Zij vindt bovendien dat hij haar door zijn gedrag verleidt tot
bittere verwijten van wreedheid en onmenselijkheid. A roept in haar de
niet-te-onderdrukken masochistische behoefte op een martelares te zijn, zich te
laten pijnigen door hem. En juist deze houding roept bij hem weer nieuwe woede
op en een nog sterkere behoefte om haar te vernederen. Anderzijds zit B óók aan
hem vastgeklonken door haar diep verdrongen behoefte om hem te manipuleren en
over hem te heersen. Ook al zou ze hem soms kunnen vergiftigen, zij kán hem niet
missen! Vandaar het permanente circus van excessieve woedeuitbarstingen en
excessieve verzoeningspogingen die zich monotoon herhalen, totdat de spanningen
te hoog oplopen en een crisis onvermijdelijk is. Wanneer het in en door de
crisis tot een bewustwordingsproces komt en ieder zijn eigen 'schaduw' onder
ogen wil zien, is er een glimp van hoop.
De dynamiek van de
vicieuze cirkel (het 'stroomcircuit') is in de tekening op blz. 164 weergegeven.
Hoe meer A van B eist dat zij zich totaal aan hem zal uitleveren, hoe meer de
bovenpool van B opgeladen wordt. Omdat zij deze extra lading niet aan A kwijt
kan (dat is te bedreigend), gaat deze naar de benedenpool, waardoor haar neiging
om te heersen en A te manipuleren Juist op zijn zwakste punt: zijn behoefte aan
tederheid) versterkt wordt. Deze benedenpool van B zendt als het ware
'stroomstoten' uit naar de benedenpool van A, die zodanig wordt opgeladen dat de
stroom naar de bovenpool van A afvloeit en daaraan een extra lading geeft.
Daardoor wordt A nog veeleisender, enzovoort. Wordt de
spanning te groot, dan
zal de vonk van de woede rechtstreeks tussen de bovenpolen van A en B
overspringen. Dat geeft een tijdelijke ontlading, maar deze is inderdaad
tijdelijk, want daarna herstelt zich het circuit en worden de polen opnieuw
opgeladen.
Nogmaals: Wat men hier
in extreme vorm ziet gebeuren, voltrekt zich ook in al die 'gewone'
partnerrelaties waarbij de één wat te onafhankelijk en de ander wat te
afhankelijk is. Daar is de dynamiek veel verborgener, maar niet minder werkzaam.
Het zal alleen niet zo gauw tot een crisis komen en de crisis zal wellicht niet
zo diep zijn, omdat de partners niet zó eenzijdig gefixeerd zijn als in het
bovenbeschreven geval.
6.2.2. De
'sleutel-slot' -relaties tussen het te vrije en te bepaalde type
Ook hier zijn er
verschillende varianten en graden mogelijk, maar ook hier kan men de dynamiek
het duidelijkst waarnemen aan de extreme combinatie van
het narcistisch-ridderlijke type (A) en
het zich-conformerende-onderworpen type
(B). Het gedrag
(de bovenpolen) wordt bepaald door de formule:
A: 'Ik ben je
romantische ridder en jij moet mij zonder ophouden bewonderen, maar jij moet
mij tegelijk volstrekt vrijlaten'.
B: 'Jij bent mijn
romantische ridder, het beeld van mijn dromen, die ik restloos volgen wil,
omdat ik verwacht dat je al mijn dromen van het huwelijk zult vervullen in
eeuwige trouw'.
B belichaamt voor A zijn
verborgen angst 'burger' te zijn. A belichaamt voor B haar verborgen angst een
'bohémien' te zijn. Zij 'besteden' dus hun eigen angsten bij de ander 'uit' en
kunnen deze zó onder controle houden. Een schijnbaar ideaal evenwicht' Maar de
diep verdrongen verlangens van A en B (de benedenpolen) zien er anders uit: A:
'Ik verlang er hartstochtelijk naar dat je een burcht van veiligheid en
geborgenheid voor mij zult zijn. Jij moet niet veranderen. Jij moet mij eeuwig
trouw blijven, een onwankelbaar rustpunt in de baaierd van mijn onrustig leven'.
B: 'Ik verlang ernaar dat je mij zult meeslepen in je avontuurlijk, ongebonden
leven en dat je mij altijd zult blijven boeien'. B belichaamt dus voor A
tegelijk de mateloze behoefte aan onwrikbare zekerheid. A belichaamt voor B
tegelijk de mateloze behoefte aan een spannend en losbandig leven, Behoeften die
zij zichzelf en elkaar nooit zullen toegeven.Wat er gebeuren gaat kan men
voorspellen:
A wordt de gevangene van
zijn eigen geïdealiseerde zelfbeeld, namelijk de ridderlijke 'grand-seigneur'
die boven en onder de wet staat, want hij kan aan haar verwachtingen niet
voldoen. Hij gaat van affaire tot affaire (dat is zijn goed recht, vindt hij),
maar deze 'ontrouw' maakt B hoogst onzeker. Zij overlaadt hem met bittere
verwijten, trekt zich als een gekwetste majesteit terug en zegt dagen niets
tegen hem. Dat is nu juist wat A absoluut niet verdragen kan. Hij windt zich
vreselijk op, maakt scenes, slaat met deuren, put zich uit in allerlei
doorzichtige uitvluchten of gaat zitten mokken. Allesbehalve een
'grand-seigneur', veeleer een kinderachtig nukkig, lastig, vervelend jongetje.
Hij zou voorgoed willen weglopen en helemaal vrij willen zijn, maar hij
kanhaartoch niet missen. De gedachte volstrekt eenzaam en alleen te zijn vervult
hem met onzegbare angst. Wat zou hij moeten beginnen zonder dit rustpunt in zijn
leven? Ook B raakt gevangen en wel in haar super-ego: zij móét een perfecte,
trouwe echtgenote zijn voor haar (geïdealiseerde) partner, die altijd als een
moeder voor hem zorgt, al zijn wensen voorkomt, om zijn grappen lacht en vol
begrip is voor zijn 'dolle sprongen'. Hij kwetst haar echter diep met zijn
ontrouw. En dan is zij allesbehalve die lieve, perfecte vrouw en moeder. Dan
wordt zij een razende feeks. Zij zou hem de deur uit kunnen schoppen. Zij wil
hem nooit meer zien. Maar zij kan hem tóch niet ntissen, want hoe kinderachtig
hij zich ook gedraagt, zij blijft door hem geboeid. Het leven zou ontzettend
saai worden zonder hem.
In de wat minder extreme
vormen zal toch dezelfde dynamiek werkzaam zijn, zij het dan minder
spectaculair. Want ook wanneer het 'te vrije type' zijn echtgenote redelijk
trouw blijft, zal hij zich toch voortdurend ergeren aan haar 'burgerlijkheid'-
wat haar natuurlijk diep kwetst. En het 'te bepaalde type' zal zich doorlopend
ergeren over de manier waarop hij met tijd, geld en conventie omspringt. Dat is
voor haar zeer bedreigend. Het maakt haar doorlopend
onzeker. Een onzekerheid
die hem weer angstig maakt en tegelijk boosheid oproept.
Ook 'diagonaalsgewijze'
zijn er combinaties mogelijk: tussen het 'te onafhankelijke' en het 'te bepaalde
type', en tussen het 'te vrije' en het 'te afhankelijke type'. De
aantrekkingskracht is echter niet zo groot omdat dat wat aantrekt, bij de ander
secundair is. Het 'te onafhankelijke' en het 'te vrije type' schijnen elkaar
eerder af te stoten dan aan te trekken. Hetzelfde geldt voor het 'te
afhankelijke' en het 'te bepaalde type'. Zij lijken in een bepaald opzicht te
veel op elkaar en tegelijk verschillen zij in een ander opzicht te veel van
elkaar.
|