Inleiding: Koraalmotet
Daar gaat een lam en draagt de schuld (LdK 187: 1)
Daar gaat een lam en draagt de schuld
der wereld met zich mede;
het boet in eindeloos geduld
voor al wat wij misdeden.
Daar gaat het en het wordt zo moe,
stil gaat het naar de slachtbank toe,
’t vindt nergens meer een weide.
Smaad neemt het op zich, hoon en spot,
wonden en doodsangst zijn zijn lot
en zegt: ‘dit wil ik lijden’.
Eerste Deel
Jezus ging met zijn leerlingen de
beek Kedron over; daar was een tuin die Hij met zijn leerlingen
binnenging. Maar ook Judas, die Hem verried, kende de plaats, omdat
Jezus daar dikwijls met zijn leerlingen samengekomen was. Judas nam de
krijgsbende en de knechten van de opperpriesters en Farizeën met zich
mee en kwam daarheen met lantarens, fakkels en wapens. Jezus, die alles
wist wat Hem overkomen zou, trad naar voren en zei hun: ‘Wie zoekt gij?’
Zij antwoordden Hem: ‘Jezus van Nazareth’. Hij zei hen: ‘Dat ben Ik’.
Ook Judas, die Hem verried, stond bij hen. Toen Hij tot hen zei: ‘Dat
ben Ik’, weken zij terug en vielen op de grond. Hij vroeg hun opnieuw:
‘Wie zoekt gij? Zij zeiden: ‘Jezus van Nazareth’. Jezus antwoordde: ‘Ik
heb u gezegd dat Ik het ben; zo gij Mij dus zoekt, laat deze [mannen]
dan gaan’. Want het woord moest vervuld worden dat Hij gesproken had:
‘Van hen die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren laten gaan’.
Simon Petrus, die een zwaard had, trok het en trof de knecht van de
hogepriester en sloeg hem het rechteroor af. Deze knecht heette Malchus.
Jezus zei tot Petrus: ‘Steek het zwaard in de schede; zou Ik de kelk
niet drinken die de Vader Mij gegeven heeft?’
Aria en koraal: Gethsemane, die nacht moest eenmaal komen (LdK 180 / ZJ
374: 1,2)
Gethsemane, die nacht moest eenmaal komen.
De Heiland heeft bewust die weg genomen.
Hij laat zijn doel niet los, wijkt niet terzijde,
aanvaardt het lijden.
Hoe dichtbij is de hof, waar Gij gewaakt hebt;
verstaanbaar is de klacht, die Gij geslaakt hebt.
Nog leeft de haat, die U kwam overvallen:
zo zijn wij allen.
De krijgsbende, de hoofdman en de
dienaren van de Joden namen Jezus gevangen en boeiden Hem. Zij brachtten
Hem eerst naar Annas, want die was de schoonvader van Kaïphas die dat
jaar hogepriester was. Kaïphas was het die aan de Joden de raad gegeven
had: ‘Het is goed dat één mens sterft voor het [ganse] volk’. Simon
Petrus en een andere leerling waren Jezus gevolgd. Deze leerling was aan
de hogepriester bekend en hij ging met Jezus in het binnenhof van de
hogepriester. Maar Petrus bleef buiten aan de deur staan. Nu kwam echter
de andere leerling, die aan de hogepriester bekend was, naar buiten,
sprak met de portierster en bracht Petrus naar binnen. De dienstmaagd
die portierster was, zei tot Petrus: ‘Zijt ook gij niet één van de
leerlingen van die man?’ Hij zei: ‘Ik niet’. De knechten en de dienaren
hadden een kolenvuur aangelegd, omdat het koud was, en zij stonden zich
te warmen. Ook Petrus stond zich bij hen te warmen. De hogepriester
ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en zijn leer. Jezus antwoordde
hem: ‘Ik heb vrijuit tot de wereld gesproken; Ik heb altijd in de
synagoge of in de tempel onderricht gegeven, waar alle Joden samenkomen,
en nooit heb Ik iets in het geheim gezegd. Waarom ondervraagt gij Mij?
Ondervraag hen die gehoord hebben wat Ik tot hen heb gesproken. Zie, zij
weten wat Ik gezegd heb’.
Koraal:
Noem d’overtreding mij, die Gij begaan hebt (LdK 181: 1)
Noem
d’overtreding mij, die Gij begaan hebt,
het kwaad, gekruiste Heer, dat Gij gedaan hebt,
waaraan uw volk U schuldig heeft bevonden,
noem mij uw zonden.
Toen Hij dit zei, gaf één van de
dienaren die vlakbij stond Jezus een kaakslag met de woorden: ‘Antwoordt
Gij zó de hogepriester?’ Jezus antwoordde hem: ‘Als Ik verkeerd
gesproken heb, toon dan aan wat verkeerd was; maar als Ik goed gesproken
heb, waarom slaat gij Mij dan?’
Koraal:
Wie heeft U zo geslagen? (LdK 193: 2)
Wie heeft U
zo geslagen,
waarom moet Gij verdragen
die bitterheid en pijn?
Gij zijt toch zonder zonde,
toch niet in ’t kwaad gebonden
als wij en onze kind’ren zijn.
Daarop zond Annas Hem geboeid
naar de hogepriester Kaïphas. Simon Petrus stond zich [nog steeds] te
warmen. Zij zeiden tot hem: ‘Zijt ook gij niet één van zijn leerlingen?’
Hij ontkende het en zei: ‘Ik niet’. Eén van de knechten van de
hogepriester, een bloedverwant van hem van wie Petrus het oor had
afgeslagen, sprak: ‘Heb ik u in de tuin niet bij Hem gezien?’ Petrus
ontkende opnieuw en aanstonds kraaide er een haan.
Koraal: O
wij arme zondaars (LdK 175: 1)
O wij arme
zondaars, bedelaars onrein,
die in zond’ontvangen en geboren zijn, -
onze schulden brachten ons in zo grote nood,
dat met lijf en ziel wij vervielen aan de dood.
Kyrie eleison,
Christe eleison,
Kyrie eleison.
Tweede
Deel
Toen leidden zij Jezus van
Kaïphas naar het praetorium; het was nog vroeg in de morgen. Maar zelf
gingen zij het praetorium niet binnen om zich niet te verontreinigen,
maar het Paasmaal te kunnen eten. Pilatus kwam tot hen naar buiten en
zei: ‘Welke beschuldiging brengt gij in tegen deze man?’ Zij antwoordden
hem: ‘Wanneer Hij geen misdadiger was, zouden wij Hem niet aan u hebben
overgeleverd’. Daarop sprak Pilatus tot hen: ‘Neemt gij Hem dan zelf en
oordeelt over Hem volgens uw wet’. De Joden zeiden hem: ‘Wij hebben het
recht niet om iemand ter dood te brengen.’ Zo zou het woord worden
vervuld dat Jezus gesproken had om aan te duiden welke dood Hij zou
sterven. Daarop ging Pilatus het praetorium weer binnen, riep Jezus en
zei tot Hem: ‘Zijt Gij de koning der Joden?’ Jezus antwoordde: ‘Zegt gij
dit uit u zelf of hebben anderen u dit over Mij verteld?’ Pilatus
antwoordde: ‘Ben ik soms een Jood? Uw volk en de opperpriesters hebben U
aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan? ‘ Jezus antwoordde: ‘Mijn
rijk is niet van deze wereld. Indien mijn rijk van deze wereld was, dan
zouden mijn dienaars zich wel verweerd hebben, opdat Ik niet aan de
Joden werd overgeleverd; maar nu is mijn rijk niet van hier.’
Koraal:
Maar hoog wordt Hij geheven (ZJ 382: 3)
Maar hoog
wordt Hij geheven: want wie de dood doorstond,
werd leidsman naar het leven, Heer van het nieuw verbond.
En eeuwig blijft weerklinken, hoog uit de wolk een stem:
mijn Zoon, de veelgeliefde! Gij allen, hoort naar Hem!
Daarop zei Pilatus tot Hem: ‘Gij
zijt dan [toch] een koning?’ Jezus antwoordde: ‘Gij zegt het; Ik ben
koning. Hiertoe ben Ik geboren en in de wereld gekomen: om getuigenis af
te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn
stem.’
Koraal:
Ik kom met haast, roept Jezus’ stem (LdK 296: 1)
Ik kom met
haast, roept Jezus’ stem.
Hij heeft de dood verslagen.
Nu zal al wie gelooft in Hem
de kroon des levens dragen.
Wijk niet van Hem.
Hoor naar zijn stem.
Reeds wenken ons van boven
de scharen, die Hem loven.
Pilatus sprak tot Hem: ‘Wat is
waarheid?’ Na deze woorden ging hij weer buiten naar de Joden en sprak
tot hen: ‘Ik vind geen schuld in Hem. Maar er bestaat bij u een gebruik,
dat ik u iemand vrijlaat bij het Paasfeest. Wilt gij dat ik u de koning
der Joden vrijlaat?’ Zij schreeuwden opnieuw: ‘Niet Hem, maar
Barabbas!’. Barabbas nu was een rover. Toen liet Pilatus Jezus grijpen
en geselen. De soldaten vlochten een kroon van doornen en zetten Hem die
op het hoofd; zij wierpen Hem een purperen mantel om, traden op Hem toe
en zeiden: ‘Wees gegroet, koning der Joden’, en zij sloegen Hem in het
gelaat.
Koraal:
Om de doornen van uw kroon (LdK 178 / ZJ372: 8; wijs ZJ)
Om de
doornen van uw kroon,
om de geesling en de hoon,
roepen wij, o Mensenzoon,
Kyrie eleison.
Pilatus kwam weer naar buiten en
sprak tot hen: ‘Zie, ik breng Hem voor u naar buiten, opdat gij zoudt
inzien dat ik niet de minste schuld in Hem vind’. Jezus kwam naar buiten
terwijl Hij nog de doornenkroon en de purperen mantel droeg. [Pilatus]
Hij sprak tot hen: ‘Zie, de mens!’
Koraal: O
hoofd vol bloed en wonden (LdK 183 / ZJ 371: 1)
O hoofd vol
bloed en wonden,
bedekt met smaad en hoon,
o hoofd zo wreed geschonden,
uw kroon een doornenkroon,
o hoofd eens schoon en heerlijk
en stralend als de dag,
hoe lijdt Gij nu zo deerlijk!
Ik groet U vol ontzag.
Toen de opperpriesters en de
dienaars Hem zagen, schreeuwden zij: ‘Aan het kruis, aan het kruis!’
Pilatus zei hun: ‘Neemt gij Hem dan zelf en kruisigt Hem, want ik vind
in Hem geen schuld’. De Joden antwoordden hem: ‘Wij hebben een wet en
volgens de wet moet Hij sterven omdat Hij zich als Zoon van God
uitgegeven heeft.’ Toen Pilatus dit woord hoorde, werd hij nog meer
bevreesd. Hij ging opnieuw het praetorium binnen en sprak tot Jezus:
‘Van waar zijt Gij?’ Maar Jezus gaf hem geen antwoord. Pilatus sprak
daarop tot hem: ‘Gij staat mij niet te woord? Weet Gij niet dat ik de
macht heb om U vrij te laten, en de macht om U te kruisigen?’ Jezus
antwoordde: ‘Gij zoudt niet de minste macht over Mij hebben, als zij u
niet van boven gegeven was; daarom treft degene die Mij aan u heeft
overgeleverd een grotere schuld.’ Om die reden trachtte Pilatus Hem in
vrijheid te stellen,
Koraal:
Die geen zonde heeft bedreven (LdK 105 / ZJ 360: 2; aangepast ritme)
Die geen
zonde heeft bedreven,
uit wiens mond niet is gehoord
enig onvertogen woord,
maar de adem van het leven.
maar de Joden schreeuwden: ‘Als
gij Hem vrijlaat, zijt gij geen vriend [meer] van de keizer; wie zich
tot koning maakt, staat tegen de keizer op’. Toen Pilatus deze woorden
hoorde, leidde hij Jezus naar buiten en zette zich op de rechterstoel,
op de plaats die Lithostrotos heet, in het Hebreeuws: Gabbatha. Nu was
het de voorbereidingsdag van het Paasfeest, ongeveer het zesde uur. Hij
sprak tot de Joden: ‘Zie, uw koning!’ Daarop riepen zij: ‘Weg, weg!
Kruisig Hem!’ Pilatus zei hun: ‘Zal ik uw koning kruisigen?’ De
opperpriesters antwoordden: ‘Wij hebben geen koning buiten de keizer!’
Toen gaf hij Hem aan hen over om gekruisigd te worden. Zij namen Jezus
dus over. Zijn eigen kruis dragend, ging Hij naar buiten, naar de
zogenaamde Schedelplaats, die in het Hebreeuws Golgotha wordt genoemd.
Koraal: O
allerheiligst, onuitspreeklijk wonder (LdK 177: 3)
O
allerheiligst, onuitspreeklijk wonder:
de Rechter zelf gaat aan het recht ten onder.
O wreed geding; wie kan geheel doorgronden
de vloek der zonden.
Daar kruisigden zij Hem en met
Hem twee anderen, aan elke zijde één en Jezus in het midden. Daarop had
Pilatus ook een opschrift doen schrijven en aan het kruis laten hechten.
Er stond op geschreven: ‘Jezus van Nazareth, de koning der Joden’. Velen
van de Joden lazen dit opschrift, want de plaats waar Jezus gekruisigd
werd, lag dicht bij de stad en het was geschreven in het Hebreeuws,
Latijn en Grieks. De opperpriesters van de Joden zeiden daarop tot
Pilatus: ‘Schrijf niet: De Koning der Joden, maar: Hij heeft gezegd: Ik
ben de koning der Joden’. Pilatus antwoordde: ‘Wat ik geschreven heb,
dat heb ik geschreven.’
Koraal: O
wereld, zie uw leven (LdK 193: 1)
O wereld,
zie uw leven
hoog aan het kruis geheven,
uw heil zinkt in de dood.
De eersteling van allen
laat stil zich welgevallen
verdrukking, slagen, hoon en spot.
Derde
Deel
Toen de soldaten Jezus hadden
gekruisigd, namen zij zijn kleren en verdeelden ze in vieren: één deel
voor elke soldaat, en daarbij het onderkleed. Dit kleed was zonder naad,
in één stuk geweven van boven af. Dus zeiden zij tot elkaar: ‘Laten wij
het niet scheuren, maar er om loten wie het zal toebehoren’. Zo zou de
Schrift worden vervuld: ‘Zij hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld en
om mij gewaad geloot.’ Aldus deden de soldaten. Bij het kruis van Jezus
stonden zijn moeder en de zus van zijn moeder, Maria van Klopas, en
Maria Magdalena. Toen Jezus zijn moeder zag staan en naast haar de
leerling die Hij beminde, sprak Hij tot zijn moeder: ‘Vrouw, zie, uw
zoon!’ Daarna zei Hij tot de leerling: ‘Zie, uw moeder!’
Aria en
koraal: Naast het kruis, met wenend’ ogen (ZJ 383: 1, 3)
Naast het
kruis, met wenend’ ogen,
stond de moeder, diep bewogen,
wijl haar Zoon te sterven hing.
O hoe droef,
hoe vol van rouwen,
was de zegenrijkste Vrouwe,
moeder van de een’ge Zoon!
En van dat ogenblik af nam de
leerling haar bij zich op. Daarna zei Jezus, in het besef dat alles
reeds volbracht was opdat de Schrift in vervulling zou gaan: ‘Ik heb
dorst!’ Er stond daar een kruik met azijn. Zij staken daarop een spons
vol azijn op een hysopstengel en brachtten ze Hem aan zijn mond. Toen
Jezus de azijn tot zich had genomen, zei Hij: ‘Het is volbracht!’ Hij
boog het hoofd en gaf de geest.
Aria en koraal: Nu valt de
nacht (LdK 195 / ZJ 375: 1, 2)
Nu valt de nacht.
Het is volbracht;
de Heer heeft heel zijn leven
voor het menselijk geslacht
in Gods hand gegeven.
De wereld gaf
Hem slechts een graf,
zijn wonen was Hem zwerven;
al zijn onschuld werd Hem straf
en zijn leven sterven.
Omdat het een voorbereidingsdag
was en de lichamen op de Sabbat niet aan het kruis zouden blijven – want
die Sabbatsdag was erg belangrijk – richtten de Joden tot Pilatus het
verzoek dat men hun de benen zou breken en hen [van de kruizen] afnemen.
Daarop kwamen de soldaten en braken de benen van de eerste en de tweede,
die met Jezus gekruisigd waren. Toen ze echter bij Jezus kwamen en zagen
dat Hij reeds gestorven was, braken zij Hem zijn benen niet. Maar één
van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans; en aanstonds vloeide
er bloed en water uit.
Aria en
koraal: Om uw kruis, Heer, bidden wij (LdK 178 / ZJ 372: 9, 10: wijs ZJ)
Om uw kruis,
Heer, bidden wij,
om de speerstoot in uw zij,
ga aan onze schuld voorbij,
Kyrie eleison.
Heer, om uw vijf wonden rood,
om uw onverdiende dood,
smeken wij in onze nood,
Kyrie eleison.
En hij die het gezien heeft,
heeft er getuigenis van afgelegd - en zijn getuigenis is waar en
diezelfde weet dat hij de waarheid spreekt – opdat ook gij zoudt
geloven. Want dit is geschied opdat de Schrift in vervulling zou gaan:
‘Geen van Zijn benen zal verbrijzeld worden.’ En weer een ander
schrifwoord zegt: ‘Zij zullen opzien tot Hem die zij doorstoken hebben’.
Koraal:
‘k Zie U, God zelf, in eeuwigheid geprezen (LdK 177: 2)
‘k Zie U,
God zelf, in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als mens gehoorzaam wezen,
in onze plaats gemarteld en geslagen,
de zonden dragen.
Daarna vroeg Joseph van Arimathea
– hij was een leerling van Jezus, maar uit vrees voor de Joden [enkel]
in het geheim – toelating om Jezus’ lichaam van het kruis te mogen
afnemen; en Pilatus stond dat toe. Daarop kwam hij en nam zijn lichaam
eraf. Nicodemus, die de eerste keer in de nacht tot Hem was gekomen,
kwam eveneens en bracht een mengsel mee van mirre en aloë, ongeveer
honderd pond. Toen namen zij het lichaam van Jezus en omwikkelden het
met windsels, samen met specerijen, zoals dat onder de Joden bij een
begrafenis de gewoonte is. Er was op de plaats waar Hij gekruisigd was
een tuin en in die tuin een nieuw graf waarin nog niemand was bijgezet.
Daar legden zij Jezus neer vanwege de voorbereidingsdag der Joden, omdat
het graf heel dichtbij was.
Slot:
Koraalmotet: O Lam van God, onschuldig (LdK 188: 1,2)
O Lam van
God, onschuldig
geslacht aan ’t kruis der schande,
te allen tijd geduldig
bereid ten offerande,
Gij hebt de schuld gedragen,
nu is de dood verslagen.
Erbarm U onzer, o Jezus!
O Lam van
God, onschuldig
gefolterd en geslagen,
leer ons, als Gij geduldig,
ons kruis U na te dragen;
doe ons U meer beminnen
en help ons overwinnen.
Geef ons uw vrede, o Jezus!