MtPassie: tekst


Home | Vorig niveau | MtPassie: tekst | MtPassie: inleiding | MtPassie: media | MtPassie: opnames

 

Mattheuspassie

De bijbeltekst is een bewerking van de vertaling van Jos Keulers van Mqttheus 26 en 27. Deze werd gekozen als basistekst vanwege de correctheid, zingbaarheid en het taalregister. De liederen zijn afkomstig uit verschillende Liedboeken: LdK = Liedboek voor de Kerken, ZJ = Zingt Jubilate, EKD = Gesangbuch Evangelische Kirche Deutschland (in eigen vertaling)

 

 

1. Intrada

 

2. Recitatief:

En het geschiedde dat Jezus tot zijn leerlingen zei: ‘Gij weet, dat het over twee dagen Pasen is; dan wordt de Mensenzoon overgeleverd om gekruisigd te worden’.

 

3. Koraal:

LdK178: 1:                 Jezus, om uw lijden groot,

(zie ook ZJ372)         om uw leven en uw dood

                                                die volbrengen ’t recht van God,

                                                Kyrie eleison.

 

4. Recitatief:

Toen vergaderden de opperpriesters en de oudsten van het volk in het paleis van de hogepriester, Kaïphas genaamd.  Zij namen het besluit om Jezus met een list gevangen te nemen en te doden.  Maar zij zeiden: ‘Niet op het feest, opdat er geen oproer zou ontstaan onder het volk’.

 Toen Jezus nu te Bethanië was in het huis van Simon de melaatse,  kwam er een vrouw met een albasten kruik vol kostbare zalfolie naar Hem toe; zij goot die uit over zijn hoofd, terwijl Hij aanlag aan tafel.  Toen de leerlingen dit zagen, ergerden zij zich en zeiden: ‘Wat een  verkwisting.  Men had dat toch duur kunnen verkopen en het geld aan de armen geven’. 10. Jezus merkte het en zei tot hen: ‘Waarom valt gij deze vrouw lastig? Zij heeft immers een goed werk aan Mij gedaan.  Want de armen hebt gij altijd bij u, maar Mij hebt gij niet altijd.  Toen zij deze olie over mijn lichaam uitgoot, deed zij dat toch voor mijn begrafenis.  Voorwaar, Ik zeg u: Waar ook dit Evangelie verkondigd zal worden, zal ook tot haar gedachtenis vermeld worden, wat zij gedaan heeft’.

 

5. Koraal:

LdK178: 3:                Om de zalving door een vrouw,

(zie ook ZJ372)         vreugde-olie, geur van rouw,

                                                teken van wat komen zou,

                                                Kyrie eleison.

 

6. Recitatief:

 Toen ging één van de twaalf, Judas Iskarioth genaamd, naar de opperpriesters  en zei: ‘Wat wilt gij mij geven, als ik Hem aan u overlever’? Zij beloofden hem dertig zilverlingen.  Van toen af zocht hij naar een gelegenheid om Hem te verraden.

 Op de eerste dag van het feest der ongedesemde broden kwamen de leerlingen bij Jezus en zeiden: ‘Waar wilt Gij, dat wij U toebereidselen maken om het Paasmaal te eten’?  Hij sprak: ‘Gaat in de stad naar je weet wel wie, en zegt hem: ‘De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijn leerlingen het Paasmaal’.  En de leerlingen deden, wat Jezus hun geboden had, en maakten het Paasmaal gereed.

20. Toen het nu avond werd, ging Hij met de twaalf leerlingen aan tafel aanliggen.  En terwijl zij aten, zei Hij: ‘Voorwaar, Ik zeg u: Eén van u zal Mij verraden’.  Toen werden zij zeer bedroefd en begonnen de een na de ander tot Hem te zeggen: ‘Ik ben het toch niet, Heer’?

 

7. Aria:

LdK193: 3:                Ik ben het, ik moest boeten,

                                                met handen en met voeten

                                                genageld aan uw kruis.

                                               O Here, die uw leven

                                               voor mij hebt prijsgegeven,

                                               gedenk mij in het paradijs.

 

8. Recitatief:

 Maar Hij antwoordde: ‘Die met Mij de hand in de schotel steekt, die zal Mij overleveren.  De Mensenzoon gaat wel heen, zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens, door wie de Mensenzoon overgeleverd zal worden! Het zou beter voor hem zijn, zo hij niet geboren was, die mens’!  Toen nam Judas, die Hem zou overleveren, het woord en sprak: ‘Ik toch niet, Rabbi’? Hij zei hem: ‘Gij zeg het’.

 Terwijl zij nu aten, nam Jezus het brood, sprak een zegen uit, brak het en gaf het aan de leerlingen met de woorden: ‘Neemt en eet; dit is mijn lichaam’.  En Hij nam een kelk, sprak een dankgebed en gaf hem hun met de woorden: ‘Drinkt allen hieruit;  want dit is het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden.  Maar Ik zeg u: Van nu af zal Ik deze vrucht van de wijnstok niet meer drinken, tot op de dag, waarop Ik ze nieuwe wijn met u zal drinken in het rijk van mijn Vader’.

 

9. Koraal:

LdK178:         4:         Om het brood, Heer, dat Gij breekt,

(zie ook ZJ372)         om de beker die Gij reikt,

                                                om de woorden die Gij spreekt,

                                                Kyrie eleison.

 

10. Recitatief:

30. En na de lofzang gingen zij op weg naar de Olijfberg.  Toen zei Jezus tot hen: ‘Allen zult gij zich deze nacht aan Mij ergeren, want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.  Maar wanneer Ik verrezen zal zijn, zal Ik u vóórgaan naar Galilea’.

 

11. Koraal:

LdK181: 4:                Hoe vreemd, dat voor de schapen zijner weide

                                               de herder zelf ter slachtbank zich liet leiden,

                                               de Heer zich voor de schulden zijner knechten

                                               aan ’t kruis liet hechten.

 

12. Recitatief:

 Maar Petrus antwoorde Hem: ‘Al zouden allen zich aan U ergeren, ik nooit’.  Jezus sprak tot hem: ‘Voorwaar, Ik zeg u: Nog deze nacht, eer een haan heeft gekraaid, zult gij Mij driemaal verloochenen’.  Petrus zei tot Hem: ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U niet’. Zo spraken ook alle andere leerlingen.

 Toen kwam Jezus met hen op een plaats, Gethsemane geheten; en Hij zei tot de leerlingen: ‘Zet u hier neer, terwijl Ik ginds ga bidden’.  En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee en begon bedroefd en angstig te worden.  Toen zei Hij tot hen: ‘Mijn ziel is bedroefd tot stervens toe: blijft hier en waakt met Mij’.

 En Hij ging een weinig verder, wierp zich biddend op zijn aangezicht en zei: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dan deze kelk aan Mij voorbij gaan; maar niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt’!

 

13. Koraal:

LdK180/ZJ374: 1:    Gethsemane, die nacht moest eenmaal komen.

                                                De Heiland heeft bewust die weg genomen.

                                                Hij laat zijn doel niet los, wijkt niet terzijde,

                                                aanvaardt het lijden.

 

14. Recitatief:

40. En Hij ging terug naar de leerlingen en vond hen slapend; en Hij zei tot Petrus: ‘Zo kondt gij dus niet één uur met Mij waken?  Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt. De geest is gewillig, maar het vlees is zwak’.  Nog een tweede maal ging Hij heen en bad: ‘Mijn Vader, als de kelk niet kan voorbijgaan zonder dat Ik hem drink, dan geschiede uw wil’.

 En weer kwam Hij terug en vond hen slapend; want hun ogen waren bezwaard.  En Hij verliet hen, ging heen en bad voor de derde maal, terwijl Hij dezelfde woorden sprak.  Toen kwam Hij bij de leerlingen terug en sprak tot hen: ‘Slaapt nu voort en rust uit; zie, het uur is gekomen, waarop de Mensenzoon overgeleverd wordt in de handen van zondaars’.

 

15. Koraal:

LdK180/ZJ374: 3:   Wie heeft gewaakt van die het naaste stonden?

                                               Hij heeft hen driemaal slapende gevonden.

                                               Hij ging terug en heeft alleen geleden,

                                               eenzaam gebeden.

                                   5.         Altijd zal Jezus weer in doodsstrijd wezen,

                                               tot aan het eind der wereld moet Hij vrezen,

                                               zijn eigen jongeren in slaap t’ontdekken.

                                               Wat zou hen wekken?

 

16. Recitatief:

 ‘Staat op, laat ons gaan; zie, hij die Mij overlevert, is nabij’.

 En terwijl Hij nog sprak, zie, daar kwam Judas, één van de twaalf, en met hem een grote bende met zwaarden en stokken, gezonden door de opperpriesters en de oudsten van het volk.  Die Hem overleverde nu had met hen een teken afgesproken met de woorden: ‘Die ik kussen zal, Hij is het; grijpt Hem vast’. En aanstonds liep hij op Jezus toe en zei: ‘Wees gegroet, Rabbi’; en hij kuste Hem. 50. Maar Jezus zei hem: ‘Vriend, zijt gij dáárvoor gekomen’? Toen kwamen zij nader, sloegen de hand aan Jezus en grepen Hem vast.

 

17. Aria:

EKG: 56: 1:    Christus, onze levenskracht,

                                   nooit door kwaad bevangen,

                                   werd voor ons te middernacht

                                   als een dief gevangen.

                                   Krom is rechtspraak en gericht,

                                   vals klinken getuigen,

                                   spot en hoon slaan in ’t gezicht:

                                   hoor de Schrift getuigen.

 

18. Recitatief:

 En zie, één van degenen die bij Jezus waren, strekte de hand uit, trok zijn zwaard, sloeg op de knecht van de hogepriesters in en hakte hem het oor af.  Toen zei Jezus tot hem: ‘Steek uw zwaard terug op zijn plaats; want allen, die het zwaard trekken, zullen door het zwaard omkomen.  Of meent gij, dat Ik mijn toevlucht niet kan nemen tot mijn Vader en dat Hij Mij niet aanstonds meer dan twaalf legioenen engelen zou zenden?  Maar hoe zouden dan de Schriften worden vervuld die zeggen, dat het zó moet geschieden’?  Op dat ogenblik sprak Jezus tot de bende: ‘Gij zijt uitgetrokken als tegen een rover, met zwaarden en stokken, om Mij te grijpen. Dag aan dag zat Ik in de tempel te leren en gij hebt Mij niet gevangen genomen.  Maar dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden’. Toen verlieten Hem al de leerlingen en sloegen op de vlucht.

 

19. Koraal:

LdK180/ZJ374: 7:   Hier zijn wij, Heer, een afgeweken schare,

                                               wij, die zo zorgeloos, zo ontrouw waren.

                                               Verander ons en reinig onze harten,

                                                o Man van smarten!

 

20. Recitatief:

 Degenen, die Jezus hadden gegrepen, voerden Hem weg naar de hogepriester Kaïphas, waar de schriftgeleerden en de oudsten tezamen kwamen.  Petrus nu volgde Hem van verre tot bij het paleis van de hogepriester; hij trad er binnen en zette zich bij de knechten neer om de afloop te zien.  De opperpriesters nu en het gehele Sanhedrin zochten een vals getuigenis tegen Jezus, om Hem ter dood te brengen. 60. Maar zij vonden er geen, ofschoon er veel valse getuigen naar voren getreden waren. Tenslotte traden er twee naar voren,  die zeiden: ‘Deze heeft gezegd: Ik kan Gods tempel afbreken en binnen drie dagen weer opbouwen’.  Toen stond de hogepriester op en zei tot Hem: ‘Antwoordt Gij niets? Wat is dat, wat dezen tegen U getuigen’?  Maar Jezus zweeg.

 

21. Koraal:

LdK178: 6:                Om het zwijgen, het geduld,

(zie ook ZJ372)         waarmee Gij de wet vervult,

                                                als men vrucht’loos zoekt naar schuld,

                                                Kyrie eleison.

 

22. Recitatief:

Nu sprak de hogepriester tot Hem: ‘Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij de Christus zijt, de Zoon van God’.  Jezus zei tot hem: ‘Gij hebt het gezegd. Maar Ik zeg u: Van nu af zult gij de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Kracht en komende op de wolken des hemels’.

 

23. Koraal:

LdK178: 7:                Om het woord van god’lijk recht

(zie ook ZJ372)         dat Gij tot uw rechters zegt,

                                                - zelf hebt G’uw geding beslecht, -

                                                Kyrie eleison.

 

24. Recitatief:

 Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: ‘Hij heeft God gelasterd, waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering zelf gehoord.  Wat dunkt u’? En zij antwoordden: ‘Hij verdient de dood’.  Toen spuwden zij Hem in het gelaat en sloegen Hem,  en zeiden: ‘Profeteer ons, Christus; wie heeft U geslagen’?

 

25. Aria:

LdK193: 2:                Wie heeft U zo geslagen,

                                               waarom moet Gij verdragen

                                               die bitterheid en pijn?

                                               Gij zijt toch zonder zonde,

                                               toch niet in ’t kwaad gebonden

                                               als wij en onze kind’ren zijn.

 

26. Recitatief:

 Petrus nu zat buiten in de voorhof. En een dienstmaagd kwam naar hem toe en zei: ‘Ook gij waart bij Jezus de Galileër’. 70. Maar hij loochende het ten aanhoren van allen en zei: ‘Ik begrijp niet, wat gij zegt’.  Maar toen hij wegging naar de poort, zag hem een andere dienstmaagd en zei tot degenen, die zich daar bevonden: ‘Ook deze was bij Jezus de Nazarener’.  Wederom loochende hij het en zwoer: ‘Ik ken die mens niet’.  Kort daarna kwamen de omstanders naderbij en zeiden tot Petrus: ‘Waarlijk, ook gij zijt een van hen; want zelfs uw spraak verraadt u’.  Toen begon hij te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die mens niet’. En aanstonds kraaide er een haan.  Nu herinnerde zich Petrus het woord, dat Jezus had gesproken: ‘Eer een haan heeft gekraaid, zult gij Mij driemaal verloochenen’. Hij ging naar buiten en weende bitter.

 

27. Aria:

LdK: 407: 2:              Om al mijn schuld, mijn zonden groot,

            Allein zu dir...            ben ik bezwaard van harte.

                                                Draag Gij die last mee in de dood,

                                               o Christus, Man van smarte.

                                               Sta bij uw Vader voor mij in,

                                               bid voor mij om een nieuw begin,

                                               opdat, van alle last bevrijd,

                                               ik mij verblijd

                                               in ’t leven van de eeuwigheid.

 

28. Recitatief:

 Bij het aanbreken van de morgen namen al de opperpriesters en oudsten van het volk een besluit tegen Jezus om Hem te doden.  Zij lieten Hem boeien, voerden Hem weg en leverden Hem over aan de landvoogd Pilatus.  Toen nu Judas, die Hem overgeleverd had, zag, dat Hij veroordeeld was, kreeg hij spijt en bracht de dertig zilverlingen aan de opperpriesters en de oudsten terug  met de woorden ‘Ik heb gezondigd door onschuldig bloed over te leveren’. Maar zij zeiden: ‘Wat gaat ons dat aan? Dat is uw zaak’!  Toen smeet hij de zilverlingen in de tempel, vluchtte weg en verhing zich.  Maar de opperpriesters raapten de zilverlingen op en zeiden: ‘Het is niet geoorloofd ze in de offerkist te werpen, omdat het bloedgeld is’.

 Na beraadslaagd te hebben, kochten zij daarvoor de akker van de pottenbakker als begraafplaats voor de vreemdelingen.  Daarom wordt die akker ‘Bloedakker’ genoemd,  tot op de huidige dag.  Toen ging in vervulling, wat de profeet Jeremia gezegd had: ‘En ik ontving de dertig zilverlingen, de prijs van de geschatte, die zij geschat hebben, van de kinderen van Israël 10. en gaf ze voor de akker van de pottenbakker, zoals de Heer mij bevolen had’.  Jezus nu stond voor de landvoogd; en de landvoogd ondervroeg Hem en zei: ‘Gij zijt de koning der Joden’? Jezus sprak: ‘Gij zegt het’.  En terwijl de opperpriesters en oudsten Hem beschuldigden, antwoordde Hij niets.  Toen zei Pilatus tot Hem: ‘Hoort Gij niet, hoe zwaar zij U beschuldigen’?  En Hij antwoordde hem op geen enkele beschuldiging, zodat de landvoogd zeer verbaasd was.

 

29. Aria:

EKG421: 2:    Diep eerbiedig nu en zwijgend

                        groeten wij de Mensenzoon,

                        Hem nog dieper eer bewijzend,

                        omdat Hij ons zwijgend toont,

                        dat geen macht Hem klein kan krijgen:

                        weerloos biedt Hij wederwerk.

                        Voor de dood, met al haar dreigen,

                        is dit leven veel te sterk.

 

30. Recitatief:

 Bij het feest nu was de landvoogd gewoon, één gevangene vrij te laten, ter keuze van het volk.  Men had toen een beruchte gevangene, Barabbas genaamd.  Terwijl zij samenkwamen, zei Pilatus tot hen: ‘Wie wilt gij, dat ik u vrijlaat, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt’?  Hij wist namelijk, dat zij Hem uit afgunst hadden overgeleverd.  Terwijl hij nu op de rechterstoel zat, liet zijn vrouw hem zeggen: ‘Bemoei u niet met deze Rechtvaardige, want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden’. 20. De opperpriesters en oudsten nu hitsten de volksmenigte op, dat zij Barabbas zouden vragen en Jezus zouden doen sterven.  De landvoogd nam het woord en zei tot hen: ‘Wie van beiden wilt gij, dat ik u vrijlaat’? Zij zeiden: ‘Barabbas’.  Pilatus zei tot hen: ‘Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus wordt genoemd’?  Allen zeiden: ‘Aan het kruis met Hem’! Maar hij zei: ‘Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan’?

 

31. Koraal:

LdK181: 1:                Noem d’overtreding mij, die Gij begaan hebt,            

                                               het kwaad, gekruiste Heer, dat Gij gedaan hebt,

                                               waaraan uw volk U schuldig heeft bevonden,

                                               noem mij uw zonden.

 

32. Recitatief:

Maar zij schreeuwden nog harder: ‘Aan het kruis met Hem’!

 Toen Pilatus nu zag, dat het niets hielp, maar dat het oproer nog toenam, nam hij water, waste zijn handen ten aanschouwen van het volk en zei: ‘Ik ben onschuldig aan dit bloed; dat moet gij verantwoorden’!  Maar heel het volk antwoordde: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’!  Toen stelde hij hun Barabbas in vrijheid, maar Jezus liet hij geselen en gaf Hem over om te worden gekruisigd.

 

33. Aria:

            LdK, Ps62:              Mijn haters sloten zich aaneen

                                               met velen tegen mij alleen, -

                                               hoe zou mijn val hun hart verheugen!

                                               Zij zijn vol valsheid en verraad,

                                               zij spreken heil, maar denken haat,

                                               hun lust en leven is de leugen.

 

34. Recitatief:

 Toen namen de soldaten van de landvoogd Jezus mee in het praetorium en verzamelden het hele peloton om Hem heen.  En zij ontkleedden Hem en hingen Hem een scharlaken mantel om;  zij vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in zijn rechterhand; zij knielden voor Hem neer, bespotten Hem en zeiden: ‘Wees gegroet, koning der Joden’. 30. En zij bespuwden Hem, namen de rietstok en sloegen Hem op het hoofd.

 

35. Koraal:

LdK178: 8:                Om de doornen van uw kroon,

(zie ook ZJ372)         om de gees’ling en de hoon,

                                               roepen wij, o Mensenzoon,

                                               Kyrie eleison.

 

36. Recitatief:

 En nadat zij Hem hadden bespot, deden zij Hem de mantel af, trokken Hem zijn klederen weer aan en voerden Hem weg om gekruisigd te worden.  Terwijl zij nu uittrokken, stootten zij op een man uit Cyrene, Simon geheten; deze dwongen zij om Zijn kruis te dragen.  En toen zij op een plaats gekomen waren, welke Golgotha, dat is: ‘schedelplaats’, heette,  gaven zij Hem wijn te drinken, met gal vermengd; en toen Hij geproefd had, wilde Hij niet drinken.  Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijn klederen door het lot, opdat vervuld zou worden, wat door de profeet is gezegd: ‘Zij hebben mijn klederen onder elkander verdeeld en over mijn gewaad het lot geworpen’.  En zij zetten zich daar neer en bewaakten Hem.  En boven zijn hoofd brachten zij een opschrift aan met de reden van zijn veroordeling: ‘Dit is Jezus, de koning der Joden’.  Toen werden met Hem twee rovers gekruisigd, de één aan de rechter-, de ander aan de linkerkant.  De voorbijgangers nu hoonden Hem, schudden het hoofd 40. en zeiden: ‘Gij daar, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt: red U zelf, indien Gij Gods Zoon zijt, en kom van dat kruis af’!  Zo spotten ook de opperpriesters met de schrifgeleerden en oudsten, en zeiden:  ‘Anderen heeft Hij gered, zichzelf kan Hij niet redden; Hij is de koning van Israël, laat Hij nu van het kruis afkomen, en wij zullen in Hem geloven!  Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat Deze Hem nu bevrijden, als Hij Hem liefheeft! Hij heeft immers gezegd: Ik ben Gods Zoon’!

 Zo ook bespotten Hem de rovers, die met Hem gekruisigd waren.

 

37. Koraal:

LdK181: 3:                Zeg mij, waarom men U aldus gehoond heeft,

                                               U dus, mijn vorst, gescepterd en gekroond heeft!

                                               Om voor mijn schuld verzoening te verwerven,

                                               moest Gij dús sterven?

 

38. Recitatief:

 Van het zesde uur af tot het negende toe bedekte duisternis het gehele land.  Omstreeks het negende uur nu riep Jezus met luider stem: ‘Eli, Eli, lama sabachthani’, dat is: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten’?  Maar toen sommigen van de omstanders dit hoorden, zeiden zij: ‘Hij roept Elia’.  En aanstonds liep één van hen heen, nam een spons, vulde ze met azijn, stak ze op een riet en gaf Hem te drinken.  Maar de anderen zeiden: ‘Wacht, laat ons zien, of Elia Hem komt bevrijden’! 50. Nogmaals riep Jezus met luider stem en gaf de geest.

 

39. Koraal:

LdK19 / ZJ375: 1:              Nu valt de nacht.

                                                           Het is volbracht:

                                                           de Heer heeft heel zijn leven

                                                           voor het menselijk geslacht

                                                           in Gods hand gegeven.

 

40. Recitatief:

 En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën; de aarde beefde en de rotsen spleten uiteen;  de graven openden zich en vele lichamen van ontslapen heiligen verrezen;  na hun verrijzenis verlieten zij de graven en kwamen in de heilige stad en verschenen aan velen.  Toen nu de hoofdman en die met hem Jezus bewaakten, de aardbeving en wat er verder gebeurde zagen, schrokken zij hevig en zeiden: ‘Waarlijk, Deze was Gods Zoon’.  En vele vrouwen, die Jezus vanuit Galilea begeleid hadden om Hem te dienen, stonden daar van verre toe te zien;  onder hen waren Maria Magdalena, Maria de moeder van Jacobus en Joseph, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.

 Toen het nu avond werd, kwam een rijk man van Arimathea, Joseph genaamd, die zelf ook een leerling van Jezus was.  Hij begaf zich naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus het hem te geven.  Joseph nam het lichaam, wikkelde het in zuiver linnen 60. en legde het in zijn eigen nieuwe graf, dat hij in de rots had uitgehouwen, rolde dan een grote steen voor de ingang van het graf en ging heen.  Maria Magdalena en de andere Maria bleven achter en zaten tegenover het graf.

 

41. Koraal:

LdK19 / ZJ375: 2:              De wereld gaf

Hem slechts een graf,

zijn wonen was Hem zwerven;

al zijn onschuld werd Hem straf

en zijn leven sterven.

 

42. Recitatief:

 De dag daarna, dat is na de voorbereidingsdag, kwamen de opperpriesters en de Farizeën bij Pilatus bijeen  en zeiden: ‘Heer, wij herinneren ons, dat deze bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik verrijzen.  Geef dus bevel, het graf tot de derde dag zorgvuldig te bewaken, anders komen straks zijn leerlingen nog, halen hem weg en zeggen: Hij is uit de doden opgestaan. Het laatste bedrog zou erger zijn dan het eerste’.  Pilatus zei tot hen: ‘Gij krijgt een wacht; gaat en bewaakt het graf zo goed gij kunt’.  Zij gingen nu heen en lieten het graf met een wacht bewaken, terwijl zij de steen verzegelden.

 

43. Koraal:

LdK19 / ZJ375: 3:              Hoe slaapt Gij nu,

                                                           die men zo ruw

                                                           aan ’t kruishout heeft gehangen.

                                                           Starre rotsen houden U,

                                                           rots des heils, gevangen.

 

44. Moresca