BWV 82


Home | Vorig niveau | Bach en de dood | BWV 51 | BWV 56 & 57 | BWV 82 | Actus Tragicus | BWV 127 | BWV 140

 

 

BWV 82: Ich habe genug

 

 toelichting gegeven op de Bach cantate 'Ich habe genug', tijdens het meditatief concert einde 2000 in de doopkapel van de kathedraal te Antwerpen (voor de Antwerpse Raad van Kerken, een avonduurtje met Bach, heette dat toen), hernomen in 2002 (1 februari in Mechelen en op 3 februari in de mis, Evg. Lutherse kerk te Antwerpen)

 

update op de bach-website

 

Ich habe genug

cantate voor ‘Maria Lichtmis’, vierde zondag na Epifanie, Leipzig, BWV 82

1727: eerste versie: c-moll: solo-cantate voor bas (strijkers, hobo en continuo)

1731: transponering naar e-moll: solo-cantate voor sopraan

1735: bewerking voor mezzo-sopraan (dwarsfluit i.p.v. hobo)

1745-1748: teruggezet voor bas (oboe da caccia i.p.v. hobo)

noot: Het recitatief Ich habe genug en de aria Schlummert ein zijn ook te vinden in Notenbüchlein voor Anna-Magdalena Bach.

Tekstdichter onbekend

noot:  in 1727  viel Maria Lichtmis (2/2) op een ZONDAG

 

 

LEZINGEN:

 

Profetie: Maleachi 3:1-4: de Heer komt plotseling naar zijn tempel..

Evangelie: rond Maria-lichtmis: Lukas 2:22-32

Rituele reiniging (volgens de torah) van de kersverse moeder Maria na de geboorte van haar eerste kindje (Jezus), gevolgd door zijn opdracht in de tempel, alwaar een zekere Simeon in Jezus de Messias herkent en het Nunc Dimittis (aanheft: “Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord,  want mijn ogen hebben uw heil gezien...”  Canticum Simeonis). Een profetie besluit de scène.

 

BIJBELTEKST:

 21 En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen.  22  En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen,  23  gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here.  24  en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

 

 25 En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israel, en de Heilige Geest was op hem.  26  En hem was door de Heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Messias  des Heren gezien had.  27  En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet,  28  nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide:

 

 29  Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord,


 30  want mijn ogen hebben uw heil gezien,

 31  dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken:

 32  licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israel.

 

 33  En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd.  34  En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israel en tot een teken, dat weersproken wordt  35  (en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan), opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden.

 

Luther:

 29  HERR, nun läßt du deinen Diener in Frieden fahren, wie du gesagt hast;

 30  denn meine Augen haben deinen Heiland gesehen,

 31  welchen du bereitest hast vor allen Völkern,

 32  ein Licht, zu erleuchten die Heiden, und zum Preis deines Volkes Israel.


 

 

 

Aria

Ich habe genug,

Ich habe den Heiland, das Hoffen der Frommen,

Auf meine begierigen Arme genommen;

Ich habe genug !

Ich habe ihn erblickt,                                       

Mein Glaube hat Jesum ans Herze gedrückt.

Nun wünsch ich noch heute mit Freuden

Von hinnen zu scheiden.

 

Recitatief

Ich habe genug !

Mein Trost ist nur allein,

Daß Jesus mein und ich sein eigen möchte sein.

Im Glauben halt ich ihn,

Da seh ich auch mit Simeon,

Die Freude jenes Lebens schon.

Laßt uns mit diesem Manne ziehn !

Ach ! Möchte mich von meines Leibes Ketten

Der Herr erretten;

Ach ! Wäre doch mein Abschied hier,

Mit Freuden sagt ich, Welt, zu dir:

Ich habe genug.

 

Aria

Schlummert ein, ihr matten Augen,

Fallet sanft und selig zu !

Welt, ich bleibe nicht mehr hier,

Hab ich doch kein Teil an dir,

Das der Seele könnte taugen.

Hier muß ich das Elend bauen,

Aber dort, dort werd ich schauen

Süßen Friede, stille Ruh.

 

Recitatief

Mein Gott ! Wenn kommt das schöne: Nun !

Da ich im Friede fahren werde

Und in dem Sande kühler Erde

Und dort bei dir im Schoße ruhn ?

Der Abschied ist gemacht,

Welt, gute Nacht !

 

Aria

Ich freue mich auf meinen Tod,

Ach, hätt= er sich schon eingefunden.

Da entkomm ich aller Not,

Die mich noch auf der Welt gebunden.

 

 

 

 

 

 

 

 

Het is genoeg,

ik heb de Heiland, de hoop der vromen,

in mijn verlangende armen genomen;

het is genoeg !

Ik heb hem gezien,

mijn geloof heeft Jezus aan het hart gedrukt.

Mijn wens is nu, dat ik vandaag nog met vreugde van hier mag scheiden.

 

 

Het is genoeg !

Mijn troost is enkel dit:

dat Jezus van mij en ik zijn eigendom mag zijn.

In het geloof houd ik hem vast

en zie alreeds met Simeon

de vreugde van dàt Leven.

Laat ons met deze man vertrekken !

Ach ! Dat de Heer de keten die mij hier houdt (dat is mijn lichaam) los zou maken;

Ach ! Was mijn afscheid reeds een feit,

met vreugde zou ik tot u, wereld, zeggen:

Het is genoeg !

 

 

Sluimert maar, gij moede ogen,

Sluit u zacht en zalig toe.

Wereld, ik ben hier weg!

Mijn ziel wordt er immers niet beter van

als ik nog langer uw leven deel.

Hier moet ik ellende op ellende stapelen

maar daar, dáár zal ik aanschouwen

zoete vrede en stille rust.

 

 

Mijn God, wanneer komt dat mooie ogenblik

dat ik zal heengaan in vrede

en in het koele zand der aarde

- en ginds in uw schoot - rusten zal.

Afscheid heb ik al genomen,

Welterusten, wereld !

 

 

Ik verheug mij op mijn dood,

ach, was het maar reeds zover !

Dan ben ik van alle nood af,

die mij ter wereld nog gebonden houdt.

 

 

 

 

 

TOELICHTING

In 1727 viel Maria-lichtmis, 2 februari op een zondag, waardoor die zondag een kerkelijke feestdag werd. Dat betekende extra werk voor de cantor. Hij moet er nu voor zorgen dat er in beide kerken van Leipzig (Thomas en Nikolai) een cantate wordt gebracht... Hij werkt een oudere gelegenheidscantate om en componeert tegelijk een nieuwe voor een relatief kleine bezetting: geen koor, zelfs geen slotkoraal: Ich habe genug.

Bach moet zelf redelijk tevreden zijn geweest met deze cantate: In later jaren heeft hij ze nog zeker 3x hernomen (en herwerkt). Ook zijn een recitatief en een aria opgenomen in het Notenbüchlein voor zijn vrouw, de sopraan Anna-Magdalena Bach.

2 februari dus: Maria Lichtmis dus. Of beter: het feest voor de reiniging van de heilige maagd Maria en de ‘presentatie van Jezus in de tempel’... Want zo heet het feest voluit, niet alleen in de Lutherse, neen, in heel de kerkelijke traditie, en dat al vanaf de 6de eeuw. Het is trouwens oorspronkelijk geen Maria-feest, zoals het op de latere roomse kalender is geworden, maar een Herrenfest, d.i. een  feest van de Here Jezus, zoals het in de Lutherse en Anglicaanse traditie nog steeds is. Het gaat dan ook niet zozeer om de reiniging van Maria, maar om de presentatie van Jezus in de tempel.

 

Zijn geboorte is met Kerstmis gevierd uitlopend op het feest van zijn naamgeving op de 8ste dag, het octaaf van Kerstmis. En nu op de 40ste dag viert de kerk zijn ‘opdracht’ in de tempel, zoals die beschreven staat bij de evangelist Lukas, in het tweede hoofdstuk...:

40 dagen na Kerstmis, zo vertelt het evangelie, brengen Jozef en Maria hun eerstgeboren zoon naar de tempel. Volgens de wet van Mozes is Maria’s cultische onreinheid dan voorbij en moet Jezus symbolisch aan God aangeboden worden, zoals met alle eerstgeborene zonen in Israel: Zij moeten voor ‘God geheiligd’ worden, d.w.z. zij behoren ‘Hem’ toe...  Waarom eigenlijk ?

·   Omdat de engel des doods de eerstgeborenen van Israel heeft gespaard bij de uittocht uit Egypte. Hij is ze voorbijgegaan: passover, het pascha, pasen.

·   Dieper: Om het besef levend te houden dat een mensenleven niet vanzelfsprekend is: Alle leven hoort ‘God’ toe, het ligt niet in des mensen hand, het is niet ‘maakbaar’, dat is de visie die achter de rite van de ‘heiliging van de eerstgeborene’ zit en dus achter de ‘presentatie van de eerstgeboren zoon in de tempel’ .

Dit alles opdat vervuld zou worden al wat geschreven staat in de wet en de profeten: cultische reiniging en rituele lossing van de eerstgeboren zoon: Jezus en Maria zijn 100% joods.

 

Maar dan gebeurt er iets bijzonders en dat heeft te maken met het feit dat niet alleen de wet vervuld wordt, maar ook de profetie: Is dit hele gebeuren – als je het door een profetische bril beziet, d.w.z. dieptezicht toepast op dit hele gebeuren –  Is die hele gebeuren niet eigenlijk ten diepste de ‘thuiskomst’ van Jezus ? De tempel is toch ‘zijn huis’, ‘the place to be’. Wist gij niet, zegt hij 12 jaar later tegen zijn ouders, als hij na zijn bar mitswa in de tempel is blijven hangen, dat ik moest zijn in de dingen mijns Vaders..  De oudkerkelijke lezing uit de profetie van Maleachi begint nu te resoneren op de achtergrond: Het is niet zomaar een joods babietje dat naar de tempel wordt gebracht (1 van de velen, neen het is er 1 uit 1000:), het is de “Heer zelf die plotseling naar zijn tempel komt”..

 

En deze eerste van vele messiaanse vervullingen zal niet ongemerkt voorbij gaan. Simeon, een rechtvaardig en vroom man, een tsaddik dus, kijkt al jaren uit naar de ‘vertroosting van Israel’, naar de komst van de Messias, d.w.z. naar dat moment dat aan alle ellende, lijden en onrecht een einde zal komen... het moment dat God zelf zal komen om zijn volk te troosten en te bevrijden. En deze tsaddik  ziet in dat onooglijke kind ‘teken en zegel’ van Gods redding, neemt het in de armen en barst uit in een lied:

 29  Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord,

 30  want mijn ogen hebben uw heil gezien,

 31  dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken:

 32  licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israel.

 

Simeon heeft nu – als plaatsbekleder van heel Israel - gezien, waarop hij zijn leven lang heeft gewacht; hij heeft gekregen waarnaar hij zijn hele aardse bestaan heeft uitgezien: de verzekering dat God woord houdt en werkelijk de zijnen niet zal beschamen in der eeuwigheid: in te domine speravi non confundar in aeternum... (Te Deum). Dit te hebben gezien.. getast zelfs, dat is voor hem genoeg, beide, voor leven en sterven... God heeft woord gehouden.

          Hij heeft immers de Heiland, de hoop der vromen,

          in zijn verlangende armen genomen;

          het is genoeg !

 

Simeon heeft het heil, de Heiland, de Redder, de Trooster Israels gezien en kan daarom nu in ‘vrede’ heengaan...  Simeons knechtschap is voorbij: hij mag de tempel buitengaan als een vrij, bevrijd mens. wat er verder ook gebeurt, hij weet dat uiteindelijk ‘alles goed’ zal zijn..

 

In de traditie van de kerk [en dus ook in deze aria] is Simeon een grijsaard en iedereen vat zijn uitspraak ‘nu kan ik heengaan in vrede’ op als een undersatement, een eufemisme voor : ‘nu kan ik in alle rust sterven’ [von hinnen scheiden].

Maar: was Simeon wel zo oud ? De tekst zegt het nergens; zij stelt enkel dat hij ‘Gods heil’zou zien voordat hij sterven zou... en  wie zegt dat God zijn beloftes alleen op het allerlaatse moment vervult ??  Als ik aan het einde van deze bijeenkomst zou zeggen: ‘Ga nu heen in vrede’ dan zou u het heel anders verstaan: heengaan dít ons gewone aardse leven in om daar in met en vanuit Godsvrede verder te léven. In de traditionele interpretatie is de Simeon echter een grijsaard en is hij geheel opgegaan in zijn symbolische functie: een grijsaard (= het oud, wat nabij de verdwijning is) die nog één keer opleeft en uitbarst in een lied, omdat hij de verzekering krijgt dat Gods vrede de overhand zal halen op al de aardse strijd, zelfs op de doodsstrijd.

 

Als je dit lied mèt Simeon aanheft, spreek je uit, dat ook jìj bereid bent – op Gods tijd – dit   ardse leven ‘in vrede’ te verlaten, omdat je met Simeon a.h.w. even Jezus mag vasthouden, aan je hart drukken... En voor een gelovige in Bachs tijd was Jezus de ‘Heiland’ ,d.w.z. Hij die het gebrokene ‘heel’ maakt, de garantie dat Gods gedachten over ons gedachten van ‘vrede’ zijn, en niet van onheil.

 

Zo is - in de romeinse ritus - zijn lied, het Nunc dimittis,  in de getijdenviering van de completen terechtgekomen. Dat is het laatste getijde voor je de nacht ingaat, de donkere, angstige onzekere nacht: voor je je overgeeft aan de slaap, die verkwikt – zo hopen we – maar die ook altijd ergens zielsverwant is met de dood. Nu laat gij Heer, uw knecht, thans henengaan in vrede naar uw Woord.

Vrede, diepe vrede, geestelijke tevredenheid, dat is dan ook de toon van de eerste twee aria’s van deze cantate... De dood wordt als een diepe verkwikkende slaap verwelkomd, omdat dìt ‘leven’ toch ook niet alles is.  Albert Schweitzer karakteriseerde de tweede aria ooit treffend als een ‘wiegelied voor het eeuwig slapen gaan’. vol Jenseitsmystik en met een stil verlangen naar de dood...

 

Vreemd allemaal, voor ons, zich aan het eindige leven wanhopig / krampachtig zelfs / vastklampende 20ste eeuwers.. niet vreemd voor 17de en 18de eeuwers. De familie Bach bijv. krijgt in de zeven jaar tussen 1726 en 1733 (waarin Bach zijn aangrijpendste religieuze werken schrijft) maar liefst negen sterfgevallen in zijn naaste familie te verwerken, waaronder drie van zijn eigen kinderen die de peuterleeftijd al bereikt hadden en die dus al konden lachen, praten en gaan. Dat is wel veel, maar niet uitzonderlijk.

 

Zinnen als Hier moet ik ellende op ellende stapelen’ of: dat het hier op aarde ‘een tranendal’ is, dat ‘het “Müh und Trübsal überall” is... zijn voor Bach in elk geval geen loze woorden geweest. Of die persoonlijke ervaringen een rol hebben gespeeld bij zijn muzikale ontwikkeling, is echter een andere zaak. Bach was een componist uit de ‘barok’ en niet uit de tijd van de ‘romantiek’, d.w.z. dat hij er beslist nìet mee bezig was om persoonlijke emoties in muziek om te zetten. Hij werkte ‘ambachtelijk’.

 

Ook is het denk ik goed om ons te realiseren dat de dood toen niet alleen veel meer bij het leven hoorde dan vandaag, maar ook in de kerkelijke verkondiging een hoofdthema was...

De meditatie van de dood (d.w.z. het eigen stervensuur) en de waarschuwing voor het daarop volgend oordeel ... alsmede de verwijzing naar de innige eenheid met Christus die dan eindelijk verwezenlijkt kan worden (een verademing na dit aardse tranendal) is trouwens een christelijke oefening al sinds de oudheid: meditatio vitae futurae

Dat deze ‘geestelijke oefening’ soms de vorm kan aannemen van een bijna mystiek doodsverlangen is niet uitzonderlijk. Het is in Bachs tijd vooral het piëtisme dat dit dik in de verf zet. Blijkbaar is Bach – hoewel zelf te werelds en te cultureel om piëtist te zijn – daar niet ongevoelig voor geweest.

De toon die zijn muziek dàn maakt raakt bij veel mensen een gevoelige snaar. De vervlechting van dood en leven, van pijn en troost, raakt veel mensen nog steeds heel diep. Er klinkt een niet-sentimentele erkenning èn aanvaarding tegelijk van de eindigheid van dit leven in door, die troostend werkt... ook voor mensen die de ‘rationele of theologische  verwoording van deze troost’  al lang niet meer mee kunnen maken...

 

Natuurlijk ligt aan deze aanvaarding van de dood bij Bach zelf het christelijk geloof in de opstanding ten grondslag. De meditatie van lijden en dood is innig verbonden met de meditatie van Christus’ lijden en dood... niet zozeer in deze cantate, maar impliciet zit die hele prediking er altijd in als de naam ‘Jezus’ maar genoemd wordt.

Ook Jezus is immers niet zozeer een historische persoon, maar een ‘ikoon’, die – indien juist bemediteerd – he goddelijke heil effectief schenkt... : de Heiland, de heelmeester die onze wonden heelt. De kerkganger toen ademde deze spiritualiteit zondag aan zondag in en vulde wat impliciet is in een cantate als deze zelf wel in met hele stukken preek.

 

Binnen deze spirituele context kan de meditatie van de dood toch troostend zijn, wordt de wanhoop getemperd, ja kan de dood zelfs dichterbij gewenst worden, zoals in de laatste aria rechttoe rechtaan wordt gedaan...  verlangend, vrolijk en vreugdevol.

 

Luthers herdichting van de lofzang van Simeon zegt het in één zin:

Mit Fried’ und Freud’ fahr ich dahin: vredig en vreugdevol.

 

Wat het voor Bachs persoonlijke geloofsbeleving heeft betekend om zulke muziek te schrijven als hij geschreven heeft is een geheim tussen Bach en God. “Waarover wij niets kunnen zeggen, daarover moeten wij zwijgen.”, lijkt mij dan de juiste houding. Bach is niet meer kenbaar buiten zijn muziek. Voor zijn geloof geldt hetzelfde. Wie oren heeft die hore !

 

NABESCHOUWING

Carpe Diem, is de leuze van onze tijd: Pluk de dag. Daar is niets mis mee. Bach heeft zijn dagen ook geplukt. De vruchten worden echter langzamerhand smakeloos als het ‘carpe diem’ niet vergezeld wordt van ‘memento mori’ (Gedenk te sterven). Hoe paradoxaal het ook moge klinken: Het is het besef  van de eindigheid van het leven, dat aan het leven zijn oneindige waarde geeft. Het is het weet hebben van grenzen dat ruimte om te leven creëert...

In Bachs dagen was men er misschien wat te veel op gefixeerd,  zeker is ook dat in onze dagen het omgekeerde het geval is: de grenzenloosheid op allerlei terreinen is een probleem aan het worden.

 

 

 

PREMIERE: WOENSDAGAVOND 22 november

21.30 - 22.30 uur

kathedraal te Antwerpen (zijkapel handschoenmarkt of venerabelkapel)

 

Een avonduurtje met Bach

 

bas: Willem Ceuleers

hobo: Joost Pollet

1ste viool: Lucia Van Aken

2de viool: Ann Holthof

altviool: Heidi Verbruggen

cello: Tom Van de Peer

contrabas: Sus Herbosch

orgel: Bart Jacobs