Ambrosius 4de eeuw
|
Letterlijke
vertaling
|
J. M. Neale
(1818-1866).
[added stanza from Hymns Noted
1851) |
Martin Luther
(1524) |
Intende qui regis Israel
Super cherubim qui sedes,
Appare Ephrem coram, excita
Potentiam tuam et veni. *
|
Toon u, die Israel regeert,
die zetelt boven de cherubs
verschijn bij ephraim, wek op
uw macht en kom. |
|
|
1. Veni, Redemptor gentium;
Ostende partum virginis;
Miretur omne saeculum.
Talis decet partus Deo.
|
Kom, verlosser der volken,
toon de maagdelijke geboorte,
dat de hele wereld zich verwondere.
Zo'n geboorte behaagt God . |
O COME, Redeemer of the earth,
and manifest thy virgin-birth.
Let every age in wonder fall:
such birth befits the God of all. |
Nun komm der Heiden Heiland,
der Jungfrauen Kind erkannt;
deβ sich wundert alle Welt,
Gott solch Geburt ihm bestellt.
|
2.
Non ex virili semine,
Sed mystico spiramine
Verbum Dei factum est caro,
Fructusque ventris floruit.
|
Niet uit het zaad eens mans
maar door mystieke beademing
is het woord Gods vleesgeworden
en bloeide de vrucht der schoot |
Begotten of no human will
but of the Spirit, Thou art still
the Word of God in flesh arrayed,
the promised fruit to man displayed. |
Nicht von Manns-Blut, noch von Fleisch
allein von dem Heiligen Geist
ist Gottes Wort worden ein Mensch
und blüht ein Frucht Weibes Fleisch.
|
3.
Alvus tumescit virginis.
Claustrum pudoris permanet;
Vexilla virtutum micant,
Versatur in templo Deus.
|
De
schoot van de maagd zwelt op
het slot van haar kuisheid blijft;
De vanen der deugd stralen,
in haar tempel verkeert God. |
The
Virgin's womb that burden gained,
its virgin honour still unstained.
The banners there of virtue glow;
God in his temple dwells below. |
Der Jungfraun Leib schwanger ward
doch blieb Keuscheit rein bewahrt
leuchtt herfür manch Tugend schon,
Gott da war in seinem Thron
|
4.
Procedat e thalamo suo,
Pudoris aula regia,
Geminae gigans substantiae
Alacris ut currat viam.
|
Hij
schrijde uit zijn bruidsvertrek,
paleiszaal der schroomvalligheid,
reus, van tweeling-substantie,
klaar om zijn weg te lopen . |
Proceeding from His chamber free
that royal home of purity
a giant in twofold substance one,
rejoicing now His course to run. |
Er gieng aus der Kammer sein
Dem Königlichen Saal so rein,
Gottt von Art und Mensch ein Held,
sein'n Weg er zu lauffen eilt.
|
5.
Egressus eius a Patre,
Regressus eius ad Patrem ;
Excursus usque ad inferos
Recursus ad sedem Dei.
|
Zijn uitgang is van de Vader
zijn teruggang is tot de Vader
Zijn uitstap gaat tot in de hel
Zijn terugkeer tot Gods troon. |
From God the Father He proceeds:
To God the Father back he speeds:
Proceeds, as far as very hell;
Speeds back, to light ineffable. |
Sein Lauff kam vom Vater her
Und kehrt wieder zum Vater,
fuhr hinunter zu der Höll
und wieder zu Gottes Stuhl.
|
6.
Aequalis aeterno Patri,
Carnis tropaeo accingere,
Infirma nostri corporis
Virtute firmans perpeti.**
|
Gelijke van de eeuwige Vader,
omgord u met de trofee van 't vlees,
de zwakke leden van ons lichaam,
versterkend met uw blijvende*
kracht. |
O
equal to the Father, Thou!
gird on Thy fleshly mantle now;
the weakness of our mortal state
with deathless might invigorate. |
Der du bist dem Vater gleich
führ hinaus den Sieg im Fleisch
daβ dein ewig Gotts Gewalt
in uns das kranck Fleisch enthalt.
|
7.
Praesepe iam fulget tuum,
Lumenque nox spirat novum,
Quod nulla nox interpolet
Fideque iugi luceat.
|
Reeds straalt Uw kribbe,
en ademt de nacht een nieuw licht,
dat geen nacht er nog tussenkome
en het schijne in een continu geloof. |
Thy
cradle here shall glitter bright,
and darkness breathe a newer light
where endless faith shall shine serene
and twilight never intervene. |
Dein Krippen glänzt hell und klar,
die Nacht gibt ein neu Licht dar,
Dunckel muβ nicht kommen drein,
der Glaub bleibt immer im Schein.
|
8.
Gloria tibi, Domine,
Qui natus es de virgine,
Cum Patre et sancto Spiritu,
In sempiterna saecula. |
|
All
praise, eternal Son, to Thee,
whose advent sets Thy people free,
whom, with the Father, we adore,
and Holy Ghost, for evermore. Amen. |
Lob sey Gott dem Vater gthon,
Lob sey Gott seinm eingen Sohn,
Lob sey Gott dem Heilgen Geist,
immer und in Ewigkeit. |
|
* deze strofe is in
de Middeleeuwen in onbruik geraakt. Ze verraadt de oorsprong: De adventspsalm
79/80, waarvan de De eerste verzen hier gecondenseerd worden weergeven
Qui regis Israel, intende: qui deducis velut ovem Ioseph. Qui sedes
super Cherubim, appare coram Effrem, Beniamin, et Manasse. Excita,
Domine, potentiam tuam, et veni ... ut
salvos facias nos. [terug] ** in strofe 6 wordt "perpeti" vaak niet vertaald,
nochtans is het gewoon een ablativus van het bijv. naamwoord perpes,-etis =
blijvend (met dank aan dr. W. Mineur).
Soms maakt men er een bijwoord van: 'perpetim', maar dat is tekstkritisch wrsch.
niet origineel.
Deze twee zinnen zijn trouwens ook te vinden in Veni Creator Spiritus,
maar dit terzijde. [terug]
Prachtig lied, maar... waar gaat
het eigenlijk over ??
Hoe bekend, verspreid en geliefd dit lied ook moge zijn, de inhoud is
niet meteen toegankelijk.
Luthers Duitse vertaling helpt niet zoveel. Ze heeft een oerkracht, maar is - zacht gezegd -
gewrongen. Latijn is sowieso al beknopter dan Duits en Ambrosius streeft er
in zijn hymnen naar om het nog beknopter te zeggen (Zeer dichte taal,
echte dichterstaal). Luther volgt Ambrosius op de (vers-)voet wat in
het Duits tot strompelen leidt. Onze liedboekversie (gezang 122 - eerste
coupletten volgen, voor het geheel zie
onder) van J.W. Schulte Nordholt loopt veel beter, maar van de grote
paradoxen van Ambrosius is hier weinig overgebleven en de betekenis is - met
alle respect voor JWS - soms een beetje zoek geraakt.
Kom tot ons, de wereld wacht, Heiland, kom in onze nacht. Licht dat
in de nacht begint, kind van God, Maria’s kind.
Kind dat uit uw kamer klein, als des hemels zonneschijn op de aarde
wordt gesteld, gaat uw weg zoals een held.
Gij daalt van de Vader neer,...
Een kindje of een bruidegom ??
Eerst lijkt het te gaan over een ‘kind, dat uit z'n kamer klein’ wordt geroepen
(couplet 2).
Vervolgens moet hij zijn weg gaan ‘als een held’... en dat allemaal als 's
hemels zonneschijn,... in één couplet. Pas als je het origineel, dwz. Ambrosius
en Luther, er naast legt wordt het duidelijk. Het woord 'kindje' valt noch in de
oorspronkelijk hymne noch bij Luther. Wat een verademing: eindelijk een
kerstlied zonder kindje in de kribbe dacht ik. Het gaat in dit couplet niet over een kind dat uit z’n kamer moet komen, maar
over een bruidegom die uit zijn slaapkamer (of bruidsvertrek: Latijn thalamus),
tevoorschijn wordt geroepen. Die kamer wordt gedefinieerd als een koninklijke
zaal (aula regia). Het gaat dus om een koningszoon, die vorstelijk,
triomfantelijk moet verschijnen. Je vraagt je af: om z’n bruid te gaan halen
of is het al de the morning after. Ik denk het
eerste: de koninklijke zaal, zijn slaapkamer, bruidsvertrek is de maagdelijke
moederschoot (de koninklijke zaal der pudor). Daar kan ik me wat bij
voorstellen: Zo zag men dat vroeger graag: De menswording van Christus is de
komst van de bruidegom die zijn bruid (kerk/ziel van de gelovige) komt halen: de
viering van hun vereniging is dan de consummatie van de god-menselijke verbintenis,
het verbond.
De zon en de held..
En hoe zit het dan met zijn tocht langs het hemelgewelf zoals een zon, zoals een
held ?
Dit stuk is linia recta weggelopen uit Psalm 19, waar het opgaan van de
zon (vers 5-7) beschreven wordt alsof de zon een bruidegom is die uit het
bruidsvertrek tevoorschijn komt om jubelend als een held zijn pad te lopen (vgl.
Schiller, Ode an die Freude) van het ene einde des hemels tot het andere
(opgang en neergang).
Niets blijft voor haar gloed verborgen. Dit beeld betrekt Ambrosius zonder
verpinken op Christus. Hij is niet voor niets de godfather van de allegorische
schriftuitleg. Met Kerst vieren we volgens Ambrosius dus de komst - ik zeg het
nu eens innnig - van de bruidegom onzer ziel, die als zonne der gerechtigheid
het duister op aarde verlicht. Daarom straalt zijn kribbe in de nacht en wel met een
ongekende pracht, want zijn geboorte is wel zeer bijzonder...
U ziet het het: Ambrosius is voluit bijbels bezig, zij het op een
heel eigen manier. Zo is bijv. het hele tweede couplet (door Luther nog
wel, maar door JWS niet meer vertaald) samengesteld uit Schrifttaal,
bijbelverwijzingen.
Non ex virili semine, |
Joh 1:13 |
... niet uit bloed, niet uit de wil des vlezes, noch uit de
wil eens mans... |
Sed mystico spiramine |
Lukas 1:35 |
... maar de Heilige Geest zal over u komen... |
Verbum Dei factum est caro, |
Joh 1:14 |
... het woord is vlees geworden... |
Fructusque ventris floruit. |
Dt 28:4, Ps 127:3, Lk 1:42 |
...gezegend is de vrucht van uw schoot... |
De Reus en de Tweelingen (Gemini)
En in het reeds genoemde vierde couplet verzoorzaakt de aanwezigheid van
psalm 19 (overigens (later?) de introitus van 4de Advent) niet alleen dat er een
bruidegom komt met Kerst, maar ook dat de twee naturenleer verschijnt. In de
latijnse tekst (Vulgata) staat immers niet dat de zon opkomt als een 'held',
maar als een 'reus' (gigas). En reuzen, dat weet u, zijn dubbelwezens
(god-mensen): Ze worden gelinkt aan het verhaal van het illegale huwelijk tussen de godenzonen en
de vrouwen der mensen (= dubbelwezens à la de griekse 'heroën') uit Genesis
6:1-4. Hier dus "Geminae gigas substantiae", letterlijk: de reus
der dubbele natuur. Welk sterrenbeeld kan deze mare het best verkondigen aan het
uitspansel (Ps 19): De tweelingen (Gemini). Astro-mythologie in dienst
van het kerkelijk dogma!
De Maagd Maria
Maria doet in volle schroomvalligheid (haar schoot is de aula regia pudoris)
en ongeschonden maagdelijkheid, maar vol verwachting mee. De 3 à 4 coupletten
die Ambrosius aan haar wijdt als eeuwig maagd, zijn door Luther nog getrouw
vertaald, maar worden later vaak weggelaten (= ingeperkt tot 1 à 2). In gezang
122 is er nog één regel over (slotzin van vers 1: kind van God, Maria’s kind).
Hoe begrijpelijk ook, dat kan natuurlijk niet zonder betekenisverlies: Voor Ambrosius hoort de Maagd Maria wezenlijk thuis in
dit lied. Zij is het beeld van de kerk, de jonkvrouw rein, die vol verlangen
uitziet naar haar grote liefde en die volgaarne in haar schoot ontvangt. Typisch
dubbel-zinnig beeld van de kerk, die niet uitgekeken raakt op het wonder
van de goddelijke geboorte uit de Maagd Maria, om ons mensen en ons behoud.
Ook de 'altijddurende maagdelijkheid' (post-partum, d.w.z. ook na de bevalling) zit er impliciet in
door over 'God die in zijn tempel verblijft' te spreken (vs. 3). Daarmee
wordt immers voor toenmalige hoorders de profetie van Ezechiël 44:1,2 opgeroepen waar van de
oostelijke poort van de tempel wordt gezegd 'dat ze gesloten zal blijven, en
nooit meer geopend zal worden, omdat de Heer daardoor naar binnen is gegaan.
(een klassieker in de Mariologie, zie bijv.
Monteverdi's Mariavespers)
Reden genoeg om een nieuwe berijming te maken, vond ik in 2007. Heb dat
ook gedaan en tot 2020 heeft die in diverse versies op deze pagina gestaan.
Echter: meer dan een berijmeling was het niet. Dus gesupprimeerd.
Er zijn al genoeg rijmelende-zwijmelende dominees actief in de wereld van de
hymnologie...
De Melodie
De oorspronkelijke gregoriaanse melodie is vereenvoudigd en voor gemeentezang
geschikt gemaakt. Zoals gezegd heeft ze een heel symmetrische bouw: de regels 1
en 4 zijn gelijk en regel 3 is de omkering van regel 2. Dit lied is -
begrijpelijk - ontelbaar vaak getoonzet: van eenvoudige liedzettingen tot en met
complete Cantates: o.a. de Bachse cantates BWV
36,
61 en
62 (voor de eerste
Adventzondag, de enige van de boetedagen van Advent, dat er versierde kerkmuziek
klonk in Leipzig).

Hierboven de Gregoriaanse melodie, hieronder de Lutherse adaptatie

Nog meer (bijbelse) intertext
Zonder compleetheid na te streven nog een couplet met 'intertext'
Aequalis aeterno Patri,
|
Symbolum Athanasium*
|
...gelijk aan de Vader naar zijn Godheid, minder dan de Vader naar
zijn mensheid.
|
Carnis tropaeo accingere,
|
Ps 45:4
|
...gord het zwaard aan uw heup, gij held... (koninklijk
bruiloftslied: christologisch)
|
Infirma nostri corporis
Virtute firmans perpeti.
|
2 Kor 12,9
|
Mijn genade is u genoeg. Kracht openbaart zich eerst tenvolle in
zwakheid.
Gaarne zal ik dus in zwakheden roemen opdat de kracht van Christus
over mij kome.
|
*
geloofsbelijdenis vroeger toegeschreven aan Athanasius, tegenwoordig:
'afkomstig uit het Zuiden van Gallië, wrsch. tweede helft vijfde eeuw,
kringen van Vincentius van Lérins'
Kerstfeest 2005 © Dick Wursten
herzien en aangevuld met vertalingen, Advent 2007
Aanvullingen, Advent 2014.
Volledige & wetenschappelijke analyse door Gebhard
Kurz in Jahrbuch für Liturgik und Hymnologie (2003), p. 105-161
LUTHER's lied.
Luther's vertaling en Schulte Nordholt's vertalingen van
Luther's vertaling. De versie in de 102 gezangen (proefbundel) is bewust vrij,
omdat Schulte Nordholt zich realiseerde dat het lied van Ambrosius/Luther voor
een niet in de tale Kanaäns geschoolde lezer een gesloten boek blijft. De
Liedboekcommissie vroeg hem enkele al te grote vrijheden te wijzigen, alvorens
opname in het liedboek 1973 werd goedgekeurd.
|
Ambrosius |
Luther 1524 |
Schulte Nordholt,
102 gezangen (1965)
|
Schulte Nordholt,
Liedboek (1973), gezang 122 |
1. Veni, Redemptor gentium;
Ostende partum virginis;
Miretur omne saeculum.
Talis decet partus Deo.
|
Nun komm der Heiden Heiland,
der Jungfrauen Kind erkannt;
deβ sich wundert alle Welt,
Gott solch Geburt ihm bestellt.
|
Kom tot ons, o kom met macht,
Heiland, kom de wereld wacht.
Licht dat in de nacht begint,
kind van God, Maria’s kind. |
Kom tot ons, de wereld wacht,
Heiland, kom in onze nacht.
Licht dat in de nacht begint,
kind van God, Maria’s kind. |
2.
Non ex virili semine,
Sed mystico spiramine
Verbum Dei factum est caro,
Fructusque ventris floruit.
|
Nicht von Manns-Blut, noch von Fleisch
allein von dem Heiligen Geist
ist Gottes Wort worden ein Mensch
und blüht ein Frucht Weibes Fleisch.
|
|
|
3.
Alvus tumescit virginis.
Claustrum pudoris permanet;
Vexilla virtutum micant,
Versatur in templo Deus.
|
Der Jungfraun Leib schwanger ward
doch blieb Keuscheit rein bewahrt
leuchtt herfür manch Tugend schon,
Gott da war in seinem Thron
|
|
|
4.
Procedat e thalamo suo,
Pudoris aula regia,
Geminae gigans substantiae
Alacris ut currat viam.
|
Er gieng aus der Kammer sein
Dem Königlichen Saal so rein,
Gottt von Art und Mensch ein Held,
sein'n Weg er zu lauffen eilt.
|
Kind dat uit uw kamer klein,
als des hemels zonneschijn
op de aarde wordt gesteld,
gaat uw weg zoals een held. |
Kind dat uit uw kamer klein,
als des hemels zonneschijn
op de aarde wordt gesteld,
gaat uw weg zoals een held. |
5.
Egressus eius a Patre,
Regressus eius ad Patrem ;
Excursus usque ad inferos
Recursus ad sedem Dei.
|
Sein Lauff kam vom Vater her
Und kehrt wieder zum Vater,
fuhr hinunter zu der Höll
und wieder zu Gottes Stuhl.
|
Uit 's Vaders hand daalt Gij neer,
tot den Vader keert Gij weer,
die de hel zijt doorgegaan
en hemelwaarts opgestaan. |
Gij daalt van de Vader neer,
tot de Vader keert Gij weer,
die de hel zijt doorgegaan
en hemelwaarts opgestaan. |
6.
Aequalis aeterno Patri,
Carnis tropaeo accingere,
Infirma nostri corporis
Virtute firmans perpeti.
|
Der du bist dem Vater gleich
führ hinaus den Sieg im Fleisch
daβ dein ewig Gotts Gewalt
in uns das kranck Fleisch enthalt.
|
|
|
7.
Praesepe iam fulget tuum,
Lumenque nox spirat novum,
Quod nulla nox interpolet
Fideque iugi luceat.
|
Dein Krippen glänzt hell und klar,
die Nacht gibt ein neu Licht dar,
Dunckel muβ nicht kommen drein,
der Glaub bleibt immer im Schein.
|
Uw kribbe blinkt in de nacht
door het licht dat speelt en lacht
dat het donker openbreekt
en dat ons hart zalig spreekt. |
Uw kribbe blinkt in de nacht
met een ongekende pracht.
Het geloof leeft in dat licht
waarvoor al het duister zwicht. |
8.
Gloria tibi, Domine,
Qui natus es de virgine,
Cum Patre et sancto Spiritu,
In sempiterna saecula. |
Lob sey Gott dem Vater gthon,
Lob sey Gott seinm eingen Sohn,
Lob sey Gott dem Heilgen Geist,
immer und in Ewigkeit. |
Lof zij God in ‘t hemelrijk,
Vader, Zoon en Geest gelijk,
nu en overal altijd,
nu en tot in eeuwigheid. |
Lof zij God in ‘t hemelrijk,
Vader, Zoon en Geest gelijk,
nu en overal altijd,
nu en tot in eeuwigheid. |

|