DIES IRAEIndex of /maus twee 17de eeuwse vertalingen

Justus de Harduyn en Jacob Revius

- Vertaling van Jacob Revius (1630) en Justus de Harduijn (1620) - met eigen proza-vertaling
- Over het lied zelf, zie de hoofdpagina . Daar ook de oer-versie van dit lied.

Niet om gezellig samen te zingen, maar toch goed om als tekst paraat te hebben... Hier twee geslaagde oud-Nederlandse vertalingen. Die van Revius is redelijk bekend, maar die van Joost van Harduyn Justus de Harduwijn, Harduinus, priester-dichter èn blijkbaar ook musicus (Gent, 1582 - Oudegem, 1636), mag er ook zijn. De tekst komt uit zijn boek met geestelijke liederen: Goddelicke Lofsanghen tot vermaeckinge van alle gheestighe liefhebbers Gent, 1620. Over deze interessante man, zie een artikel in het Laatste Nieuws n.a.v. een tentoonstelling in Oudegem in 2021. Hij heeft zich als in het Latijn en Grieks volkomen geschoolde humanist ontwikkeld - bewust en gewild - tot propagator van de dichtkunst in de volkstaal. Tekst van zijn vertaling van het Dies Irae is op zich niet moeilijk. Gewoon hardop lezen en u verstaat hem, ook als u de woorden niet her-kent. De klank brengt de betekenis wel over... Onderaan de pagina de originele tekst tweetalig, Hier de tweestemmige muziek die hij voorzag voor dit lied. [interessant dat hij de pare en onpare verzen een eigen melodie geeft]. 

diesirae_harduyn_S-B

De bijbelse bron van het eerste harde deel is evident te vinden in het eerste hoofdstuk van de profeet Zefanja, die de inwoners van Jeruzalem waarschuwt dat als ze doorgaan met schandalig en onrechtmatig leven, het oordeel niet zal uitblijven :

"Nabij is de grote dag des Heren, nabij en hij nadert haastig.
Hoort, de dag des Heren; bitter schreeuwt dan de held. 
Die dag is een dag van verbolgenheid,
een dag van benauwdheid en van angst,
een dag van vernieling en van vernietiging,
een dag van duisternis en van donkerheid,
een dag van wolken en van dikke duisternis, 
een dag van bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw
tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens."
Zefanja, 1:14-16.

In het Latijn klinkt dat alsvolgt: Dies iræ, dies illa, dies tribulationis et angustiæ, dies calamitatis et miseriæ, dies tenebrarum et caliginis, dies nebulæ et turbinis, dies tubæ et clangoris super civitates munitas et super angulos excelsos.

Andere beelden komen uit de Apocalyps, bijv Openbaring 20:11–15 het boek dat geopend wordt om de wereld te oordelen, Mattheüs 25:31–46 scheiding van schapen en bokken, rechter-linkerhand, incl. de vlammen, 1 Thessalonicenzen 4:16 , 1 Korinthiers 15: de bazuin, verrijzenis, 2 Petrus 3:7 hemel en aarde vergaan door vuur, en Lukas 21:26 mensen bezwijken van angst als ze de Mensenzoon zien komen. Profetieën en beelden die niet descriptief bedoeld zijn, maar evocatief en performatief, d.w.z. ze dienen als emotionele oproep aan een afgedwaald volk, om zich te bekeren, anders te gaan leven, maar dit terzijde. Deze sequens12de eeuw, vaak toegeschreven aan Thomas van Celano, lijkt echter te 'volks' voor deze geleerde franciscaan, maar... is de christelijke cultuurgeschiedenis ingegaan omdat ze opgenomen is in de Requiem-mis, de dodenmis. En via de muziek raken ze de huiverende ziel..., tot op heden. De beginnoten doen het 'm: Amadeus, Berlioz, Danse macabre... overigens ook die dient om 'te ontwaken' bij het ochtendgloren, als de kerkklok luidt.

Justus de Harduyn, Goddelicke Lof-Sanghen Gent, 1620 p. 173-176

Sequens Requiemmis
(13de eeuw)
Proza vertaling (2023) Jacob Revius (1630) Justus du Harduwijn (1620)
1   Dies iræ, dies illa, Dag van toorn! Deze dag Den gewissen dach der wraken, Dien dagh vol van gheschille,
Solvet sæclum in favilla: zal de wereld herleid worden tot as. Och! den dach begint te naken Sal verbranden d'aerde stille,
Teste David cum Sibylla. David en de Sibylle getuigen ervan. Die de werelt sal doen blaken. Tuyghen David en Sibille.
2   Quantus tremor est futurus, Hoe zal men sidderen en beven Wiens gemoet en sal niet schromen Hoe moet elck een dan verschrommen?
Quando Iudex est venturus, wanneer de Rechter eraan komt Als ten oordeel sullen comen Als den Rechter sal aencommen,
Cuncta stricte discussurus! die alles minitieus onderzoekt! Beyde quaden ende vromen! Om de quaede te verdommen.
3   Tuba, mirum spargens sonum De wondere klank van de bazuin Alle die oyt sijn geboren Het trompet, o wonder dinghen!
Per sepulchra regionum, zal door het rijk der graven schallen En ontslapen met haer oren Sal de doode doen ontspringhen,
Coget omnes ante thronum. om allen bijeen te drijven voor de troon. De aertz-engel sullen horen. En ten oordeel alle dwinghen.
4   Mors stupebit, et natura, De dood zal verstomd staan, zo ook de natuur, Sal de doot als dan niet beven Op dien dagh, en op die huere
Cum resurget creatura, wanneer de schepselen verrijzen Als de beenders weder leven Sal de dood, met de natuere,
Iudicanti responsura. om de rechter rekenschap te geven. Met haer oude huyt omgeven? Staen in schrickel, en in ruere.
5   Liber scriptus proferetur, Een/het geschreven boek zal worden gebracht, Siet, een boeck wert opgeslagen Men sal daer den boek ontsluyten
In quo totum continetur, waarin alles is opgenomen, op grond waarvan  Dat ten vollen sal gewagen Om al 's Weerelts quaet te uyten,
Unde mundus iudicetur. de wereld geoordeeld zal worden. Hoe hem yder heeft gedragen. Niet en zalder blijven buyten.
6 Iudex ergo cum sedebit, Wanneer dan de rechter zich zal zetten Alle quaet sal zijn gewroken Soomen 't Vonnis sal gaen strijcken;
Quidquid latet, apparebit: wordt alles wat verborgen is openbaar: Dat gedaen is of gesproken. Al 't verholen moet dan blijcken:
Nil inultum remanebit. Niets zal ongestraft blijven. Wat verholen was ontloken. Sonder het minst af te wijcken.
7   Quid sum miser tunc dicturus? Wat zal ik, ellendige, dan zeggen? Ah! wie ist die my beraen sal Wat sal ick cattijf dan maecken?
Quem patronum rogaturus, Welke verdediger zal ik oproepen, Als ick voor den richter gaen sal Wie sal voorstaen mijne saecken?
Cum vix iustus sit securus? als de rechtvaardige nauwelijks veilig is. Daer de reynste nau bestaen sal? Als den goeden ducht te blaecken.
8   Rex tremendæ maiestatis, Ontzagwekkende vreesinboezemende koning Eeuwich Coninck, wiens genade Coninck der Almogenthede,
Qui salvandos salvas gratis, die uit genade redt die gered moeten worden, Geenen sondaer comt te spade Fonteyne claer der soetighede,
Salva me, fons pietatis. red mij, o bron van barmhartigheid. Slaet u arem schepsel gade. Leydt my dogh ter saelighede.
9   Recordare, Iesu pie, Breng u te binnen, lieve Jezus, Ghy die vanden hemel daelde Soeten Jesu! wilt ghedincken,
Quod sum causa tuæ viæ: dat ik het ben, om wie gij uw weg gegaan zijt: Om te soeken het verdwaelde, Dat gh'u compste my quaemt schincken,
Ne me perdas illa die. Laat mij niet verloren gaan, op die dag. En voor mijne schult betaelde Och en wilt mij niet vercrincken.
10   Quærens me, sedisti lassus: Op zoek naar mij zat gij triest terneer, Alles wat ghy hebt geleden, Ghy socht my laf, mat, en moede:
Redemisti Crucem passus: Verlossing bracht gij door het kruis te dragen. Alles wat ghy hebt gebeden Ghy kocht mij met uwen bloede:
Tantus labor non sit cassus. Zo'n zwaar werk: laat het niet vergeefs zijn. Heylant, wilt aen my besteden. Dit sy dan tot mijn behoede.
11   Iuste Iudex ultionis, Rechtvaardig vergeldende rechter, Doet in mijner herten melding' Rechter der rechtveerde vraecke,
Donum fac remissionis schenk de gave van vergeving Van vergeving' en quyt-schelding' Dat ick u ghenae dogh smaecke,
Ante diem rationis. voor de dag der afrekening Eer den dach comt van vergelding. Eer ick dien dagh ghenaecke.
12   Ingemisco, tamquam reus: Ik zucht, zoals een aangeklaagde: Laes! ick ken mijn snode gangen, Ick versucht om mijn misdaeden,
Culpa rubet vultus meus: Schuld brengt het schaamrood op mijn kaken Root van schaemte sijn mijn wangen: En met schaemt stae ick ghelaeden:
Supplicanti parce, Deus. Spaar de smekeling, God. Wilt my in u arm ontfangen. Spaert my o God der ghenaeden.
13   Qui Mariam absolvisti, Die Maria hebt vergeven Die de grote sondarinne Die Mariam hebt verheven,
Et latronem exaudisti, en de misdadiger verhoord Troostedet met soeten sinne, En den moordenaer doen leven:
Mihi quoque spem dedisti. mij ook hebt gij hoop gegeven. Laet my smaken uwe minne. Hebt my oock goe hop' ghegheven.
14   Preces meæ non sunt dignæ: Mijn gebeden zijn onwaardig Mijn begeerten zijn on-aerdich, Onweerd is myn offerande;
Sed tu bonus fac benigne, maar gij zijt goed, wees weldadig Mijne wercken onrechtvaerdich, Maer ghy syt zeer goederhande:
Ne perenni cremer igne. laat het eeuwige vuur mij niet verassen. Maect my uwer goetheyt waerdich. Dooght dat ick dan niet en brande.
15   Inter oves locum præsta, Geef mij een plaats tussen de schapen, Voor u schaepken my belyde, Met u schaepkens comt my leyden:
Et ab hædis me sequestra, en scheid mij van de bokken Vande bocken scheydt my wyde, Uyt de bocken wilt my scheyden:
Statuens in parte dextra. door mij aan uw rechterhand te plaatsen. Set my aen u rechter syde. En ter rechter handt verbeyden.
16   Confutatis maledictis, Als de verdoemden zijn teruggewezen  Als de boose gaen verloren, Dat ick dogh dit soo ghebijde;
Flammis acribus addictis, aan de scherpe vlammen overgegeven, Schenct my dat soo lang te voren Als ghy die vermaledijde,
Voca me cum benedictis. roep mij dan bij de gezegenden. Is bereydt u wtvercoren. Jaeghen sult ter slincker zijde.
17 Oro supplex et acclinis Nederig en gebogen bid ik, Wt de diepte der ellende Hier toe ick mijn hert u sende
Cor contritum quasi cinis: het hart bijna tot as verbrijzeld : Mijn gebet ick tot u sende: En in asschen ick dat wende,
Gere curam mei finis. Draag zorg voor mijn einde. Draecht doch sorge voor mijn ende. Hebt dogh sorghe voor mijn [h]ende.
18 Lacrimosa dies illa, Een dag vol tranen zal dat wezen 18. Als den mensch zal sijn verresen
Qua resurget ex favílla als de mens uit de as verrezen Om van u te sijn verwesen
Iudicandus homo reus: schuldig voor de rechter staat : Stelt hem dan bij d'uyt-ghelesen.
Huic ergo parce, Deus: spaar hem daar dan, o God. 19. Wilt hem Godt hier toe dogh spaeren,
19 Pie Iesu Domine, Barmhartige Jezus, Heer Wilt hem Jesu dogh beswaeren
Dona eis requiem. Amen. schenk hun rust. Amen. In u rust met d'Hemel-schaeren.
  Anoniem Dick Wursten Jacob Revius (1586-1658) Justus du Harduwijn (1582-1638)
      (Harduinus) / Joost van Harduijn
(vroeger toegeschreven aan  
Thomas van Celano)
De laatste coupletten zijn Over-Ysselsche sangen en dichten Goddelicke Lof-Sanghen...
afkomstig uit een ouder lied, Deventer 1630 Gent 1620
dan wel de liturgische formules p. 257-259 p. 173-176
bij de graflegging.

 

Hier nog wat extra afbeeldingen uit de uitgave van Joost van Harduijn: 

TITELPAGINA:

harduyn_goddelijckelosanghen_titel

Tweestemmige zetting van de tekst. Daaronder de tekst in het origineel Latijn-Nederlands

Het geheel wordt ingeleid met een sonnet

Sonnet. Van de vreese des Oordeels.

 
DE zee-baeren ghestoort, met ‘tschuym daer op ghehoopt,
 
Uyt ‘tNoort-gat ghesnuyf der scherp-snijdende winden,
 
Den haeghel ruyd’, en grof die eycken velt en linden,
 
Den blicksem die God’s handt soo grammelijck ontknoopt.
 
 
 
En vrees’ ick, noch den Hond die ‘sHemels baen beloopt,
 
Noch eenigh aerds ghediert bereet my te verslinden;
 
Nogh Mars, dul en verroet die hem all-om gaet vinden
 
Om te wasschen in ’t bloed zijn aermen op ghestroopt.
 
 
 
‘K en vrees’ noch pijck, noch roer, noch poingnaert, noch rapiere;
 
Noch oock de scherpe schaer van Parca ongoedertiere:
 
Noch gheenderley ghewelt, noch gheenderley aenstoot:
 
 
 
Maer ick vrees’ boven al dien dagh, en die huere,
 
Als’t al sal sijn ghestelt in schrickel, en in ruere:
 
Om voor altijt t’ontfaen of ‘tleven of de doot.

 

diesirae_harduyn_S-B

sequentie voor de doden