Dies Irae, dies illa Index of /maus - achtergrond en commentaar

More hymns | Vexilla regis | Ausonius and his Rose | Alain de Lille | Dulcis Jesu memoria | Mundi renovatio | Lux jucunda | Ambrosius | Veni Redemptor | Conditor alme | Prudentius | Adam St. Victor | a solis ortus

"Geen gezangboek is compleet zonder dit lied. Het is zo klassiek, zo indrukwekkend zo verschrikkelijk, zo schoon, dat het altijd weer de christelijke mens heeft geboeid. Eigenlijk is het niet te vertalen, het Latijn heeft een donkere glans en verhevenheid die onvergelijkelijk zijn."
(J.W. Schulte Nordtholt)

diesirae_sequentie_begin

Toelichting

Hierboven ziet u het begin van dit lied (een 'sequentie') zoals het in de klassieke 'mis voor de overledenen' (dodenmis) is opgenomen. De spanning in dit lied is klassiek, maar voor onze tijd misschien te vreemd: Je staat tegenover de Rechter die tegelijk je Redder is. Het oordeel wordt in schrille kleuren geschilderd, terwijl het beroep op de genade (strofe 8) persoonlijk, emotioneel klinkt. Eén van de beste inhoudelijke commentaren op dit lied is te vinden in het Compendium bij het liedboek: de toelichting geschreven bij gezang 278 van de hand van dichter/vertaler J.W. Schulte Nordholt. U treft het aan onder de tekst en de vertalingen [link]. Op een aparte bladzij zal ik ook nog de détailanalysie uit zijn boek Hymnen opnemen, waarin hij in 1967 zijn vertaling publiceerde samen met Jan van Biezen (melodie). De vertaling zelf is nog iets ouder. Ze stamt uit 1964 (Hymnen. een bloemlezing). In het liedboek voor de kerken heeft men 'David en Sibylle' vervangen door 'de profeten'. Tsja.
Over het lied: De laatste twee strofen (lacrimosa & Pie Jesu] zijn later toegevoegd aan de sequens. Ze zijn afkomstig uit oudere begrafenisgebeden (Libera me domine... Dona ei requiem). De ontdekking in 1931 van een Noord-Italiaanse handschrift (eind 12de eeuw, Codex VII D 36, f. 16r. - Nationale bibliotheek, Napels) heeft duidelijk gemaakt dat het oorspronkelijk lied een geheel was van 16 terzinen. (meer info: C. Vellekoop, Dies ire dies illa: Studien zur Frühgeschichte einer Sequenz. Dissertatie. (Utrechtse bijdragen tot de muziekwetenschap 10, Bilthoven 1978),. Pas later is het opgenomen in de dodenmis. De gangbare theorie dat het uit de grafleggingsgebeden zou zijn ontstaan, gegroeid a.h.w. (door 'trope-vorming'), zoals voorgesteld door C. Blume & alii, lijkt hiermee te zijn weerlegd. Dit nodigt uit tot een hernieuwde lezing van de tekst, los van de dodenmis: De originele strofe 6 blijkt in de oorspronkelijke versie een echt keerpunt, en met strofe 11 ertussenuit (die ontbreekt) loopt de tekst heel mooi.
Daarom in deze publicatie online van de tekst, heb ik die oude versie toegevoegd (versie A). Een consistente opbouw. 1-6 evocatie van de oordeelsdag, met in 6 de tegenstelling: Tunc - nunc, dat de overgang van derde persoon-futurum (beschrijving) naar eerste persoon=praesens (gebedsmodus) voorbereidt. Het pleidooi om redding wordt steeds sterker, met beroep op Jezus die Gods genade incorporeert. De laatste zin is dan ook een perfect slotgebed: gere curam mei finis... "Draag gij zorg voor mijn einde." Ook de Middeleeuwen kenden de genadige God wel degelijk (zie ook vers 8: sola gratia).

 

Origineel (12de eeuw) Requiemmis (13de eeuw) Proza vertaling (2023) J.W. Schulte Nordholt (1964)
1   Dies iræ, dies illa, Dies iræ, dies illa, Dag van toorn! Deze dag Dag des oordeels, dag des Heren.
Solvet sæclum in favilla: Solvet sæclum in favilla: zal de wereld tot as herleiden. Alles zal tot as verteren,
Teste David cum Sibylla. Teste David cum Sibylla. David en de Sibylle getuigen ervan. naar Sibylle en David leren.
LB 1973: zoals de profeten leren
2   Quantus tremor est futurus, Quantus tremor est futurus, Hoe zal men sidderen en beven Dag van schrik die aan zal breken
Quando Iudex est venturus, Quando Iudex est venturus, wanneer de Rechter eraan komt als de Rechter recht zal spreken
Cuncta stricte discussurus! Cuncta stricte discussurus! die alles minitieus onderzoekt! en het kwaad op aarde wreken.
3   Tuba, mirum spargens sonum Tuba, mirum spargens sonum De wondere klank van de bazuin De bazuinen zullen schallen
Per sepulchra regionum, Per sepulchra regionum, zal door het rijk der graven schallen door het dodenrijk en allen
Coget omnes ante thronum. Coget omnes ante thronum. om allen bijeen te drijven voor de troon. voor de troon terneer doen vallen.
4   Mors stupebit, et natura, Mors stupebit, et natura, De dood zal verstomd staan, zo ook de natuur, Dood en schepping zullen beven
Cum resurget creatura, Cum resurget creatura, wanneer de schepselen verrijzen als de mens verrijst ten leven,
Iudicanti responsura. Iudicanti responsura. om de rechter rekenschap te geven. als hij rekenschap moet geven.
5   Liber scriptus proferetur, Liber scriptus proferetur, Een/het geschreven boek zal getoond worden, En dan wordt het boek gelezen
In quo totum continetur, In quo totum continetur, waarin alles is opgenomen en de wereld wacht vol vrezen
  Unde mundus iudicetur. waarvoor de wereld geoordeeld zal worden. hoe het vonnis wordt gewezen.
quod inultum non sinetur waarvoor vergelding niet kan uitblijven
6A Tunc pandetur et plectetur  Dan zal openbaar worden en gestraft
quod malorum nunc videtur wat van het kwade nu zichtbaar is
vel in corde detinetur of in het hart verborgen wordt gehouden
6B Iudex ergo cum sedebit, Wanneer dan de rechter zich zal zetten Is de Rechter dan gezeten,
Quidquid latet, apparebit: wordt alles wat verborgen is openbaar: dan zal Hij 't verborg'ne weten,
Nil inultum remanebit. Niets zal ongestraft blijven. alle straf wordt toegemeten.
7   Quid sum miser tunc dicturus? Quid sum miser tunc dicturus? Wat zal ik, ellendige, dan zeggen? Waar moet ik dan van gewagen?
Quem patronum rogaturus, Quem patronum rogaturus, Welke verdediger zal ik oproepen, Welke helper moet ik vragen?
Cum vix iustus sit securus? Cum vix iustus sit securus? als de rechtvaardige nauwelijks veilig is. Niemand kan uw oordeel dragen.
8   Rex tremendæ maiestatis, Rex tremendæ maiestatis, Ontzagwekkende vreesinboezemende koning Koning in verschrikking tronend,
Qui salvandos salvas gratis, Qui salvandos salvas gratis, die uit genade redt die gered moeten worden, en toch mild de schuld verschonend,
Salva me, fons pietatis. Salva me, fons pietatis. red mij, o bron van barmhartigheid. red mij, mij uw trouw betonend.
9   Recordare, Iesu pie, Recordare, Iesu pie, Breng u te binnen, lieve Jezus, Jezus, heb toch medelijden,
Quod sum causa tuæ viæ: Quod sum causa tuæ viæ: dat gij om mijnentwil uw weg gegaan bent: denk, hoe Gij voor mij moest lijden.
Ne me perdas illa die. Ne me perdas illa die. Laat mij dan niet verloren gaan, op die dag. Sta mij op die dag terzijde.
10   Quærens me, sedisti lassus: Quærens me, sedisti lassus: Op zoek naar mij zat gij triest terneer, Die, mij zoekend, zijt gebonden,
Redemisti Crucem passus: Redemisti Crucem passus: Verlossing bracht gij door het kruis te dragen. mij verlost hebt van mijn zonden,
Tantus labor non sit cassus. Tantus labor non sit cassus. Zo'n zwaar werk: laat het niet vergeefs zijn. zijn dan tevergeefs uw wonden?
11   Iuste Iudex ultionis, Rechtvaardig vergeldende rechter, Grote Rechter van de wrake,
Donum fac remissionis schenk de gave van vergeving laat mij uw vergeving smaken
Ante diem rationis. voor de dag der afrekening voor Gij 't vonnis op zult maken.
12   Ingemisco, tamquam reus: Ingemisco, tamquam reus: Ik zucht, zoals een aangeklaagde Schuldig ben ik aan het kwade,
Culpa rubet vultus meus: Culpa rubet vultus meus: Schuld brengt het schaamrood op mijn kaken: rood van schaamte om mijn daden.
Supplicanti parce, Deus. Supplicanti parce, Deus. Spaar de smekeling, God. God, ik smeek U, schenk genade.
13   Qui Mariam absolvisti, Qui Mariam absolvisti, Die Maria hebt vergeven Die Maria hebt vergeven
Et latronem exaudisti, Et latronem exaudisti, en de misdadiger verhoord en de moordenaar schonkt het leven,
Mihi quoque spem dedisti. Mihi quoque spem dedisti. mij ook hebt gij hoop gegeven. mij ook hebt Gij hoop gegeven.
14   Preces meæ non sunt dignæ: Preces meæ non sunt dignæ: Mijn gebeden zijn onwaardig Houd mij mijn gebed ten goede.
Sed tu bonus fac benigne, Sed tu bonus fac benigne, maar gij zijt goed, wees weldadig Wil, Getrouwe, voor het woeden
Ne perenni cremer igne. Ne perenni cremer igne. laat het eeuwige vuur mij niet verassen. van het helse vuur mij hoeden.
15   Inter oves locum præsta, Inter oves locum præsta, Geef mij een plaats tussen de schapen, Wil mij met uw schapen weiden,
Et ab hædis me sequestra, Et ab hædis me sequestra, en scheid mij van de bokken en mij van de bokken scheiden,
Statuens in parte dextra. Statuens in parte dextra. door mij aan uw rechterhand te plaatsen. mij ter rechterzijde leiden.
16   Confutatis maledictis, Confutatis maledictis, Als de verdoemden zijn teruggewezen  Gaan de zondaars eens verloren,
Flammis acribus addictis, Flammis acribus addictis, aan de scherpe vlammen overgegeven, is hun 't helse vuur beschoren,
Voca me cum benedictis. Voca me cum benedictis. roep mij dan bij de gezegenden. roep mij uit als uitverkoren.
17 Oro supplex et acclivis [?] Oro supplex et acclinis Nederig en gebogen [opwaarts?], bid ik Hoor, ik roep in angstig klagen,
Cor contritum quasi cinis: Cor contritum quasi cinis: het hart bijna tot as verbrijzeld : 't hart verbrijzeld en verslagen,
Curas gere mei finis Gere curam mei finis. Draag zorg voor mijn einde. red mij op die dag der dagen.
18 Lacrimosa dies illa, Een dag vol tranen zal dat wezen
Qua resurget ex favílla als de mens uit de as verrezen
Iudicandus homo reus: schuldig voor de rechter staat :
Huic ergo parce, Deus: spaar hem daar dan, o God.
19 Pie Iesu Domine, Barmhartige Jezus, Heer
Dona eis requiem. Amen. schenk hun rust. Amen.
  Anoniem (laat 12de eeuw) Anoniem (begin 13de eeuw) Dick Wursten (2023) J.W. Schulte Nordholt (1920-1995)
  Hymnen en liederen (1964)
  Hymnen. bloemlezing met muziek (1967)
  Liedboek voor de kerken, gez. 278 (1973)
 

Twee 17de eeuwse Nederlandse vertalingen (Harduijn - rooms-katholiek (Gent), inclusief 2-stemmige muziek | Revius - gereformeerd (Leiden/Deventer) vindt u op deze pagina.

 

uit: Compendium bij het Liedboek voor de kerken (gezang 279), auteur J.W. Schulte Nordholt

Geen gezangboek is compleet zonder dit lied. Het is zo klassiek, zo indrukwekkend zo verschrikkelijk, zo schoon, dat het altijd weer de christelijke mens heeft geboeid. Eigenlijk is het niet te vertalen, het Latijn heeft een donkere glans en verhevenheid die onvergelijkelijk zijn. Maar het is vertaald, altijd weer, honderden malen in alle talen. Het is ook beschreven zonder einde, er bestaat een hele litteratuur over. In het kader van dit commentaar is het het beste enkele verklarende opmerkingen te maken. voor een verdere informatie moge verwezen worden naar Hymnen, blz. 307-311.

Wat de tijd van ontstaan betreft, het lied stamt uit de dertiende eeuw, uit de kringen van de Franciscaanse mystiek. [Deels achterhaald: de oudste versie dateert uit de 12e eeuw: Een benedictijns handschrift, Italiaans (supra), inhoudelijke blijft de zin echter overeind, want via de Franciscaanse traditie overgeleverd, DW] Het verenigt de grootse sombere traditie van de Middeleeuwse eschatologie met een zekere tederheid, in de strengheid is hulpeloze menselijkheid verwoord, de grote Rechter is een en al majesteit, maar ook de mens die voor ons geleden heeft. Over de dichter is geen zekerheid want de toeschrijving aan Thomas van Celano, zo lang gangbaar, is tegenwoordig sterk aangevochten.
Het lied heeft een zekere indeling. De eerste zes strofen zijn het objectieve gedeelte, waarin een beschrijving wordt gegeven van de dag des oordeels. Dan begint het subjectieve gedeelte, de zondaar, die in de late Middeleeuwen zo gaarne als enkeling wordt ingevoerd, ook in de schilderkunst, begint te spreken van zijn hulpeloosheid en smeekt om genade. Hoe merkwaardig om te zien dat het beroemdste lied van de Kerk in de ik-vorm gesteld is. Recordare Jesu pie, dat is waarlijk de Franciscaanse toon, herinnerend aan Bonaventura. Steeds sterker wordt de stem van de smekeling en het lied eindigt dan ook als een gebed.

Enkele opmerkingen bij de verschillende strofen:

In strofe 1 in de derde regel worden David en de Sibylle genoemd als profetische getuigen van het laatste oordeel. De vermelding van David hier heeft wel eens weerstand opgeroepen (een latere versie heeft Teste Petro cum Sibylla) maar kan berusten op zulke psalmteksten als 11:6, 50:3-5, 96 en 97. De Sibylle stamt uit de gekerstende klassieke traditie, die in de Middeleeuwen in zwang was, namelijk dat de Sibyllen met de profeten de goddelijke toekomst voorspeld hadden. De laatste grootse verbeelding van die gedachte vindt men nog bij Michelangelo op het plafond van de Sixtijnse kapel.

Op strofe 2-6 zijn vooral de eschatologische hoofdstukken uit de evangeliën van invloed geweest. Mattheus 24, Marcus 13, Lucas 21. Maar uiteraard heeft ook de Openbaring van Johannes stof geleverd, speciaal voor strofe 5, terwijl de hele opzet en aanhef van het lied ook bepaald is door Zefanja 1: 14-16, waar men leest: "Nabij is de grote dag des Heren, nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des Heren, bitter schreeuwt dan de held. Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst, een dag van vernieling en van vernietiging, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, een dag van bazuingeschal en krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoektorens."

De omslag in het lied bij strofe 7, waar de zondige mens begint te klagen kan zeer wel geïnspireerd zijn door diverse passages uit het boek Job, b.v. 31:14, waar staat: "Wat zou ik doen als God zich verheft, als Hij onderzoek doet , wat moet ik Hem dan antwoorden?" Zelfs de rechtvaardige kan zijn oordeel niet dragen immers (1 Petrus 4:18). Wat moet ik dan zeggen, welke advocaat (patronus) om hulp vragen?

Dan in de achtste strofe blijkt het dat de rechter genade geeft. De reformatorische opvatting van de genade alleen, de genade om niet is hier al ten volle aanwezig:
    Rex tremendae majestatis, `    - Koning, ontzagwekkend majesteitelijk
    Qui salvandos salvas gratis,    - gij. die uit genade redt die gered moeten worden,
    Salva me, fons pietatis.            - red mij, o bron van erbarmen.

En in de negende strofe de volle innigheid van de Franciscaanse mystiek:
    Recordare, Jesu pie, `                - Breng u te binnen, lieve Jezus,
    Quod sum causa tuae viae:      - dat ik het ben waarom Gij deze weg gaat:
    Ne me perdas illa die.              - laat mij dan niet verloren gaan op die dag.

In de volgende strofe pleit de zondaar nu daarop, dat de rechter immers zelf hem heeft gezocht en daarom durft hij, terwijl hij kleurt van schaamte (str. 12) smeken om vergiffenis.

In strofe 13 vergelijkt hij zich met Maria Magdalena, die ook vergeving vond. Revius vertaalt daar indrukwekkend:
    Die de grote sondarinne
    Troostedet met soeten sinne,
    Laet mij smaken uwe minne.

Maar bij 'de zondaar' denkt de bidder in het Latijnse origineel ook aan de moordenaar aan het kruis. Deze smeekt behoed te worden voor het helse vuur, te mogen staan ter rechterzijde, met de schapen, naar de vergelijking uit Mattheus 25:31 vv. 

Het lied is al spoedig opgenomen in de dodenmis van de Rooms-Katholieke Kerk, maar het kreeg daarbij nog een aanhangsel, dat niet goed past bij het stuk, en dat wij daarom in onze vertaling hebben weggelaten. Behalve deze vertaljng naar het oorspronkelijk vindt men ook in ons gezangboek een vertaling naar de bewerking door de Duitse dichter Bartholomäus Ringwaldt ( Es ist gewisslich an der Zeit, Gezang 279).

J.W. Schulte Nordholt